3.8.Bespreking feiten 5, 6 en 7
Zoals hiervoor is vermeld hebben verbalisanten op 21 mei 2019 in de door de verdachte gehuurde container 1 op een terrein aan de [adres 3] in Lelystad in een sok een revolver Amadeo Rossi model 88 met vijf .38 patronen S&B Special 18 aangetroffen.
De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij deze revolver heeft vastgehouden en in de sok heeft gedaan en het geheel in zijn container heeft opgeslagen.
Het hof constateert dat de verdachte zich dus bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn container, waartoe hij toegang had en dus over het vuurwapen met de patronen erin kon beschikken, waaruit volgt dat de verdachte opzettelijk dit vuurwapen met de daarin aanwezige patronen voorhanden heeft gehad.
Het hof acht dan ook tevens het
onder 5 ten laste gelegdewettig en overtuigend bewezen.
Het hof bespreekt deze feiten gezamenlijk vanwege het onderlinge verband en de samenhang.
Het hof heeft hiervoor uitgebreid uiteengezet dat de verdachte samen met anderen (zoals [getuige 1] en [getuige 2] ) betrokken was bij de [autobus] en belang had bij de 1090 gram cocaïne, die is gevonden in de daarin aangebrachte verborgen ruimte.
De eigenaar van de [autobus] , [getuige 4] , was een bekende van de verdachte. De bus werd in de periode van 16 april t/m 28 april 2018 regelmatig gebruikt door [getuige 1] . Zijn telefoonnummer gebruikte in die periode veelvuldig een zendmast met bereik in de buurt van de woning van de verdachte, vaak nadat het telefoonnummer zendmasten had gebruikt in Den Haag. Deze gegevens sluiten aan bij de verklaring van de verdachte dat de [autobus] wel geparkeerd werd in de buurt van zijn huis. De [autobus] was aldus binnen handbereik van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de [autobus] heeft gereden en er een keer in is meegereden, bovendien zijn persoonlijke poststukken van hem en zijn vriendin in de [autobus] aangetroffen, waarvoor de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven.
[getuige 4] heeft op 28 april 2018 na een bijeenkomst met de verdachte, [getuige 1] en [getuige 2] aangifte gedaan van diefstal van de [autobus] .
[getuige 1] heeft op 2 mei 2018 onmiddellijk na het zien van de rijdende gestolen [autobus] de verdachte en [getuige 2] als meest logische personen gebeld, met het doel de bus terug te pakken. De verdachte is meteen met zijn [auto 1] gereden naar de door [getuige 1] opgegeven plaats en [getuige 2] kwam daar later aan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een schot uit zijn vuurwapen de bestuurder van die [autobus] ter plaatse heeft vermoord. Kennelijk was de diefstal van de [autobus] met de daarin verborgen cocaïne voor de verdachte voldoende reden om de bestuurder in koelen bloede om het leven te brengen.
Hiervoor is vermeld dat [getuige 4] op 10 april 2018 opdracht had gegeven een zeecontainer op te halen bij [adres 3] in Lelystad en deze te brengen naar [adres 4] in Den Haag. Op 12 april 2018 is daar een container geplaatst in het door [getuige 4] gehuurde bedrijfspand.
Uit de historische gegevens blijkt dat de telefoonnummers van de betrokkenen op de volgende data zendmasten in de omgeving van de [adres 4] in Den Haag aanstraalden.
Nr
Naam
Periode
[telefoonnummer 3]
[getuige 1]
16/4 t/m 30/4 bijna dagelijks
[telefoonnummer 5]
[getuige 4]
9/4
12/4
26/4
[telefoonnummer 1]
[verdachte]
7/4
9/4
10/4
11/4
13/4
16/4
18/4
20/4
21/4
24/4
26/4
27/4
[telefoonnummer 4]
[verdachte]
11/4
18/4
[telefoonnummer 7]
[getuige 8]
11/4
12/4
21/4
24/4
26/4
28/4
Het hof concludeert op grond van deze gegevens het volgende:
- [getuige 1] is vanaf 16 april 2018 bijna dagelijks met de [autobus] naar de [adres 4] in Den Haag gereden, waar genoemde container zich bevond.
Dat past in de verklaring van [getuige 4] dat [getuige 1] de [autobus] 15 keer een hele dag heeft geleend.
- De verdachte is daar drie keer op dezelfde dag geweest als [getuige 4] , vier keer op dezelfde dag als [getuige 8] en een aantal keer op dezelfde dag als [getuige 1] .
De verklaring van de verdachte dat hij tweemaal naar het bedrijventerrein in Den Haag is gereden
omdat [getuige 1] had gezegd dat daar in de kringloopwinkel een leuk meisje werkte,
dat hij daar nimmer heeft gezienverwijst het hof, in het licht van alle overige bewijsmiddelen, naar het rijk der fabelen.
Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat de verdachte op 11 en 18 april 2018 zijn telefoonnummer
# [telefoonnummer 4]op [adres 4] heeft gebruikt. Kennelijk heeft de verdachte een verklaring willen geven voor zijn aanwezigheid daar op die twee dagen.
Uit de hiervoor vermelde gegevens blijkt echter dat de verdachte maar liefst op 12 verschillende dagen in de omgeving van de [adres 4] is geweest, omdat hij toen en daar
# [telefoonnummer 1]heeft gebruikt.
Het hof gaat er op grond van de inhoud van het dossier in onderling verband en samenhang bezien van uit dat de reden was voor de aanwezigheid van de verdachte aldaar, in combinatie met andere belanghebbenden bij de [autobus] , dat [getuige 1] op vele dagen in april 2018 daar kennelijk af en aan reed met de [autobus] (met een verborgen stashruimte waar vele kilo’s cocaïne in konden worden vervoerd). Zoals hiervoor is vermeld, heeft [getuige 1] verklaard dat hij wetenschap had van het aangetroffen blok cocaïne (van 1090 gram) in de verborgen ruimte in de [autobus] en dat hij deze cocaïne ook in die bus had vervoerd.
