ECLI:NL:GHAMS:2022:213

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
200.300.403/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige in het belang van de ontwikkeling en hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige zoon, geboren in 2012. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om hem met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten, omdat de vrouw geen invulling geeft aan haar ouderlijk gezag. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de minderjarige al geruime tijd geen onderwijs en hulpverlening ontvangt. De vrouw is niet verschenen ter zitting en heeft eerder aangegeven afstand te willen nemen van haar verantwoordelijkheden, wat de communicatie tussen de ouders ernstig belemmert.

Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd, aangezien de minderjarige niet meer bij een van zijn ouders woont en er geen samenwerking is tussen de ouders. De vrouw heeft herhaaldelijk geen toestemming gegeven voor noodzakelijke beslissingen omtrent de minderjarige, zoals schoolwisselingen en hulpverlening. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben het verzoek van de man ondersteund, omdat de vrouw niet meewerkt aan de noodzakelijke gezagsbeslissingen.

Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de man alleen het gezag over hem krijgt, zodat hij beslissingen kan nemen zonder afhankelijk te zijn van de medewerking van de vrouw. De beschikking van de rechtbank van 16 augustus 2021 is vernietigd en het gezamenlijk gezag is beëindigd, met de man als enige gezaghebbende ouder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.300.403/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/314831/ FA RK 21-1634
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 januari 2022 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna: [de minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 16 augustus 2021 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 30 september 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 16 augustus 2021.
2.2
De GI heeft op 21 december 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 15 oktober 2021 met bijlage, ingekomen op 19 oktober 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 10 januari 2022 met bijlage
,ingekomen op 11 januari 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 januari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en [persoon] , ambulant begeleider bij LOEK;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door [zittingsvertegenwoordiger] .
De vrouw is, hoewel correct opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de vrouw en de man (hierna: de ouders) is [de minderjarige] geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] .
De man heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
De vrouw oefende aanvankelijk van rechtswege alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 18 november 2013 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 18 november 2022.
3.4
[de minderjarige] is bij voornoemde beschikking van 18 november 2013 tevens met spoed uit huis geplaatst. Een jaar later is hij weer bij zijn moeder teruggeplaatst. Bij beschikking van 10 mei 2016 is [de minderjarige] opnieuw met spoed uit huis geplaatst. Die uithuisplaatsing heeft voortgeduurd tot 18 mei 2016.
3.5
Bij beschikking van 8 maart 2017 is een machtiging tot spoeduithuisplaatsing van [de minderjarige] in een pleeggezin verleend. De machtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van 21 maart 2017 verlengd en op basis van deze machtiging is [de minderjarige] per 16 maart 2017 bij de man gaan wonen.
3.6
Bij beschikking van 12 december 2018 heeft de rechtbank de man samen met de vrouw belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.7
Bij beschikking van 20 mei 2021 is een machtiging tot spoeduithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier weken. Deze machtiging tot uithuisplaatsing is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 18 november 2022.
3.8
Bij schriftelijke aanwijzing van 11 november 2021 heeft de GI het contact tussen de vrouw en [de minderjarige] voor onbepaalde tijd opgeschort.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidende verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De GI onderschrijft het verzoek van de man.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] moet worden beëindigd en de man met het eenhoofdig gezag over hem moet worden belast.
5.2
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW. De omstandigheden zijn gewijzigd, nu [de minderjarige] niet meer bij één van zijn ouders woont.
5.4
De man betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten, heeft afgewezen. Hij heeft dit verzoek niet gedaan vanuit praktische overwegingen zoals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft geoordeeld. Hij heeft dit weloverwogen en in samenspraak met zijn begeleider en de GI gedaan. Het is gebleken dat de vrouw niet altijd volledig beschikbaar is voor [de minderjarige] . Zij is vaak niet bereikbaar en haar woon-/verblijfplaats is momenteel onbekend. Er is totaal geen communicatie tussen de ouders mogelijk. Ook de GI heeft problemen met het bereiken van de vrouw en met het doordringen tot haar wat betreft het belang van [de minderjarige] . Ter zitting in eerste aanleg heeft de vrouw aangegeven afstand te nemen van al hetgeen speelde omtrent [de minderjarige] (de ondertoezichtstelling, de uithuisplaatsing en de