ECLI:NL:GHAMS:2022:2131

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
23-002237-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake oplichting en schuldwitwassen met betrekking tot valse documenten en medeplichtigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van medeplichtigheid aan oplichting, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de oplichting. De verdachte had valse documenten ondertekend, maar het hof kon niet vaststellen dat hij op de hoogte was van het grotere plan. De zaak betreft een opsporingsonderzoek naar zes verdachten die betrokken waren bij verschillende strafbare feiten, waaronder oplichting en witwassen. De verdachte had een rol gespeeld in het opzetten van een eenmanszaak en het openen van bankrekeningen, die door medeverdachten werden gebruikt voor het verbergen van de herkomst van geld. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van schuldwitwassen, maar sprak hem vrij van de oplichting. De opgelegde straf was een taakstraf van 120 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002237-19
datum uitspraak: 7 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-674199-17 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 mei, 8, 9, 13 en 24 juni 2022, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

In de akte hoger beroep is vermeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen de beslissingen tot vrijspraak. Een dergelijke beperking in het hoger beroep voor de feiten 2, 3 en 4 blijkt echter niet uit de volmacht van de raadsman die tot het opmaken van de akte hoger beroep aanleiding heeft gegeven. Gelet hierop gaat het hof er van uit dat door de verdachte onbeperkt hoger beroep is ingesteld.
De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 2, 3 en 4 is ten laste gelegd. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 92.899 euro), in elk geval van enig goed,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens [bedrijf 2] een payrollingovereenkomst met [bedrijf 1] afgesloten waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader zich voordeed als CEO van [bedrijf 2] en/of
- tegen een of meer medewerkers van [bedrijf 1] gezegd dat hij op korte termijn medewerkers wilde inzetten bij projecten bij het bedrijf [bedrijf 3] en/of (later ook bij het bedrijf [bedrijf 4] ) en/of
- dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ( [bedrijf 2] ) een eindbudget had voor de te verrichten werkzaamheden en/of
- een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en/of
- aangegeven dat er (ivm een nieuw project) meer medewerkers op de payroll moesten komen en/of
- aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden en/of
- een inschrijvingsformulier en/of een arbeidsovereekomst en/of een reisdeclaratie en/of een of meer werkbriefjes ingevuld en/of ondertekend en/of bij [bedrijf 1] ingediend,
waardoor [bedrijf 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n) (salarissen/geldbedrag(en));
1. subsidiair
[medeverdachte 1] en.of [medeverdachte 2] op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (tot een totaal van ongeveer 92.899 euro), in elk geval van enig goed,
hebbende die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- namens [bedrijf 2] een payrollingovereenkomst met [bedrijf 1] afgesloten waarbij die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededader(s) zich voordeed als CEO van [bedrijf 2] en/of
- tegen een of meer medewerkers van [bedrijf 1] gezegd dat hij op korte termijn medewerkers wilde inzetten bij projecten bij het bedrijf [bedrijf 3] en/of (later ook bij het bedrijf [bedrijf 4] ) en/of
- dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ( [bedrijf 2] ) een eindbudget had voor de te verrichten werkzaamheden en/of
- een aantal medewerkers op de payroll laten zetten en/of
- aangegeven dat er (in verband met een nieuw project) meer medewerkers op de payroll moesten komen en/of
- aangegeven dat de medewerkers per week betaald moesten worden en/of
- door een of meer medewerkers/personen (een) inschrijvingsformulier(en) en/of (een) arbeidsovereekomst(en) en/of (een) reisdeclaratie(s) en/of een of meer werkbriefjes laten invullen en/of ondertekenen en/of ingevuld en/of ondertekend en/of bij [bedrijf 1] ingediend en/of laten indienen,
waardoor [bedrijf 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n) (salarissen/geldbedrag(en);
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 15 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door een inschrijvingsformulier Medewerker en/of een arbeidsovereenkomst en/of (een) reisdeclaratie(s) en/of een of meer werkbriefjes in te vullen en/of te ondertekenen en/of bij [bedrijf 1] in te (laten) dienen;