Dat het gebruik van de bedrijfsruimte in de [adres 4] in Den Haag, waar de container stond, gerelateerd was aan het gebruik van de [autobus] blijkt ook uit het volgende.
Aan die bedrijfsruimte is stroom geleverd op naam van [B.V. 1] , het bedrijf van [getuige 4] , vanaf 16 april 2018 (de datum waarop de ritjes van [getuige 1] met de bus naar [adres 4] zijn aangevangen) tot 18 mei 2018.
[getuige 4] heeft op 17 mei 2018 telefonisch aan [betrokkene 7] laten weten dat hij naar het pand aan de [adres 4] in Den Haag zou komen. [getuige 4] heeft die dag om 18:15 uur de stroomlevering voor dat pand opgezegd en daarbij als reden vermeld dat op 28 april 2018 zijn bus met machines was gestolen en dat het voor hem
einde verhaalwas.
Het hof heeft hiervoor eveneens uiteengezet dat op 21 mei 2019 in Lelystad twee containers op naam van de verdachte zijn aangetroffen en dat in container 2 materialen zijn aangetroffen die gezamenlijk de inventaris vormen voor een complete cocaïne wasserij. In container 1 is daarnaast een grote hoeveelheid van het versnijdingsmiddel levamisol gevonden, alsmede een etiketteermachine en een vacuümmachine, eveneens onderscheidenlijk een stof en voorwerpen die worden gebruikt bij het versnijden van cocaïne en het verpakken daarvan.
De verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij met anderen toegang had tot de containers, waarvan de huurcontracten op zijn naam waren gesteld. Aldus kon de verdachte beschikken over de daarin aanwezige voorwerpen.
Dat container 2 bovenop een andere container was gestapeld en dus niet op eenvoudige wijze toegankelijk was voor onbevoegden is gebeurd op initiatief van de verdachte, zoals de [getuige 10] heeft verklaard. Het hof wijst de enkele (niet nader toegelichte) verklaring van de verdachte ter zitting in eerste aanleg van de hand, die luidde dat [getuige 10] in diens verklaring een aantal containers op diens terrein in Lelystad door-elkaar-haalde.
Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de veronderstelling dat container 2 die op 21 mei 2019 is aangetroffen, dezelfde container is als de container die in april 2018 aan de [adres 4] was gestald.
- De container die op 12 april 2018 naar de [adres 4] is gebracht, stond op het bedrijventerrein aan de [adres 3] in Lelystad gestapeld op een andere container, waar ruim een jaar later, op 21 mei 2019 de gestapelde container met de complete inventaris voor een cocaïne wasserij is aangetroffen.
- Het containernummer [opschrift 2] op de factuur van de transporteur [bedrijf 1] ter zake van het containervervoer op 12 april 2018 komt overeen met het containernummer van de gestapelde container die de politie op 21 mei 2019 heeft aangetroffen.
- De verdachte heeft verklaard dat hij de gestapelde container op zijn naam heeft gezet en diverse malen de huur op het bedrijventerrein contant heeft betaald.
Het hof acht eveneens bewezen dat de voorwerpen en goederen die op 21 mei 2019 in container 2 zijn aangetroffen daadwerkelijk zijn gebruikt voor de bewerking van cocaïne.
- Op de voorwerpen en in de chemische stoffen uit de gestapelde container zijn sporen van cocaïne aangetroffen, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de cocaïne wasserij daadwerkelijk in werking is geweest.
- In de [autobus] is een rechthoekig geperst blok met cocaïne aangetroffen, waarin de letters SPA waren aangebracht. In de gestapelde container zijn persmallen met een plaat aangetroffen met diezelfde letters, die blijkens de daarop gevonden cocaïne sporen is gebruikt bij het vervaardigen van rechthoekige blokken met geperst cocaïne poeder. Bij het samenpersen van het poeder laat deze plaat de tekst SPA achter in het blok poeder.
Hiermee is naar het oordeel van het hof een direct verband te leggen tussen een voorwerp uit de container, dat deelt uitmaakte van een volledige cocaïne wasserij, en het in de bus aangetroffen blok cocaïne.
Het hof kan ten slotte op grond van de inhoud van het dossier niet met de vereiste zekerheid vaststellen dat de container [opschrift 2] , die in april 2018 aan de [adres 4] in Den Haag was gestald, dezelfde inhoud had als dezelfde container die ruim een jaar later, op 21 mei 2019 gestapeld op een andere container is aangetroffen aan de [adres 3] in Lelystad.
Dit staat echter niet in de weg aan de hierna te vermelden bewezenverklaringen.
Uit al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien volgt:
- dat de verdachte op tijdstippen in de periode van 16 tot en met 28 april 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen 1090 gram cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, zodat het hof
het ten laste gelegde onder feit 6wettig en overtuigend bewezen acht;
- alsmede dat de verdachte op tijdstippen in de periode van 16 april 2018 tot en met 21 mei 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen voorbereidingshandelingen als bedoeld in de Opiumwet heeft verricht, zodat het hof ook
het ten laste gelegde onder feit 7wettig en overtuigend bewezen acht.
Het hof merkt hierbij op dat deze bewezen verklaarde periode aanvangt bij de aanvangsdatum van het bewezen verklaarde onder
feit 6,nu dat feit het eveneens in het kader van de voorbereidingshandelingen ten laste gelegde vervoer van cocaïne in de [autobus] behelst.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel afkomstig uit enig misdrijf is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de tenlastegelegde voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat die voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Bij toetsing door de rechter dienen daarbij de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Indien het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek dient te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken.
Het bewijsvermoeden
Op 21 mei 2019 is de woning van de verdachte aan [adres 2] in Diemen doorzocht. Daarbij zijn onder meer een [auto 4] met het Belgische kenteken [kentekennummer 2] ter waarde van € 7.200,00 inbeslaggenomen, een Audemars Piguet horloge ter waarde van € 5.000,00 en een geldbedrag van in totaal € 8.600,00, bestaande uit 11 biljetten van € 500,00, één biljet van € 100,00, één biljet van € 200,00 en 56 biljetten van € 50,00.
