ECLI:NL:GHAMS:2022:2102

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.308.152/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin een omgangsregeling voor hun dochter, geboren in 2013, is vastgesteld. De vrouw is van mening dat de omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige is en heeft de vordering tot schorsing van de omgangsregeling ingediend. De man heeft de vrouw in kort geding gedagvaard om nakoming van de omgangsregeling te vorderen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man toegewezen en de vordering van de vrouw afgewezen. De vrouw is in hoger beroep gegaan, waarbij zij stelt dat de man niet in staat is om een veilige omgeving voor de minderjarige te bieden. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er zorgen zijn over de situatie van de minderjarige, maar dat er geen voldoende bewijs is dat de omgang niet verantwoord is. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij de vrouw is veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling. De vordering van de vrouw tot betaling van een voorlopige kinderbijdrage is afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.308.152/01 SKG
zaaknummer rechtbank : C/13/712372 / KG ZA 22-19
arrest van de meervoudige familiekamer van 19 juli 2022
inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat:
mr. M. Amranite Amsterdam,
tegen:
[de man],
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat:
mr. J. Oversluizente Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.
De vrouw is bij dagvaarding van 3 maart 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2022, in kort geding gewezen tussen de man als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie. De appeldagvaarding bevat de grieven.
De man heeft vervolgens een memorie van antwoord met producties ingediend.
De vrouw heeft geconcludeerd – naar het hof begrijpt – dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in alle vorderingen in eerste aanleg niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen zal afwijzen, en de vrouw in haar reconventionele vorderingen ontvankelijk zal verklaren en deze zal toewijzen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
De man heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar hoger beroep en bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 19 mei 2022 doen bepleiten door hun advocaten. De man heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nog een productie, genummerd 5, in het geding gebracht. De mondelinge behandeling is vervolgens geschorst tot dinsdag 13 juni 2022 [hof: bedoeld was dinsdag 14 juni 2022], teneinde partijen in de gelegenheid te stellen stukken in het geding te brengen alsmede medewerkers van het Ouder- en Kindteam (hierna: OKT), Jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming uit te nodigen om bij de voortgezette mondelinge behandeling aanwezig te zijn. Van de mondelinge behandeling is een verkort proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens zijn de volgende stukken binnengekomen:
- producties van de zijde van de man (genummerd 1 tot en met 6) op 2 juni 2022;
- een brief van de zijde van de vrouw met producties (genummerd 7 tot en met 13) op 8 juni 2022;
- een brief van de zijde van de vrouw met producties (genummerd 14 tot en met 16) op 13 juni 2022.
Op 14 juni 2022 is de mondelinge behandeling voortgezet. Partijen en hun advocaten waren daarbij aanwezig alsmede de heer V. Aelbers namens de Raad voor de Kinderbescherming. Namens het OKT en Jeugdbescherming is – hoewel daartoe uitgenodigd door de advocaat van de vrouw – niemand verschenen.
Tot slot is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.2.
Partijen hebben een relatie gehad, waaruit een dochter, [minderjarige] , is geboren [in] 2013 te [plaats B] . De man heeft [minderjarige] erkend, de vrouw heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Partijen zijn in 2016 uit elkaar gegaan.
2.3.
De man heeft de vrouw in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam teneinde tot een vaststelling van een omgangsregeling te komen. Ter zitting in die procedure, op 1 juni 2021, hebben partijen afgesproken dat [minderjarige] eenmaal in de veertien dagen van 9.00 uur tot 19.00 uur bij de man zou zijn en dat de man de zwemles van [minderjarige] zou bijwonen.
2.4.
Op 7 mei 2021 heeft de man in een bodemprocedure bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift tot vaststelling van een omgangsregeling ingediend. Tijdens de zitting op 13 oktober 2021 bleek de vrouw, die aanvankelijk in [plaats C] woonde, met [minderjarige] naar [plaats A] te zijn verhuisd. Op de zitting in die procedure hebben partijen wederom afspraken gemaakt over de omgang. Ze zijn overeengekomen dat [minderjarige] , na een korte opbouw van de regeling, om de week van vrijdag 19.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft, dat de vrouw haar naar de man brengt en dat hij haar weer terugbrengt naar de vrouw. [minderjarige] zou voorlopig worden overgedragen aan de andere ouder op het parkeerterrein bij de Vomar, uiterlijk tot 1 juli 2022 of tot een eerdere datum, als het vertrouwen van de vrouw in de man dan alweer zou zijn opgebouwd, Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat de man eenmaal per veertien dagen op woensdag om 18.30 uur telefonisch contact met [minderjarige] zal hebben en dat partijen zich zullen inspannen om die contacten tot stand te brengen. Deze afspraken zijn vastgelegd in een beschikking van 9 november 2021.