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
van een of meer voorwerp(en), te weten
- een of meer geldbedragen (tot een totaal van 93.369 euro) en/of
- een of meer geldbedragen (tot een totaal van 10.500 euro) de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of van die voorwerp(en) heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of het voorhanden heeft gehad
en/of
een of meer voorwerp(en), te weten
- een of meer geldbedragen (tot een totaal van 93.369 euro) en/of
- een of meer geldbedragen (tot een totaal van 10.500 euro)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) van het plegen van dit/deze feit(en) een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Inleiding

Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam “13Rolwolk”. Dit onderzoek ziet op zes verdachten die in wisselende samenstellingen worden verdacht van verschillende strafbare feiten, zoals oplichting, flessentrekkerij en witwassen. De verdachten zijn: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 5] . De verdachten worden hierna ter bevordering van de leesbaarheid ook aangeduid bij hun achternaam.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , allebei betrokken bij het bedrijf [bedrijf 2] . (hierna: [bedrijf 2] ), hebben om geld te genereren bij [bedrijf 5] , [bedrijf 6] ) en [bedrijf 7] BV (hierna: [bedrijf 7] ) goederen besteld op naam van een ander bedrijf, te weten [bedrijf 8] respectievelijk [bedrijf 9] . De goederen zijn door deze bedrijven geleverd terwijl deze niet zijn betaald. Dit is als flessentrekkerij in feit 2 ten laste gelegd in de zaken van zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] . De in feit 2 ontvangen goederen zijn doorverkocht aan de bedrijven [bedrijf 10] en [bedrijf 11] , wat als een verdenking van medeplegen van (gewoonte)witwassen is ten laste gelegd als feit 1 voor zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] . Vervolgens benaderden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] factoringmaatschappij [bedrijf 12] (hierna: [bedrijf 12] ). Er is een contract met [bedrijf 12] afgesloten waarbij werd overeengekomen dat [bedrijf 12] facturen van [bedrijf 2] (gericht aan klanten van [bedrijf 2] ) over zou nemen. Vervolgens zijn facturen, die waren gericht aan [bedrijf 13] . (hierna: [bedrijf 13] ) en [bedrijf 14] (hierna [bedrijf 14] ), overgedragen aan [bedrijf 12] terwijl [bedrijf 2] geen goederen heeft geleverd aan [bedrijf 13] of [bedrijf 14] . De verdenking van het medeplegen van de oplichting van [bedrijf 12] , een poging daartoe en het medeplegen van het gebruik maken van valse facturen zijn als feiten 3, 4 en 5 ten laste gelegd in de zaken van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Deze drie feiten zijn door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet betwist. De opbrengsten uit de flessentrekkerij en de oplichting van [bedrijf 12] zijn (deels) naar bankrekeningen op naam van bedrijven van [verdachte] en de privébankrekening van [verdachte] overgeboekt. Dit is als (gewoonte)witwassen aan [verdachte] ten laste gelegd (feit 5 in de zaak van de verdachte). Via het bedrijf [bedrijf 2] hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tevens het payrollingbedrijf [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) benaderd. [bedrijf 1] werd voorgespiegeld dat werknemers van [bedrijf 2] projectwerkzaamheden zouden gaan verrichten bij de bedrijven [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) en [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). Nadat een samenwerkingsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] was gesloten, werden de voor de tewerkstelling van de werknemers bij [bedrijf 3] en [bedrijf 4] noodzakelijke documenten opgesteld. Onder meer werden arbeidsovereenkomsten en inschrijvingsformulieren voor de verschillende werknemers gemaakt. Ook werden werkbriefjes opgesteld waarop voor iedere werknemer was vermeld hoeveel uren per week bij de desbetreffende opdrachtgever was gewerkt. [bedrijf 1] heeft vervolgens aan de (in totaal 22) werknemers loon uitbetaald tot een bedrag van in totaal € 92.899,71. In werkelijkheid zijn nimmer werkzaamheden door werknemers van [bedrijf 2] verricht bij [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . De namen en gegevens van beide bedrijven zijn buiten hun medeweten door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] misbruikt. Het medeplegen van oplichting van [bedrijf 1] wordt zowel [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (feit 6) als [medeverdachte 4] en de verdachte (telkens feit 1) verweten.