De [auto 4] staat sinds 4 juli 2018 op naam van de verdachte. Er zijn geen transactiegegevens betreffende de aankoop van dit voertuig.
Uit het procesdossier blijkt niet wanneer het Audemars Piguet horloge is gekocht. De verdachte heeft verklaard dat hij dit horloge lang geleden heeft gekocht en dat hij denkt dat dit in 2010 of 2011 was.
Volgens de door iCOV (infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen) verstrekte loongegevens zou de verdachte in 2016 en 2017 in loondienst zijn geweest, waarbij hij in 2016 een nettoloon van € 4.402,00 bij [B.V. 2] zou hebben ontvangen en in 2017 een nettoloon van € 8.818,00 bij [B.V. 2] en van € 2.204,00 bij [B.V. 3] . Op de bankrekening van de verdachte ( [bankrekeningnummer 1] ) is in de periode van 25 november 2016 tot en met 25 april 2017 een bedrag van € 13.221,16 overgemaakt van [B.V. 2] met de omschrijving: salaris. In de periode van 1 juni 2017 tot en met 6 februari 2019 heeft [B.V. 3] een bedrag van in totaal € 18.606,43 overgemaakt. Daarnaast is in de periode januari 2016 tot en met januari 2019 in totaal een bedrag van € 92.380,00 contant gestort op de rekening van de verdachte.
De werkgeversverklaring van [B.V. 2] , die de verdachte ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek heeft overgelegd, is opgesteld in naam van [getuige 11] . Zij heeft verklaard nooit werkzaamheden te hebben verricht voor het bedrijf, deze verklaring niet te hebben opgesteld of ondertekend en dat de foto van de verdachte haar niet bekend voorkwam. Het telefoonnummer van [B.V. 2] werd beantwoord door een gebrekkig Engels sprekende man, die verklaarde nooit van [B.V. 2] te hebben gehoord en hiervoor niet werkzaam te zijn.
[B.V. 3] , dat volgens de administratie van de Kamer van Koophandel was gevestigd aan de [adres 7] in Amsterdam, bleek daar niet te zijn gevestigd. Het telefoonnummer van het bedrijf werd niet beantwoord.
De verdachte heeft geen opheldering gegeven over zijn werkzaamheden bij deze bedrijven.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat het bestaan van de hiervoor genoemde arbeidsovereenkomsten niet aannemelijk is. De verdachte beschikte in de betreffende periode dus niet over legale (bij de belastingdienst bekende) inkomsten, waaruit de herkomst van het geld en de goederen kunnen worden verklaard.
Gelet op het voorgaande is het bewijsvermoeden gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde auto en geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Dit geldt niet voor het Audemars Piguet horloge. Bij gebreke aan andere informatie dient het hof er vanuit te gaan dat de horloge is gekocht in de periode 2010 en 2011. Het procesdossier bevat onvoldoende gegevens betreffende die periode om te concluderen dat het vermoeden is gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat het horloge uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaringen gegeven voor de mogelijke herkomst van de overige in de tenlastelegging voorwerpen/ geldbedragen. De verdachte heeft ter zitting van 30 november 2020 bij de rechtbank verklaard dat hij een eigen kledinglijn had. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij een winkel in Amsterdam heeft gehad die in 2013 verkocht is. In de periode 2014 tot eind 2017 heeft de verdachte een zaak in Suriname gehad. De verdachte liet meubels maken op de Dominicaanse Republiek die vervolgens werden verkocht in Suriname. In 2016 is de verdachte een privéschool begonnen in [plaats 1] genaamd [bedrijf 2] . Dat bedrijf is tot op heden actief, zo heeft de verdachte verklaard op de terechtzitting bij het gerechtshof van 10 juni 2022. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij in 2019 zijn huis in Duivendrecht heeft verkocht met overwaarde. De verdachte heeft hiervan een afrekening overgelegd op de terechtzitting van 10 juni 2022. Ter staving van de door hem gestelde werkzaamheden rondom de kledinglijn, de winkel in Amsterdam, het bedrijf in Suriname en de privéschool in [plaats 1] heeft hij geen stukken overgelegd.
Uit gegevens van de ABN AMRO bank is gebleken dat op de bankrekening van de verdachte op 15 januari 2019 een bedrag van € 97.322,64 is gestort in verband met de verkoop van zijn huis in Duivendrecht. Tevens is gebleken dat vanaf 15 januari 2019 tot en met 23 april 2019 contante opnamen plaatsvonden van deze rekening voor een bedrag van in totaal € 13.900,00. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het op 21 mei 2019 in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 8.600,00 uit enig misdrijf afkomstig is.
De verdachte zal ook van dit onderdeel van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De [auto 4] staat sinds 4 juli 2018 op naam van de verdachte en kan gezien deze datum niet (deels) gefinancierd zijn met de opbrengst uit de verkoop van de woning in 2019.
Het hof constateert dat de verdachte pas in een laat stadium over de mogelijke herkomst van de geldbedragen waarmee de voorwerpen gefinancierd moeten zijn is gaan verklaren. De verdachte heeft behoudens het document met betrekking tot de verkoop van de woning in 2019 geen enkel document overgelegd waaruit enige legale inkomsten blijken ter financiering van de auto. De verdachte moet geacht worden enige documenten te kunnen overleggen ter onderbouwing van de herkomst.
De verdachte heeft hieromtrent geen concrete gegevens verstrekt ten aanzien van zijn kledinglijn, de verkoop van een winkel in 2013, de zaak in Suriname en de gang van zaken rondom de privéschool in [plaats 1] , zoals het noemen van ontvangen bedragen, behaalde omzetten, betrokken personen etcetera. Het hof is daarom van oordeel dat niet kan worden gezegd dat sprake is van een concrete, min of meer verifieerbare, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van de [auto 4] . Het openbaar ministerie is bij die stand van zaken dan ook niet gehouden nader onderzoek te verrichten.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de [auto 4] van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist.
