ECLI:NL:GHAMS:2022:2104

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.309.934/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een verklaring voor recht; afwijzing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een incident dat was ingesteld door Forbon Technology Netherlands B.V. tegen [appellante] B.V. Het incident betrof een verzoek om uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een verklaring voor recht die door de rechtbank Amsterdam was gegeven in een eerder vonnis. De rechtbank had in dat vonnis bepaald dat [appellante] verplicht was tot medewerking aan het vaststellen van de Nomalized EBITDA, maar had deze beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Forbon vorderde in het incident dat het hof deze beslissing alsnog uitvoerbaar bij voorraad zou verklaren.

Het hof overwoog dat een verklaring voor recht naar zijn aard niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging en dat de door Forbon aangevoerde argumenten niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. Het hof wees de incidentele vordering van Forbon af en oordeelde dat de kosten van het incident voor rekening van Forbon zouden komen, als de in het ongelijk gestelde partij. De hoofdzaak werd verwezen naar een latere rolzitting voor het indienen van een memorie van grieven door [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.309.934/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/661675 / HA ZA 19-175
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 juli 2022
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. G.C. Vergouwen te Eindhoven,
tegen
FORBON TECHNOLOGY NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. B.A. de Ruijter te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Forbon genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 23 november 2021 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2021, onder bovenvermeld
zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en Forbon als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie. Op 20 april 2022 heeft Forbon een anticipatie exploot doen uitbrengen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- incidentele conclusie ex artikel 234 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van Forbon;
- antwoordconclusie in het incident, met een productie, van [appellante] .
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
In het incident heeft Forbon gevorderd dat het bestreden vonnis voor wat betreft de in het dictum onder 6.5 opgenomen beslissing uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, met veroordeling van [appellante] in de kosten van dit incident, uitvoerbaar bij voorraad.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met veroordeling van Forbon in de kosten van dit incident.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Bij het bestreden vonnis (in reconventie) heeft de rechtbank onder meer het volgende beslist:
“6.5. verklaart voor recht dat [appellante] verplicht is tot medewerking aan het op grond van artikel 8.3 van de SPA vaststellen van de Nomalized EBITDA, inhoudende de EBITDA en de normalisaties daarover volgens Schedule 6 bij de SPA, met dien verstande dat daarbij de uitzondering in Schedule 6 voor ‘bad debts’ buiten beschouwing wordt gelaten,”
De rechtbank heeft deze beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat was ook niet gevorderd.
2.2
In dit incident vordert Forbon dat de door de rechtbank in het dictum onder 6.5 gegeven verklaring voor recht op de voet van artikel 234 Rv alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Een verklaring voor recht is echter naar haar aard niet vatbaar voor tenuitvoerlegging en kan daarom, zoals [appellante] terecht heeft aangevoerd, niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (vgl. HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:BO1815). Forbon heeft nog betoogd dat, naast het feit dat het declaratoir vonnis met ‘verplichting tot medewerking’ een duidelijk executie-element bevat, de behoeften en in aanmerking komende belangen rechtvaardigen dat het dictum onmiddellijk uitvoerbaar kan worden verklaard. Dit betoog leidt, zeker zonder nadere toelichting waarom de aard van de zaak in dit geval tot uitzondering noopt, die ontbreekt, niet tot een ander oordeel. De incidentele vordering van Forbon zal dan ook worden afgewezen. Hetgeen partijen in dit verband verder nog hebben aangevoerd kan daarom onbesproken blijven.
2.3
Forbon zal, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden veroordeeld in de kosten van het incident.
in de hoofdzaak
2.4
De hoofdzaak zal naar de na te noemen roldatum worden verwezen voor het indienen van een memorie van grieven door [appellante] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 30 augustus 2022 voor het indienen van een memorie van grieven door [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en L. Alwin en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.