2.5.
Bij het eerste omgangsweekend volgens deze overeengekomen regeling, op 31 oktober 2021, is op de parkeerplaats bij de Vomar een handgemeen ontstaan tussen partijen en de huidige partner van de man. [minderjarige] was daarbij aanwezig. Sindsdien geven partijen geen uitvoering meer aan de overeengekomen belregeling.
2.6.
Het omgangsweekend erop is [minderjarige] om 20.20 uur bij de man gebracht in plaats van om 19.00 uur.
2.7.
In het omgangsweekend van 10 december 2021 zou de man [minderjarige] ophalen bij de moeder van de vrouw, zoals partijen hadden afgesproken in afwijking van de gebruikelijke regeling. De moeder van de vrouw heeft [minderjarige] toen niet aan de man afgegeven.
2.8.
[minderjarige] zou de eerste week van de kerstvakantie bij de man verblijven. Dat is niet doorgegaan. De vrouw heeft wel met [minderjarige] voor de deur van de man gestaan.
2.9.
Bij dagvaarding van 13 januari 2022 heeft de man in kort geding gevorderd de vrouw te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling, zoals opgenomen in de hiervoor onder 2.4 genoemde beschikking van 9 november 2021, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat zij niet voldoet aan deze veroordeling. De vrouw heeft op haar beurt in reconventie gevorderd de omgangregeling op te schorten totdat de man beschikt over passende woonruimte voor overnachtingen van [minderjarige] . Daarnaast heeft zij gevorderd de man te veroordelen tot betaling van een voorlopige kinderbijdrage van € 200,- per maand, een en ander met veroordeling van de man in de proceskosten.
2.10.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis de vordering in conventie – met in achtneming van een korte opbouw - toegewezen, daartoe oordelende dat geen sprake is van zwaarwegende belangen van [minderjarige] die zich verzetten tegen hervatting van de omgang. De in reconventie gevorderde opschorting van de omgangregeling is afgewezen, evenals de vordering tot betaling van een voorlopige kinderalimentatie door de man, dat laatste vanwege gebrek aan spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft de kosten tussen partijen gecompenseerd.
2.11.
Na voormelde uitspraak is de omgang tussen de man en [minderjarige] korte tijd hervat. Vanaf eind maart 2022 komt de vrouw de vastgestelde omgangsregeling niet meer na.
2.12.
De vrouw is van de beschikking van 9 november 2021 in hoger beroep gekomen bij het hof Den Haag. Een mondelinge behandeling in deze zaak heeft nog niet plaats gevonden.

3.Vooraf

3.1.
In het verkort proces-verbaal van de zitting van 19 mei 2022 is abusievelijk opgenomen dat de mondelinge behandeling zou worden voortgezet op
dinsdag13 juni 2022. Dit heeft ertoe geleid dat partijen zich met hun advocaten op
maandag13 juni 2022 hebben gemeld bij het hof, terwijl het hof ervan uitgegaan is dat de zitting op
dinsdag 14juni 2022 zou plaatsvinden. Partijen en hun advocaten zijn maandag 13 juni 2022 onverrichterzake vertrokken, waarna zij op dinsdag 14 juni 2022 wederom zijn verschenen. Het hof heeft zich voor dit misverstand ter mondelinge behandeling verontschuldigd.
3.2.
Daarnaast heeft het hof beide partijen op 14 juni 2022 geïnformeerd over het feit dat een van de raadsheren, mr. J. Kloosterhuis, ten overstaan van wie de mondelinge behandeling op 19 mei 2022 had plaatsgevonden, niet aanwezig kon zijn op de voorgezette mondelinge behandeling wegens ziekte en dat in zijn plaats mr. J.M.C. Louwinger-Rijk aan de combinatie is toegevoegd. Beide partijen hebben meegedeeld te kunnen instemmen met deze gang van zaken.
3.3.
Verder heeft het hof de van de zijde van de vrouw voorafgaand aan de voortgezette mondelinge behandeling als productie 16 overgelegde foto’s niet toegelaten, nu deze te laat zijn ingediend en daartegen van de zijde van de man bezwaar gemaakt is.

4.Beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van de vordering van de vrouw, die betrekking heeft op de (schorsing van de) omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] , geldt als uitgangspunt dat de door de rechtbank in de bodemzaak bij beschikking van 9 november 2021 vastgestelde zorgregeling in beginsel moet worden nagekomen, zolang deze haar kracht niet heeft verloren, tenzij sprake is van dusdanige ernstige of bijzondere omstandigheden dat niet-nakoming gerechtvaardigd is.