Resterende verweren van de verdediging (eerlijk proces)
De verdediging heeft nog betoogd dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces en heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd. Het scenario dat de verdachte de schutter was, dreef vanaf het begin af aan slechts op het aantreffen van het poststuk van de verdachte in de [autobus] ; ontlastende onderzoeksresultaten (zoals het ontbreken van DNA van de verdachte op de plaats delict en op de aldaar aangetroffen hulzen en kogelpunten) zijn genegeerd, belangrijk onderzoek is nagelaten (er hebben geen Foslo-confrontaties plaatsgevonden met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] ) en aan de verdediging zijn onvoldoende gegevens verstrekt om de controle van de onderzoeksresultaten mogelijk te maken (de onvolledigheid van de locaties van de KPN-zendmasten).
Het hof overweegt als volgt.
Het poststuk in de [autobus] is voor de politie weliswaar aanleiding geweest een onderzoek naar de verdachte te starten, maar gedurende dit onderzoek wezen steeds meer resultaten in de richting van de verdachte. Uit de BOB-dossiers blijkt bovendien dat de politie gedurende een lange periode gegevens heeft verzameld van diverse mogelijk andere betrokkenen en daarbij ook veel objectieve gegevens heeft verzameld, zoals camerabeelden, pintransacties en historische gegevens.
Dat geen DNA van de verdachte op de plaats delict en de daar aangetroffen hulzen en kogelpunten is aangetroffen, acht het hof op zichzelf geen omstandigheid die de betrokkenheid van de verdachte uitsluit. Getuige [slachtoffer 4] heeft immers verklaard dat de schutter handschoenen droeg.
Ten aanzien van de Foslo heeft de advocaat-generaal ter zitting meegedeeld dat het zorgvuldig samenstellen daarvan tijdrovend was en dat tegen de tijd dat de geschikte foto’s waren verzameld, negen maanden waren verstreken sinds het schietincident. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hadden de schutter slechts kort gezien en daarom heeft het onderzoeksteam er voor gekozen geen Foslo met hen te houden. Het hof acht dit een begrijpelijke keuze, die voortkomt uit het streven om zorgvuldig onderzoek te verrichten.
Met betrekking tot de historische gegevens van de telefoonnummers
# [telefoonnummer 4]en
# [telefoonnummer 1]overweegt het hof als volgt. Op verzoek van de verdediging zijn in hoger beroep de gegevens verstrekt die de politie van de providers heeft ontvangen. Bij de gegevens met betrekking tot nummer
# [telefoonnummer 1]bevonden zich wel de nummers, maar niet de locaties van de zendmasten. Inmiddels zijn deze locaties voor de politie niet meer te achterhalen, zoals naar voren is gebracht in een e-mailbericht van de advocaat-generaal. Het hof is van oordeel dat vanwege het verstrijken van de tijd het ontbreken van deze gegevens niet aan het Openbaar Ministerie valt te verwijten. Ook is het hof van oordeel dat de verdediging met het ontbreken van deze gegevens niet zodanig in haar belangen is geschaad dat geen effectieve verdediging kon worden gevoerd. De resultaten van een analyse van de gegevens zijn vervat in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. Bovendien waren de locaties van de belangrijkste masten reeds vanaf het begin in het dossier opgenomen. Enige vorm van controle op de conclusies in het proces-verbaal is daarmee wel degelijk mogelijk geweest. De verdediging heeft tenslotte geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van het proces-verbaal.
Anders dan de verdediging is het hof dan ook van oordeel dat het onderzoek zich niet heeft gekenmerkt door een tunnelvisie, maar dat het onderzoeksteam voldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve scenario’s en dat de verdediging voldoende gelegenheid heeft gehad om onderzoeksresultaten te controleren. Het hof is van oordeel dat in zijn geheel bezien sprake is geweest van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op 2 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen te schieten op [slachtoffer 1] ;
2.hij op 2 mei 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen heeft geschoten op [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.hij op 2 mei 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meermalen in de richting van de door [slachtoffer 4] bestuurde auto heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.hij op 2 mei 2018 te Amsterdam een vuurwapen van categorie II en/of III, te weten een onbekend gebleven vuurwapen, en munitie van categorie III, te weten vier patronen, kaliber 9mm, S&B, type volmantel, voorhanden heeft gehad;
5.hij op 21 mei 2019 te Lelystad een wapen van categorie III, te weten een revolver, merk Amadeo Rossi, type 88, kaliber.38 special en munitie van categorie III te weten vijf, kaliber.38 special, S&B, model loden projectiel, voorhanden heeft gehad;
6.hij in de periode van 16 april 2018 tot en met 28 april 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk 1090 gram cocaïne heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad;
7.hij op tijdstippen in de periode van 16 april 2018 tot en met 21 mei 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en vervoeren van een onbekend gebleven grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen telkens voorwerpen en vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en diens mededaders wisten dat deze bestemd waren tot het plegen van die delicten,
immers heeft verdachte met zijn mededaders in de pleegperiode en op de pleegplaats contacten onderhouden met personen in Nederland inzake vervoer van harddrugs en
grondstoffen en apparatuur voor het terugwinproces van harddrugs (cocaïne) uit die grondstoffen en de productie van harddrugs, voorhanden gehad, waaronder twee containers aan de [adres 3] te Lelystad, inhoudende:
- twee zakken met elk ongeveer 20 kilo Norit Activated Carbon en
- een vacuümmachine en
- een etiketteermachine en
- een zak met ongeveer 10,82 kilo levamisol en
- een steekwagen en
- een opengesneden 5 liter jerrycan en
- vier 200 liter dopvaten, gevuld met ethylacetaat en/of met daarin een lage concentratie aan cocaïne en
- een 220 liter schroefdekselvat met een restant vloeistof met onder andere een lage concentratie aan cocaïne en
- achtenzeventig 20 liter jerrycans en
- een houten zeef en droogrek en