Vrijspraak feit 1

In feit 1 wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (de medeplichtigheid aan) het medeplegen van de oplichting van [bedrijf 1] . Vaststaat dat de verdachte een arbeidsovereenkomst, een inschrijvingsformulier en werkbriefjes voor [bedrijf 1] heeft ondertekend en dat hij – anders dan op de werkbriefjes wordt vermeld – niet voor het bedrijf [bedrijf 3] heeft gewerkt. Het hof acht het, anders dan de verdachte heeft aangevoerd, niet aannemelijk dat hij deze documenten niet heeft gelezen en gaat er dan ook vanuit dat de verdachte kennis heeft genomen van de inhoud ervan. De vraag waar het hof zich evenwel voor gesteld ziet, is of kan worden bewezen dat de verdachte ook weet heeft gehad van het grotere plan met betrekking tot [bedrijf 1] , waar deze documenten voor bestemd waren. Deze vraag beantwoordt het hof ontkennend. Weliswaar is door het ondertekenen van de valse documenten sprake van strafrechtelijk verwijtbaar handelen aan de kant van de verdachte maar uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting kan niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden afgeleid dat de verdachte opzet had op de ten laste gelegde oplichting van [bedrijf 1] .
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het witwassen (feit 5)

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe, samengevat weergegeven, aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte verhullingshandelingen heeft verricht of geldbedragen voorhanden heeft gehad. Daarnaast kan niet worden bewezen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De verdachte was vanaf 2 mei 2016 eigenaar van de eenmanszaak met KvK-nummer [*] met als handelsnamen [bedrijf 13] en [bedrijf 15] .
De verdachte had twee zakelijke bankrekeningen geopend, te weten [nummer] ten name van [bedrijf 16] (hierna ook: rekening 3805) en [nummer] ten name van [bedrijf 13] (hierna ook: rekening 9805).
De verdachte had een privébankrekening met nummer [nummer] (hierna ook: de privérekening).
De verdachte heeft de bankpassen van de rekeningen 3805 en 9805 afgegeven aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De verdachte kreeg af en toe een bankpasje terug om met de bank te bellen. Hij moest dan de limiet verhogen.
De verdachte heeft de bankpas van zijn privérekening af en toe aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gegeven.
In de periode van 11 mei 2016 tot en met 4 juli 2016 werd rekening 3805 alleen gevoed door stortingen afkomstig van [bedrijf 2] en contante stortingen. In totaal werd er in deze periode een bedrag van € 92.369,00 gestort door [bedrijf 2] .
Op 31 mei 2016 werd er van rekening 3805 een bedrag van € 7.000,00 overgeschreven naar een derdengeldenrekening met omschrijving “Huurachterstand/Lening [naam] [medeverdachte 1] restant volgt”.
Op 22 juni 2016 werd er van rekening 3805 een bedrag van € 865,00 overgeschreven naar het CJIB met betalingskenmerk “ [omschrijving] ”.
In de periode van 11 april 2016 tot en met 6 juni 2016 is op de privérekening van de verdachte in totaal een bedrag van € 11.130,00 bijgeschreven afkomstig van [bedrijf 2] .
In de periode van 31 mei 2016 tot en met 6 juli 2016 is er op de privérekening van de verdachte in totaal een bedrag van € 9.861,99 bijgeschreven afkomstig van [bedrijf 16] .
Op 4 juli 2016 werd er vanaf de privérekening van de verdachte een bedrag van in totaal € 600,00 overgemaakt op een bankrekening ten name van de vrouw van [medeverdachte 1] .
In de periode van 3 mei 206 tot en met 2 juni 2016 werd er van de privérekening van de verdachte een bedrag van in totaal € 9.900,00 overgeschreven naar een derdengeldenrekening met daarbij de omschrijving “ [omschrijving] ”.
Voorhanden hebben/verhullen
Het hof leidt uit bovenstaande af dat de verdachte gelden afkomstig van [bedrijf 2] , waarvan niet in geschil is dat deze (deels) van misdrijf afkomstig waren, voorhanden heeft gehad en ten aanzien van die geldbedragen verhullingshandelingen heeft verricht doordat door de overboekingen het zicht op de herkomst van de gelden werd bemoeilijkt.
Wetenschap
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte onder andere verklaard dat hij een tijdje vast zat in Zwaag en toen [medeverdachte 1] heeft leren kennen. [medeverdachte 1] vroeg hem een eenmanszaak te openen en dat heeft hij gedaan. [medeverdachte 1] zat toen nog vast. De verdachte had twee zakelijke rekeningen (het hof begrijpt: geopend) en hij had een privérekening. De pasjes van de twee zakelijke rekeningen heeft hij afgegeven aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en het pasje van de privérekening gaf hij soms aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Verder heeft hij verklaard dat hij op een gegeven moment het vermoeden had dat het fout zat. Hij is toen naar [medeverdachte 1] gegaan en [medeverdachte 1] zei dat hij een ontnemingsvordering had. Hij moest zijn geld uit het zicht houden. Hij heeft toen niet het contact verbroken en heeft de situatie dus blijkbaar laten voortduren.