4.2.
De vrouw heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de man na de verbreking van de relatie met de vrouw zich nimmer heeft bekommerd om [minderjarige] en pas in april 2021 op aandrang van een zwager initiatieven heeft ontplooid om tot een contactregeling te komen. Haar voornaamste bezwaar tegen de uitvoering van de zorgregeling is echter geweest dat [minderjarige] bij de man niet de rust krijgt die zij nodig heeft, nu de man met zijn huidige partner en haar dochter uit een vorige relatie in een (te) kleine woning woont en [minderjarige] soms op de grond slaapt. De vrouw heeft in dit verband gesteld dat van omgang eerst sprake kan zijn, wanneer de man beschikt over passende woonruimte waarin hij [minderjarige] met overnachting kan ontvangen. De voorzieningenrechter heeft in dit verband overwogen dat de man heeft verklaard inmiddels wegens gezinsuitbreiding te zijn verhuisd naar een woning in [plaats B] met drie slaapkamers en dat vooralsnog geen reden bestaat om dat te betwijfelen. De voorzieningenrechter is om die reden ervan uitgegaan dat [minderjarige] gewoon bij de man kan overnachten.
4.3
In hoger beroep speelt de kwestie van de passende woonruimte geen rol meer. De vrouw stelt in hoger beroep dat zij van meet af aan heeft moeten vaststellen dat de overeengekomen omgangregeling niet in het belang van [minderjarige] was. De man is eerst een lange periode totaal afwezig geweest en heeft zich ineens uit het niets bij haar gemeld met de wens om omgang te hebben met [minderjarige] . De man is voor [minderjarige] een vreemde, hetgeen verklaart waarom het gedrag van [minderjarige] vanaf de aanvang van de omgangsregeling in negatieve zin is veranderd. Inmiddels heeft de vrouw van [minderjarige] al een aantal malen signalen gekregen dat zij wordt achtergesteld bij het kind van de nieuwe partner van de man en dat zij wordt gepest. [minderjarige] komt met onverklaarbare verwondingen thuis en is na een omgangsweekend altijd ontregeld, terwijl haar schoolresultaten zienderogen achteruit zijn gegaan. De man sluit volgens de vrouw zijn ogen voor deze ontwikkelingen en staat niet open voor overleg met de vrouw over haar zorgen hierover. De vrouw is van mening dat de omgangsregeling dient te worden opgeschort totdat partijen, eventueel met behulp van het OKT, waarmee partijen reeds contact hebben, overeenstemming hebben bereikt over een verantwoorde omgangsregeling waarbij de vrouw het vertrouwen heeft dat [minderjarige] in een veilige omgeving omgang kan hebben met de man, zodat de vrouw geen zorgen meer heeft over het welzijn van [minderjarige] als zij bij de man is. De veiligheid van [minderjarige] is met de huidige uitvoering van de omgangsregeling, zonder veiligheidsafspraken, niet geborgd.
4.4.
De man betwist dat hij voor [minderjarige] een vreemde is. Hij heeft met haar in gezinsverband geleefd tot haar vierde levensjaar. Het kan – aldus de man – niet zo zijn dat de vrouw [minderjarige] van de man weghoudt en dan vervolgens stelt dat hij een vreemde voor haar is. Volgens de man werkt hij al geruime tijd mee aan de gesprekken met het OKT. Ook hierin vertoont de vrouw tegenstrijdige signalen: terwijl zij zogenaamd meewerkt aan de gesprekken met het OKT, heeft de man moeten constateren dat zij welgeteld drie procedures in één maand tijd is gestart na het bestreden vonnis.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2022 heeft het hof partijen bevraagd (onder andere) naar de reden waarom wederom geen uitvoering meer wordt gegeven aan de omgangsregeling en naar de oorzaak van de door de vrouw gestelde verwondingen van [minderjarige] , alsmede verzocht het doel en strekking van, en de stand van zaken met betrekking tot de gesprekken met het OKT nader toe te lichten. Op basis van de antwoorden van partijen heeft het hof zich nog onvoldoende voorgelicht geacht om op dat moment het hoger beroep van de vrouw te beoordelen. Partijen hebben ter zitting tegenstrijdige verklaringen afgelegd omtrent de feiten en ook heeft het hof geen duidelijk beeld gekregen van de stand van zaken van het traject bij het OKT en/of andere mogelijk bij partijen en [minderjarige] betrokken hulpverlening. Het hof heeft de mondelinge behandeling aangehouden, omdat het (de behandelend medewerkers van) het OKT, Jeugdbescherming en de Raad voor de Kinderbescherming op een voortgezette mondelinge behandeling om nadere informatie respectievelijk advies wenste te vragen. De raadsman van de vrouw is verzocht het OKT en Jeugdbescherming dienovereenkomstig te informeren. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming voor de voortgezette mondelinge behandeling uitgenodigd. Daarnaast heeft het hof partijen opgedragen om voorafgaand aan de voortgezette mondelinge behandeling de volgende stukken in het geding te brengen: 1) de gemaakte veiligheidsafspraken met het OKT in het kader van de omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar vader, 2) eventuele verslagen van het OKT en Jeugdbescherming over het verloop van het begeleidingstraject van [minderjarige] , en 3) indien voorhanden, informatie van de school van [minderjarige] en de huisarts.