- een 300 liter container met daarin onder meer een 120 liter emmer en drie 75 liter emmers en een metalen plaat met een slang en een luchtslang en
- drie 300 liter containers met daarin onder meer één grote witte emmer van 120 liter en een plastic tas met daarin zes lampen van 250 Watt en een tas met daarin glaswerk (waaronder maatcilinders, tape en een weegschaal) en een tas met daarin een rol krimpfolie en acht emmers en
- een magnetron en een zak met opschrift "Soda Polska 20 kg" en een 20 liter jerrycan en
- twee 300 liter containers met daarin onder andere drie deksels en vuile lakens en een bak met een blauwe opengesneden 20 liter jerrycan en stokken en een stampertje en
- twee koolstoffilters en
- een 200 liter klemdekselvat en
- een 200 liter vat met daarin onder meer emmers en een maatbeker en een trechter en
- een 200 liter vat met daarin onder meer drie drukhouders van gasflessen en maatbekers en een zeefbakje en een 20 liter jerrycan met filterdoek en een slang en
- 200 liter vaten en
- 200 liter dopvaten en
- twee aan elkaar gemaakte vaten met drie cirkelvormige openingen daarin gemaakt en aan beide uiteinden een verwarmingsspiraal en
- een RVS ketel en
- een droogkast en
- een isolatiekast met onder meer afzuigslangen en magnetrons en
- een afzuigkast en
- vijf 500 liter speciekuipen met daarin onder meer een 220 liter klemdekselvat en een ventilator, sealzakken en zeef en zeventien zakken zilver fijn soda en
- persmallen met daarin de indruk SPA en
- vaten en zakken met verschillende stoffen waaronder: ethylacetaat en kaliumpermanganaat en methanol en zoutzuur en
- stoffen bevattende een concentratie aan cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- een auto ( [autobus] ) voorzien van een verborgen ruimte
waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die delicten.
8.
hij in de periode van 1 april 2018 tot en met 21 mei 2019 in Nederland een [auto 4] (ter waarde van 7200 euro) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 , 7 en 8 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, een vervoermiddel en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat deze bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde uitsluit.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 tot en met 8 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaren met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 geconcludeerd tot een bewezenverklaring van doodslag (feit 1) en poging tot doodslag meermalen gepleegd (feiten 2 en 3).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tot en met 8 tenlastegelegde, waarbij de advocaat-generaal met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van moord (feit 1), poging tot moord (feit 2) en poging doodslag, meermalen gepleegd (feit 3), zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een mum van tijd iemand vermoord en gepoogd drie anderen te vermoorden, kennelijk zonder zich te bekommeren om mensenlevens of de grote ernst, de reikwijdte en de invloed van dit buitengewoon grove geweld op het algemeen welbevinden.
Het behoeft geen betoog dat moord behoort tot de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] met een schot in de borst het meest fundamentele recht, zijn recht op leven, ontnomen. [slachtoffer 1] was slechts 19 jaar toen hij die avond zich kennelijk nietsvermoedend van de verborgen cocaïne in de gestolen [autobus] bevond. Het slachtoffer is ondanks reanimatiepogingen ter plaatse op straat aan zijn verwondingen overleden.
De verdachte heeft zich er evenmin om bekommerd dat hij met deze moord tevens de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar en onbeschrijflijk veel blijvend leed heeft aangedaan, zoals blijkt uit de intense slachtofferverklaringen van de moeder en de zussen van [slachtoffer 1] .
De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan drie pogingen tot moord.
Het slachtoffer [slachtoffer 2] was toevallig ter plaatse, omdat hij die avond in zijn auto zijn vriend [slachtoffer 1] in de [autobus] vergezelde. Ook hij had niets met de gestolen [autobus] met cocaïne van doen. De verdachte heeft hem van dichtbij in een been geschoten en daarna in zijn borst. Dat het slachtoffer aan dat laatste schot niet is overleden, is een bijzonder gelukkige omstandigheid en zal de verdachte niet hebben kunnen voorzien. Dit slachtoffer heeft blijvende littekens aan het schietincident overgehouden en kampt sindsdien met psychische klachten, zoals indringend naar voren is gekomen in zijn toelichting op de vordering als benadeelde partij.
Een jong stel, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , was die avond toevallig in de [auto 3] in de Krootstraat/ Krombekstraat, omdat [slachtoffer 3] even daarvoor naar de woning van haar moeder was geweest. Zij hadden niets te maken met de verdachte, de gestolen [autobus] , noch met [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] . Zij waren eenvoudigweg op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Het gebeuren heeft een enorme nasleep voor hun relatie, geestelijke gezondheid en het vertrouwen in de medemens gehad, zoals blijkt uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partijen.
De verdachte heeft er niet voor teruggedeinsd uit eigen belang meermalen met een vuurwapen gericht op mensen te schieten in de openbare ruimte, midden in een woonwijk. Het hof rekent de verdachte het meedogenloze karakter van zijn grove handelingen, waarvan de gevolgen onomkeerbaar zijn, zeer zwaar aan. Het hoeft geen betoog dat deze feiten zeer schokkend zijn voor de rechtsorde in het algemeen en voor de betrokkenen en de getuigen in het bijzonder.
De verdachte heeft ontkend dat hij de feiten heeft begaan en heeft dus geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Het door hem meermalen geuite medeleven met de slachtoffers en de nabestaanden komt bij het hof dan ook als inhoudsloos over.
De schietincidenten houden verband met het blok van 1090 gram cocaïne, dat was verstopt in een professioneel aangebrachte verborgen ruimte in de [autobus] .
Het hof heeft eveneens bewezen verklaard dat de verdachte met anderen deze cocaïne in de [autobus] heeft vervoerd en aanwezig gehad en twee zeecontainers aanwezig heeft gehad, waarin (stoffen en voorwerpen deel uitmakend van) een complete cocaïne wasserij aanwezig waren.