gezagskwestie). Zij zou gaan verhuizen naar [plaats] en daar opnieuw beginnen. Zij wilde geen bemoeienis meer, wel met [de minderjarige] , maar niet met alles er omheen. Hiermee geeft zij een signaal af dat zij geen overleg meer wenst met de GI en zeker niet met de man. [de minderjarige] is inmiddels uit huis geplaatst in een gezinshuis en daarbij is de man zeer nauw betrokken. Om het weekend verblijft [de minderjarige] een heel weekend bij de man. Daarnaast is de man op woensdag bij de voetbaltraining aanwezig en op zaterdag bij de wedstrijden. Ook is [de minderjarige] regelmatig een extra dagje bij de man. Tussen [de minderjarige] en de vrouw is op dit moment geen contact meer. Het contact dat er was, werd begeleid door de GI. De vrouw verwarde [de minderjarige] met haar gedragingen en toezeggingen die zij niet kon waarmaken. Ook zocht zij ruzie met de GI in het bijzijn van [de minderjarige] . Het verleden leert dat de vrouw wispelturig is in haar gedrag naar de GI toe en dat zij aan het verlenen van haar toestemming voorwaarden verbindt, zoals contact met [de minderjarige] . Zij stelt haar eigen belang boven dat van [de minderjarige] . De man voorziet problemen als hulpverlening voor [de minderjarige] moet worden ingezet en de toestemming van de vrouw op zich laat wachten door haar issues met de GI. Los daarvan is er geen enkele communicatie tussen de ouders, waardoor overleg over [de minderjarige] niet mogelijk is. Ook de persoonlijke (verslavings)problematiek van de vrouw staat in de weg aan een adequate uitoefening van het gezag over [de minderjarige] . De man acht het niet wenselijk om te wachten op de GI totdat zij een gezagsbeëindigende maatregel zal gaan verzoeken. [de minderjarige] heeft nu duidelijkheid nodig en dat kan de man hem bieden. Ter zitting in hoger beroep heeft de man hieraan toegevoegd dat zich inmiddels een concreet probleem voordoet. [de minderjarige] dient te wisselen van school, maar de toestemming van de vrouw laat op zich wachten. Als gevolg hiervan heeft [de minderjarige] op dit moment geen onderwijs.
5.5
De GI voert aan dat zij achter het verzoek van de man om eenhoofdig gezag staat, omdat de vrouw niet meewerkt aan noodzakelijke gezagsbeslissingen. De vrouw heeft in oktober 2021 het contact met [de minderjarige] en met de GI verbroken. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij haar eigen leven moet leiden en niets meer te maken wil hebben met haar zoon of de GI. De GI heeft de vrouw door middel van een schriftelijke aanwijzing van 11 november 2021 laten weten dat haar wens wordt gerespecteerd, maar dat de GI wel contact zal moeten opnemen wanneer beslissingen genomen moeten worden in het belang van [de minderjarige] .
Doordat er geen samenwerking is met de vrouw laten besluiten lang op zich wachten. [de minderjarige] kan op dit moment niet op zijn huidige school blijven en moet met spoed op een nieuwe school worden ingeschreven. Het instroommoment per januari 2022 zal echter vanwege de moeizame samenwerking met de vrouw niet meer gehaald worden, waardoor [de minderjarige] nu zonder onderwijs thuis zit. Het gezag van de vrouw belemmert de voortgang en de ontwikkeling van [de minderjarige] . De man is daarentegen meewerkend, groeit mee met [de minderjarige] en is in staat besluiten te nemen die in het belang van [de minderjarige] zijn.
Ter zitting in hoger beroep heeft de GI hieraan toegevoegd dat de vrouw tot op heden geen toestemming heeft gegeven voor de inschrijving van [de minderjarige] op een andere school, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe. Ook weigert de vrouw toestemming te geven voor het onderzoeken van [de minderjarige] op de aanwezigheid van het Foetaal Alcohol Syndroom (hierna: FAS). Vanwege het uitblijven van de toestemming van de vrouw ontvangt [de minderjarige] op dit moment niet de hulpverlening en de scholing die hij nodig heeft, aldus de GI.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te vernietigen en de man met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten. De vrouw geeft geen invulling aan haar gezag. Zij werkt niet mee in het kader van de ondertoezichtstelling en maakt misbruik van haar gezag door geen toestemming te verlenen voor onderzoek, hulpverlening of het inschrijven van [de minderjarige] op een andere school. De raad acht het dan ook niet langer in het belang van [de minderjarige] dat de vrouw gezag over hem heeft.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Bij de beoordeling van de vraag of het gezamenlijk gezag moet worden beëindigd staat het belang van het kind voorop.
5.8
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat
[de minderjarige] in de afgelopen jaren diverse keren (met spoed) uit huis is geplaatst vanwege de ernstige zorgen over zijn ontwikkeling in combinatie met de niet toereikende opvoedingssituaties bij de vrouw en bij de man. Laatstelijk is hij op 20 mei 2021 met spoed geplaatst in het gezinshuis waar hij tot op heden verblijft. Inmiddels is duidelijk dat hier zijn opgroeiperspectief ligt. [de minderjarige] vertoont ernstige gedragsproblematiek en heeft intensieve hulpverlening nodig. Op dit moment is nog niet duidelijk welke hulpverlening hij specifiek nodig heeft. Daarvoor is diagnostiek en een FAS-onderzoek nodig. Kort voor de kerstvakantie heeft de school van [de minderjarige] aangegeven hem niet langer onderwijs te kunnen bieden. [de minderjarige] zal moeten doorstromen naar een zwaardere vorm van speciaal onderwijs.