4.6.
Zowel het OKT als Jeugdbescherming hebben de raadsman van de vrouw schriftelijk laten weten niet aanwezig te zullen zijn bij de voortgezette mondelinge behandeling op 14 juni 2022. [X] van Jeugdbescherming schrijft in haar als productie 14 van de zijde van de vrouw overgelegde e-mail in deze zaak betrokken te zijn geweest als consulent vanuit Jeugdbescherming, hetgeen inhoudt dat zij meekijkt en -denkt en bij gesprekken zit in situaties waarbij sprake is van onveiligheid met betrekking tot de kinderen. Zij geeft aan dat deze zaak niet is opgeschaald bij de Jeugdbescherming en dat zij vanuit dit kader niet aansluit bij de voorgezette mondelinge behandeling. [Y] van het OKT schrijft in zijn mail - productie 15 van de zijde van de vrouw - vanuit het OKT betrokken te zijn als de begeleider van [minderjarige] en dat zijn aanwezigheid bij de voortgezette mondelinge behandeling in strijd is met de neutrale positie die hij heeft tussen beide ouders. Wel heeft hij de ouders een kort verslag gezonden in een e-mail van 6 juni 2022 met bijlage, welke e-mail door de vrouw als productie 12 is overgelegd. Hierin schrijft [Y] dat [minderjarige] bij het OKT is aangemeld vanwege het loyaliteitsconflict waarin zij zit. Vanwege incidenten heeft het OKT de jeugdzorg in de wijk ingeschakeld om mee te denken. Daarop heeft een veiligheidsgesprek plaatsgevonden. In dat gesprek is het niet gelukt om samen met ouders veiligheidsafspraken op te stellen. Aan de hand daarvan zijn bodemeisen opgesteld en met de ouders besproken. De bijlage bevat de door het OKT opgestelde – en aan partijen toegezonden – bodemeisen voor de omgang tussen de man en [minderjarige] . Uitgangspunt daarbij is de omgangsregeling zoals deze in de beschikking van 9 november 2021 is vastgelegd. De man heeft als productie 4 een e-mail van [Y] van 18 maart 2022 in het geding gebracht, waarin een nabespreking van de omgang op diezelfde datum en een belmoment is opgenomen alsmede een overzicht van de afspraken omtrent de omgang in de weken daarna. [Y] schrijft verder dat hij de wekelijkse gesprekken met [minderjarige] zal blijven continueren. Daarnaast heeft de vrouw als productie 13 nog een e-mail van [Y] van 29 april 2022 overgelegd, waarin deze een samenvatting geeft van een gesprek met de vrouw, waarin laatstgenoemde een aantal redenen heeft opgesomd waarom zij het niet verantwoord vindt [minderjarige] naar de man toe te sturen en heeft aangegeven dat zij niet van plan is om [minderjarige] naar de man te laten gaan in het daarop volgende weekend en ook niet in de meivakantie. [Y] heeft daarop meegedeeld dat dat haar keus is en schrijft verder:
“Ik heb aan [de vrouw] terug gegeven dat het haar keus is. De afspraak rechtelijk is vastgesteld, en dat ook voor OKT leidend is. Dat deze afspraak alleen via rechtelijke uitspraak veranderd kan worden. Het belangrijkste is dat [de vrouw] en [de man] de zich aan de gemaakte afspraken houden, die er gerechtelijk vastgesteld zijn.”.
4.7.