Harddrugs, waaronder cocaïne, vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. De handel daarin gaat vaak gepaard met zeer ernstige, gewelddadige criminaliteit.
De verdachte heeft tweemaal een vuurwapen met munitie voorhanden gehad: een wapen op de plaatsen waar hij heeft geschoten en het andere wapen lag in een van de door hem gehuurde containers.
Het voorhanden hebben van vuurwapens met bijbehorende munitie brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich mee.
Deze zaak is een wrang voorbeeld van deze algemene constateringen met betrekking tot de impact van het aanwezig hebben, de handel in hard drugs en het aanwezig hebben van vuurwapens met munitie.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat slechts kan worden volstaan met een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarmee generale en speciale preventie alsmede het aspect van vergelding wordt beoogd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van
30 jarenmet aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De verdediging heeft tenslotte verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
Gelet op de bewezenverklaring en de straf die wordt opgelegd wijst het hof dit verzoek af.
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen verenigd met de beslissingen van de rechtbank.
De raadsman heeft met betrekking tot het beslag geen verweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
Verbeurdverklaring
Het onder 8 bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot voorwerp 1 ( [auto 4] , kenteken [kentekennummer 2] ) als genoemd op de aan dit arrest gehechte beslaglijst. Dit voorwerp is in beslag genomen en nog niet teruggegeven. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 7 bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de voorwerpen 4, 8 tot en met 27, 29 tot en met 31, 33, 34, 37 en 39 tot en met 62, als genoemd op de aan dit arrest gehechte beslaglijst. Deze voorwerpen zijn in beslag genomen en nog niet teruggegeven. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Het hof beschouwt daarbij de goederen waarin diverse voorwerpen zich bevonden en de attributen waarmee de verdovende middelen feiten zijn begaan als één onlosmakelijk geheel.
Teruggave verdachte
De onder 2, 3, 5, 6, 35, 36 en 38 genummerde voorwerpen behoren aan verdachte toe en zullen aan hem worden teruggegeven, nu het belang van de strafvordering zich daar niet tegen verzet.
Bewaring ten behoeve van rechthebbende
Het hof zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de onder 28 en 32 genummerde voorwerpen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , de moeder van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van materiële schade van in totaal € 7.432,35, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schadevergoeding bestaat uit:
- € 6.490,21 aan uitvaartkosten;
- € 190,00 in verband met het omboeken van een vlucht;
- € 752,14 aan vliegtickets.
Daarnaast zijn proceskosten gevorderd voor een bedrag van € 9,56 ter zake van reiskosten voor het bijwonen van de zittingen in eerste aanleg.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 6.680,21 en de benadeelde partij voor wat betreft het deel van de vordering dat ziet op de vliegtickets niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt tot een bedrag van € 9,56. Tevens is de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd, en de vordering verlaagd met een bedrag van € 752,14 (ter zake van de vliegtickets) tot een bedrag van € 6.680,21, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarom zijn in hoger beroep nog slechts de uitvaartkosten, de kosten in verband met het omboeken van een vlucht en de proceskosten aan de orde.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit de kosten van lijkbezorging. Het hof rekent daartoe ook de kosten van het omboeken van een vlucht, om de uitvaart te kunnen bijwonen. Als nabestaande heeft de benadeelde partij op grond van artikel 51f van het Wetboek van Stravordering (Sv) en artikel 6:108, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van die schade door de verdachte. De vordering zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van
€ 6.680,21, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof bepaalt de aanvangstermijn van de wettelijke rente:
- met betrekking tot het bedrag van € 6.490,21 aan uitvaartkosten op 15 juni 2018
- met betrekking tot het bedrag van € 190,- in verband met het omboeken van een vlucht op 9 mei 2018
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De door [benadeelde partij 1] gevorderde proceskosten ten bedrage van € 9,56 zien op reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen bij de rechtbank. Gelet op het bepaalde in artikel 238, eerste en tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bezien in samenhang met artikel 239 Rv zijn deze kosten niet toewijsbaar, aangezien de benadeelde partij op de zittingen is bijgestaan door een gemachtigde. De gevraagde vergoeding van deze kosten wordt derhalve afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , zus van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van materiële schade van € 1.000,00 bestaande uit uitvaartkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast zijn proceskosten gevorderd voor een bedrag van € 10,40 ter zake van reiskosten voor het bijwonen van de zittingen in eerste aanleg.
De rechtbank heeft de vordering integraal toegewezen.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit de kosten van lijkbezorging. Als nabestaande heeft zij op grond van artikel 51f Sv en artikel 6:108, tweede lid, BW recht op vergoeding van die schade door de verdachte. De vordering zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van
€ 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2018.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De door [benadeelde partij 2] gevorderde proceskosten ten bedrage van € 9,56 zien op reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen bij de rechtbank. Gelet op het bepaalde in artikel 238, eerste en tweede lid, Rv bezien in samenhang met artikel 239 Rv zijn deze kosten niet toewijsbaar, aangezien de benadeelde partij op de zittingen is bijgestaan door een gemachtigde. De gevraagde vergoeding van deze kosten wordt derhalve afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] , zus van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake materiële schade van in totaal € 1.218,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schadevergoeding bestaat uit:
- € 1.097,05 voor een vliegticket;
- € 121,40 voor een visum en een reisverzekering.
Daarnaast zijn proceskosten gevorderd voor een bedrag van € 23,90 ter zake van reiskosten voor het bijwonen van de zittingen in eerste aanleg.
De rechtbank heeft de vordering integraal toegewezen.