Gelet op deze omstandigheden, in samenhang met het feit dat [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] geen valide, legitieme reden hadden gegeven voor het verzoek aan de verdachte om een eenmanszaak en bankrekeningen voor hen te openen, had de verdachte minst genomen redelijkerwijs moeten vermoeden dat de gelden die op de rekeningen werden gestort van misdrijf afkomstig waren. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de verdachte ten aanzien van zijn privérekening, nu hij ook zelf van deze rekening gebruik maakte, moet hebben gezien dat er gelden op werden gestort door [bedrijf 2] en betalingen van werden gedaan ten behoeve van [medeverdachte 1] .
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
De verdachte heeft een eenmanszaak geopend, twee zakelijke bankrekeningen geopend, de bankpasjes van deze rekeningen verstrekt aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , het pasje van zijn privérekening af en toe afgegeven aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de bank gebeld om de limiet op de rekening(en) te verhogen. Aldus heeft de verdachte handelingen verricht zonder welke de witwashandelingen niet konden plaatsvinden en die van voldoende gewicht zijn om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. Door zijn handelingen heeft de verdachte een essentiële rol gehad in het optrekken van een rookgordijn ten aanzien van de herkomst van de gelden afkomstig van de bankrekening van [bedrijf 2] . Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen van schuldwitwassen bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
5.
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 12 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van voorwerpen, te weten
- geldbedragen tot een totaal van 92.369 euro, en
- geldbedragen tot een totaal van 10.500 euro
heeft verhuld wie de rechthebbende is
terwijl hij, verdachte, telkens redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bijlage genoemde bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van schuldwitwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, bij niet verrichten te vervangen door 40 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 5 ten laste gelegde, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn, zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren.
De raadsman heeft in de eerste plaats verzocht rekening te houden met de redelijke termijn. De redelijke termijn is in eerste aanleg en in hoger beroep geschonden zodat de verdachte in aanmerking dient te komen voor een dubbele strafvermindering. Daarnaast heeft hij gewezen op de rol van de verdachte. De verdachte heeft slechts een ondergeschikte rol gespeeld en zijn betrokkenheid is van korte duur geweest. Verder heeft hij erop gewezen dat de verdachte ten tijde van de feiten die in deze strafzaak aan de orde zijn, niet eerder onherroepelijk was veroordeeld voor een vermogensfeit zodat hij als first offender moet worden aangemerkt. Ook is artikel 63 Sr aan de orde. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft de raadsman onder meer naar voren gebracht dat de financiële gevolgen van deze zaak desastreus zijn voor de verdachte. De belastingdienst en de curator stellen beide een vordering op hem te hebben. Daarnaast is er de vordering van de benadeelde partij en is er een ontnemingsvordering aanhangig bij de rechtbank.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen door een eenmanszaak te openen, bankrekeningen te openen en deze ter beschikking te stellen aan zijn medeverdachten. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en het draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt namelijk de onderliggende strafbare feiten af en realiseert de mogelijkheid van geldelijke beloning van die strafbare feiten. De verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 april 2022 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor witwassen.
Gelet op de ernst van het feit en de rol van de verdachte daarbij, acht het hof de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke taakstraf, ondanks de vrijspraak ter zake van feit 1, onvoldoende recht doen aan het feit. Het hof komt op een als uitgangspunt te nemen op te leggen taakstraf van 140 uren.
Gelet op het tijdsverloop in deze acht het hof het opleggen van een voorwaardelijke (gevangenis)straf niet meer opportuun.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is het hof niet gebleken. De verdachte heeft immers op 12 juni 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 7 juli 2022 – dus ruim drie jaar later – arrest. Ook voor de gehele procedure in feitelijke aanleg geldt dat deze niet is afgerond binnen het totaal van de voor elk van die procesfasen geldende termijnen. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat in die zin dat de werkstraf met 20 uren zal worden gematigd.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 92.899,71. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.321,73 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van € 89.577,98.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis van de rechtbank wordt toegewezen tot een bedrag van € 3.321,73 aan materiële schade.
De raadsman heeft verzocht, voor zover van belang, om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] .
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juli 2022.