Uit voormelde stukken alsmede de verklaringen van partijen ter zitting op 19 mei 2022 en 14 juni 2022 valt af te leiden dat de verhouding tussen partijen zeer moeizaam is. De communicatie tussen beiden is slecht, zij hebben geen enkel vertrouwen in elkaar en het contact tussen de nieuwe partner van de man en de vrouw komt evenmin van de grond. Beide partijen hebben ook een geheel andere visie op de reden dat de door de rechtbank in de beschikking van 9 november 2021 vastgestelde omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] niet meer wordt nagekomen. Voor het hof is duidelijk dat [minderjarige] een keer tijdens een omgangsweekend ruzie met haar stiefzusje heeft gehad, waarbij de meisjes ‘slaags’ met elkaar zijn geraakt, hetgeen tot krassen in haar gezicht heeft geleid, en dat [minderjarige] tijdens een omgangsweekend een keer gevallen is van de step of van het skateboard – daarover verschillen de verklaringen van partijen -, waaraan zij (een) kapotte knie(ën) heeft overgehouden. De vrouw geeft de man de schuld van deze incidenten en stelt dat [minderjarige] niet veilig is bij de man, de man meent dat dit soort dingen kunnen gebeuren en kwalificeert hetgeen is voorgevallen niet als ernstig. [minderjarige] bevindt zich als gevolg van de strijd tussen de ouders en de daarmee samenhangende moeizame uitvoering van de omgangsregeling in een loyaliteitsconflict. Om die reden zijn het OKT en Jeugdbescherming in beeld gekomen. Het OKT heeft getracht om met de ouders te komen tot veiligheidsafspraken ten aanzien van de omgang. Aangezien dit niet lukte, zijn door het OKT bodemeisen opgesteld waaraan de ouders zich te houden hebben bij de uitvoering van de omgangsregeling. Uit de hiervoor genoemde e-mail van [Y] van 18 maart 2022 valt verder af te leiden dat hij wekelijks gesprekken met [minderjarige] heeft. De vrouw heeft ter zitting van 14 juni 2022 meegedeeld dat deze gesprekken nog steeds plaatsvinden.
4.8.
Het vorengaande overziende is duidelijk dat er zorgen zijn om [minderjarige] . Niet aannemelijk is echter geworden dat sprake is van dusdanige zorgsignalen en/of onveiligheid, dat omgang tussen de man en [minderjarige] niet verantwoord zou zijn en om die reden moet worden gestaakt dan wel niet meer moet worden hervat. Zoals hiervoor uiteen gezet, behartigt het OKT in het kader van de omgang tussen de man en [minderjarige] de belangen van [minderjarige] , zij voert wekelijks gesprekken met [minderjarige] en houdt (zo) de vinger aan de pols. Jeugdbescherming keek/kijkt op de achtergrond mee. Het ligt voor de hand dat wanneer sprake zou zijn van een situatie waarin de belangen van [minderjarige] ernstig in het gedrang komen, het OKT reeds zou hebben ingegrepen, althans actie zou hebben ondernomen richting partijen en/of andere instanties. Zulks is gesteld noch gebleken. Ook is niet gebleken dat Jeugdbescherming in deze zaak reden heeft gezien (verdergaande) maatregelen te treffen. Integendeel, uit de hiervoor genoemde e-mail van [X] volgt dat men het niet nodig heeft gevonden deze zaak op te schalen bij Jeugdbescherming. Stukken van de school dan wel de huisarts van [minderjarige] , waaruit een ander (zorgelijk) beeld naar voren komt, heeft de vrouw niet in het geding gebracht. Onder die omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat vooralsnog niet is gebleken van dusdanig ernstige of bijzondere omstandigheden dat niet-nakoming van de omgangsregeling door de vrouw gerechtvaardigd is. Het hof zal daarom het vonnis van de voorzieningenrechter voor wat betreft de veroordeling van de vrouw tot nakoming van de omgangregeling, zoals vastgelegd in de beschikking van 9 november 2021, met opbouwregeling, bekrachtigen.
4.9.
Het hof zal daarnaast – evenals de voorzieningenrechter – de vordering van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van een voorlopige kinderbijdrage, afwijzen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang daarbij. De vrouw is inmiddels een bodemprocedure ter verkrijging van kinderalimentatie gestart. Op 21 juli 2022 zal daarin een mondelinge behandeling plaatsvinden. Gesteld noch gebleken is dat de uitkomst van die procedure niet kan worden afgewacht. Ook in zoverre wordt het bestreden vonnis bekrachtigd.
4.10.
Gezien de uitkomst van deze zaak in hoger beroep zal het hof de vordering van de vrouw tot veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties afwijzen. Het hof ziet aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.R. Sturhoofd, H.A. van den Berg en J.M.C. Louwinger-Rijk, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.