In hoger beroep zijn aanvullende proceskosten gevorderd tot een bedrag van € 21,60 in verband met reiskosten voor het bijwonen van de terechtzittingen in hoger beroep van 23 mei 2022 en 10 juni 2022.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden in verband met de kosten van lijkbezorging. Het hof rekent daartoe ook de kosten van het boeken van een vlucht en het regelen van een visum en reisverzekering, teneinde de uitvaart te kunnen bijwonen. Als nabestaande heeft de benadeelde partij op grond van artikel 51f Sv en artikel 6:108 BW recht op vergoeding van die schade door de verdachte. De vordering zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van
€ 1.218,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2018.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De door [benadeelde partij 3] gevorderde proceskosten zien op reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen bij de rechtbank en het hof. Gelet op het bepaalde in artikel 238, eerste en tweede lid, Rv bezien in samenhang met artikel 239 Rv zijn deze kosten niet toewijsbaar, aangezien de benadeelde partij op de zittingen is bijgestaan door een gemachtigde. De gevraagde vergoeding van deze kosten wordt derhalve afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 21.200,00 en bestaat uit € 200,00 aan materiële schade en € 21.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schade ziet op vergoeding van de kleding en de schoenen die de benadeelde partij op 2 mei 2018 droeg en die hij ten gevolge van beschadiging door het schietincident niet meer kan dragen.
De immateriële schade is gevorderd in verband met lichamelijk en psychisch letsel ten gevolge van het incident.
De rechtbank heeft de vordering integraal toegewezen.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
De materiële schade is niet met aankoopbonnen onderbouwd, maar het gevorderde bedrag komt het hof billijk voor. Het hof begroot de schade op € 200,00 conform de vordering.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is tevens voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden omdat hij geestelijk én lichamelijk letsel heeft opgelopen. Met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding overweegt het hof dat op grond van artikel 6:106, eerste lid onder b, BW de begroting van die schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede de impact daarvan in het concrete geval. Tevens dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft concreet en gemotiveerd aangevoerd dat hij als gevolg van het schietincident een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen en door de blijvend ontsierende littekens van de schotwonden elke dag met het gebeuren wordt geconfronteerd; het feit heeft aldus een grote impact gehad op zijn persoonlijk leven.
Het hof begroot, gelet op deze concrete onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, de immateriële schade op € 21.000,00, conform het verzochte bedrag.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van
€ 21.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 12.817,95 en bestaat uit € 317,95 aan materiële schade (kosten herstel [auto 3] ) en € 12.500,00 aan immateriële schade (psychisch letsel), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 7.817,95 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiele schade heeft geleden.
De materiële schade is met een factuur van de reparatie van de auto onderbouwd. Het hof zal dit deel van de vordering toewijzen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is tevens voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van aantasting in de persoon op andere wijze. Het hof overweegt hierover het volgende.
Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in elk geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich daarop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partij heeft beschreven dat hij sinds het schietincident veel normale en dagelijkse dingen niet meer durft te ondernemen, omdat hij iedereen als een potentiële dader ziet. Hij heeft moeten stoppen met zijn opleiding en is ontslagen. Hoewel benadeelde (nog) niet onder behandeling is gesteld van een psycholoog of psychiater, heeft zijn huisarts hem geadviseerd een traumabehandeling te ondergaan. De moeder van benadeelde heeft de geschetste situatie van benadeelde onderschreven. Hij heeft het door de opgelopen trauma's nog niet aangedurfd om hulp in te schakelen van een psychiater of psycholoog, uit angst dat de confrontatie met het schietincident hem te veel wordt.
Het hof is van oordeel dat de aard en ernst van het onder 3 bewezenverklaarde meebrengen dat de nadelige gevolgen van de benadeelde partij zozeer voor de hand liggen, dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. Wanneer een onschuldig persoon uit het niets door een onbekende tweemaal met een vuurwapen wordt beschoten en wordt geraakt door kogels, ligt het voor de hand dat hij daar psychische schade van ondervindt. Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde en zijn moeder geschetste situatie dat bevestigt. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot het hof de immateriële schade op € 7.500,00.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden. De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 7.817,95,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018.
Voor het overige wijst het hof de vordering af.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] , voorheen genaamd [slachtoffer 3] , heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal € 18.900,00 en bestaat uit € 12.500,00 aan immateriële schade en € 6.400,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De immateriële schade is gevorderd in verband met een posttraumatische stressstoornis en depressieve klachten. De materiële schade bestaat uit gederfde inkomsten doordat zij vier maanden niet heeft kunnen werken (4 x € 1.600,-).
De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schade en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 en oplegging van de schadevergoedings-maatregel. Voor wat betreft de materiële schade heeft de advocaat-generaal verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de schadepost niet is onderbouwd.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, omdat de gestelde materiële schade niet is onderbouwd. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wat betreft de immateriële schade is het hof van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van aantasting in de persoon op andere wijze. Onder verwijzing naar het hiervoor bij de benadeelde partij [slachtoffer 4] vermelde beoordelingskader overweegt het hof hierover het volgende.
De benadeelde partij heeft beschreven dat zij sinds het schietincident geen plezier meer beleeft, kampt met slapeloze nachten, depressieklachten, concentratieproblemen en herbelevingen. Ze leeft in angst. Blijkens het door de benadeelde overgelegde behandelplan van 19 september 2018, is zij onder behandeling gesteld van een psycholoog en een psychiater (mede) voor de bij haar als gevolg van het schietincident vastgestelde posttraumatische stressstoornis.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, begroot het hof de immateriële schade op
€ 7.500,00.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018.
