In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind 1], de tijdelijke zorgregeling en het huurrecht van de echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in oktober 2021 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de vrouw was vastgesteld. De vrouw heeft verweer gevoerd en de bestreden beschikking bekrachtigd. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in 1996 zijn gehuwd en dat het huwelijk op 14 april 2021 is ontbonden. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, [kind 1] en [kind 2]. De man heeft tijdens het huwelijk een groot deel van de zorg voor [kind 1] op zich genomen, maar verblijft momenteel in de maatschappelijke opvang en heeft geen zicht op andere woonruimte. Het hof heeft de belangen van [kind 1] en de huidige situatie van beide ouders in overweging genomen. Het hof heeft geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de vrouw moet blijven, omdat zij in staat is om voor haar te zorgen en de continuïteit en stabiliteit voor [kind 1] gewaarborgd zijn. De tijdelijke zorgregeling is bekrachtigd, met de mogelijkheid tot uitbreiding zodra de man over passende woonruimte beschikt. Het huurrecht van de woning is aan de vrouw toegewezen, omdat haar belang daarbij zwaarder weegt dan dat van de man. De verzoeken van de man om de hoofdverblijfplaats en het huurrecht te wijzigen zijn afgewezen.