De man staat achter de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis. Hij is daarbij zeer betrokken en heeft een positief en intensief contact met [de minderjarige] en het gezinshuis. [de minderjarige] verblijft om de week een weekend bij de man en doordeweeks ondernemen zij ook een aantal activiteiten samen.
Tussen [de minderjarige] en de vrouw is op dit moment geen contact. In december 2020 heeft de GI de fysieke omgang tussen hen stopgezet, omdat de vrouw zich niet hield aan de gestelde (veiligheids)voorwaarden. In september 2021 heeft het laatste videobelmoment tussen hen plaatsgevonden. Uit de schriftelijke aanwijzing van 11 november 2021 blijkt dat dit belmoment niet positief is verlopen. De vrouw belastte [de minderjarige] met volwassenzaken, vertelde hem dat zij het niet eens is met zijn plaatsing in het gezinshuis en werd boos op de gezinsmanager in het bijzijn van [de minderjarige] . Na het klachtgesprek op 4 oktober 2021 en het gesprek over het hervatten van de omgang op 5 oktober 2021 heeft de vrouw op 7 oktober 2021 een e-mail gestuurd naar de GI waarin zij aangeeft geen contact meer te willen met de gezinsmanager en dat zij om die reden afziet van contact met [de minderjarige] . Op 12 oktober 2021, 21 oktober 2021 en 12 november 2021 heeft de vrouw herhaald dat zij geen contact meer wil met de gezinsmanager en [de minderjarige] .
Op 16 november 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter) het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] ter zitting behandeld. In de beschikking van 16 november 2021, schriftelijk uitgewerkt op 6 december 2021, heeft de kinderrechter de vrouw in overweging gegeven om in de komende te proberen de omgang tussen haar en [de minderjarige] door de GI te laten herstellen. De GI heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven sindsdien niets meer van de vrouw te hebben vernomen. In december 2021 heeft de GI de vrouw nogmaals verzocht toestemming te verlenen voor diagnostiek en het FAS-onderzoek van [de minderjarige] en voor de wisseling van school. De GI is ermee bekend dat de vrouw nader geïnformeerd wilde worden en dat zij om die reden zelf wilde spreken met de school en de onderzoekster. Deze gesprekken hebben ook plaatsgevonden. De vrouw heeft in december 2021 nog met de school van [de minderjarige] gesproken. Desondanks heeft zij nog altijd niet haar toestemming verleend. De vrouw wenst eerst met [de minderjarige] over de schoolwisseling te spreken. De GI acht dit echter niet in het belang van [de minderjarige] , nu hij niet belast moet worden met volwassenzaken. De GI heeft de mogelijkheid overwogen de kinderrechter om vervangende toestemming te vragen, maar zij wilde eerst de vrouw in de gelegenheid stellen vrijwillig mee te werken. Afhankelijk van de uitkomst van de onderhavige procedure kan daartoe alsnog besloten worden, aldus de GI.
5.9
Met de raad is het hof van oordeel dat de vrouw sinds de zitting in eerste aanleg niet, althans onvoldoende heeft laten zien dat zij daadwerkelijk invulling wenst te geven aan haar ouderlijke verantwoordelijkheid en het gezag. De vrouw heeft ervoor gekozen om het contact met de GI te verbreken en reageert niet op de e-mails waarin de GI (wederom) om haar toestemming voor onderzoek, diagnostiek en het wisselen van school heeft verzocht. [de minderjarige] moet het daardoor al enige tijd zonder onderwijs en gerichte hulpverlening stellen. Het hof acht dit niet in zijn belang. De vrouw heeft tevens ervoor heeft gekozen niet te verschijnen in dit hoger beroep, waardoor het voor het hof niet duidelijk is of zij een gegronde reden heeft voor het weigeren van haar toestemming. Door het overleg met de GI en de man uit de weg te gaan, laat de vrouw zien dat zij haar eigen belangen laat prevaleren boven die van [de minderjarige] .
Voor [de minderjarige] is het noodzakelijk dat hij op korte termijn weer onderwijs kan volgen en dat hij daarnaast de juiste hulpverlening krijgt. Hoewel [de minderjarige] niet opgroeit bij de man, maar in het gezinshuis, acht het hof het van belang dat de man beslissingen voor en over [de minderjarige] kan nemen, zonder daarvoor afhankelijk te zijn van de door de vrouw bij gezamenlijk gezag te geven medewerking of instemming. De man is nauw betrokken bij de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis en heeft laten zien dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt en handelt in het belang van [de minderjarige] . Onder de huidige omstandigheden acht het hof eenhoofdig gezag van de man in het belang van [de minderjarige] dan ook noodzakelijk.
5.1
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank van 16 augustus 2021, en opnieuw rechtdoende,
bepaalt dat het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] ,
wordt beëindigd en dat de man alleen het gezag over hem toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 25 januari 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.