Voor het overige deel van de immateriële schade wijst het hof de vordering af.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 289 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 , 7 en 8 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. Personenauto ( [kentekennummer 2] ) [auto 4] , zwart 5656628
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4. Revolver Amadeo Rossi 5754159
8. Zaktelefoon (encrypted) BQ Aquaris X 5753888
9. Fust Blikje 5567838
10. Fust Blikje 5567841
11. Fust Blikje 5567842
12. Fust Blikje 5567845
13. Fust Fles 5567847
14. Beker Kartonnen 5567850
15. Huls 5567692
16. Munitie Kogelpunt 5567843
17. Munitie Projectiel 5568799
18. Handschoen 5567697
19. Sok 5754283
20. Vuilniszak 5756397
21. Weegschaal 5756398
22. Plakband 5756400
23. Beker (2 stuks) 5756402
24. Cilinder (2 stuks) 5756405
25. Zak Zeeman 5756407
26. Zak Inhoud diverse goederen 5756454
27. Gloeilamp 5756467
29. Huls 5567693
30. Huls 5567694
31. Munitie Kogelpunt 5567696
33. Huls 9 mm br.c 5567860
34. Munitie Kogelpunt uit slachtoffer 5614906
37. Zaktelefoon (encrypted) Samsung 5753949
39. Patroon 5754267
40. Vuilniszak 5754289
41. Container 5754412
42. Broodzaag 5756455
43. Schrijfgerei Stift, permanent marker 5756395
44. Folie Huishoudfolie 5756406
45. Tas Plastic tas Jumbo 5756409
46. Tas (2 stuks) Handvatten tas Action 4756425
47. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756426
48. Maatbeker 5756429
49. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756430
50. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756431
51. Tape 5756432
52. Kassabon 5756433
53. Handschoen Afwashandschoen, geel 5756438
54. Mal SPA (2 stuks) Plastic mallen SPA, groen 5756441
55. Vuilniszak 5756442
56. Weegschaal 5756443
57. Tape Dubbelzijdig 5756446
58. Zak Rood/wit 5756448
59. Tape (6 stuks) Bruin 5756451
60. Tape (2 stuks) 1 rol tape, 1 rol folie 5756452
61. Label Labels van vaten 5756461
62. Label Labels van vaten 5756464
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. Horloge Audemars Piguet 5654440
3. Horloge Rolex (imitatie) 5754430
5. Geld Euro € 5.500,- (11 x € 500, - biljet) 5753951
6. Geld Euro € 2.800.- (56 x € 50, - biljet) 5753964
35. Zaktelefoon iPhone, wit 5753896
36. Zaktelefoon Samsung, blauw 5753943
38. Zaktelefoon Samsung, zilver 5753967
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
28. Zaktelefoon HTC (zwaar beschadigd, van slachtoffer) 5567687
32. USB-stick Memorykaart beelden apotheek 5570163
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.680,21 (zesduizend zeshonderdtachtig euro en eenentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.680,21 (zesduizend zeshonderdtachtig euro en eenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 mei 2018 over een bedrag van € 190,00 en 15 juni 2018 over een bedrag van € 6.490,21.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 mei 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.218,45 (duizend tweehonderdachttien euro en vijfenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.218,45 (duizend tweehonderdachttien euro en vijfenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
20 (twintig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 mei 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 21.200,00 (eenentwintigduizend tweehonderd euro) bestaande uit € 200,00 (tweehonderd euro) materiële schade en € 21.000,00 (eenentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 21.200,00 (eenentwintigduizend tweehonderd euro) bestaande uit € 200,00 (tweehonderd euro) materiële schade en € 21.000,00 (eenentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
130 (honderddertig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 mei 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.817,95 (zevenduizend achthonderdzeventien euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 317,95 (driehonderdzeventien euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.817,95 (zevenduizend achthonderdzeventien euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 317,95 (driehonderdzeventien euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
68 (achtenzestig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 mei 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
66 (zesenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 mei 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. M. Senden en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. N. van Gelder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juli 2022.
1. Personenauto ( [kentekennummer 2] ) [auto 4] , zwart 5656628
2. Horloge Audemars Piguet 5654440
3. Horloge Rolex (imitatie) 5754430
4. Revolver Amadeo Rossi 5754159
5. Geld Euro € 5.500,- (11 x € 500, - biljet) 5753951
6. Geld Euro € 2.800.- (56 x € 50, - biljet) 5753964
8. Zaktelefoon (encrypted) BQ Aquaris X 5753888
9. Fust Blikje 5567838
10. Fust Blikje 5567841
11. Fust Blikje 5567842
12. Fust Blikje 5567845
13. Fust Fles 5567847
14. Beker Kartonnen 5567850
15. Huls 5567692
16. Munitie Kogelpunt 5567843
17. Munitie Projectiel 5568799
18. Handschoen 5567697
19. Sok 5754283
20. Vuilniszak 5756397
21. Weegschaal 5756398
22. Plakband 5756400
23. Beker (2 stuks) 5756402
24. Cilinder (2 stuks) 5756405
25. Zak Zeeman 5756407
26. Zak Inhoud diverse goederen 5756454
27. Gloeilamp 5756467
28. Zaktelefoon HTC (zwaar beschadigd, van slachtoffer) 5567687
29. Huls 5567693
30. Huls 5567694
31. Munitie Kogelpunt 5567696
32. USB-stick Memorykaart beelden apotheek 5570163
33. Huls 9 mm br.c 5567860
34. Munitie Kogelpunt uit slachtoffer 5614906
35. Zaktelefoon iPhone, wit 5753896
36. Zaktelefoon Samsung, blauw 5753943
37. Zaktelefoon (encrypted) Samsung 5753949
38. Zaktelefoon Samsung, zilver 5753967
39. Patroon 5754267
40. Vuilniszak 5754289
41. Container 5754412
42. Broodzaag 5756455
43. Schrijfgerei Stift, permanent marker 5756395
44. Folie Huishoudfolie 5756406
45. Tas Plastic tas Jumbo 5756409
46. Tas (2 stuks) Handvatten tas Action 4756425
47. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756426
48. Maatbeker 5756429
49. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756430
50. Handschoen Werkhandschoen, oranje 5756431
51. Tape 5756432
52. Kassabon 5756433
53. Handschoen Afwashandschoen, geel 5756438
54. Mal SPA (2 stuks) Plastic mallen SPA, groen 5756441
55. Vuilniszak 5756442
56. Weegschaal 5756443
57. Tape Dubbelzijdig 5756446
58. Zak Rood/wit 5756448
59. Tape (6 stuks) Bruin 5756451
60. Tape (2 stuks) 1 rol tape, 1 rol folie 5756452
61. Label Labels van vaten 5756461
62. Label Labels van vaten 5756464