ECLI:NL:GHAMS:2022:2072

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
23-003960-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van straf en vordering benadeelde partij in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 14 oktober 2019, waarin hij was veroordeeld voor mishandeling. Het hof bevestigde het vonnis, behalve ten aanzien van de straf en de vordering van de benadeelde partij, waarbij het hof artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toevoegde aan de in het vonnis opgenomen wetsartikelen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 maart 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte gepleit voor vrijspraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling. De verdachte had de aangeefster met een wapenstok of ploertendoder geslagen, wat leidde tot letsel. Het hof oordeelde dat de mishandeling in vereniging een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangeefster vormde.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 25 dagen. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf gevorderd. Het hof legde uiteindelijk een taakstraf van 80 uren en 40 dagen hechtenis op. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen tot € 1.000,00, in hoger beroep gematigd tot € 750,00 voor immateriële schade. Het hof verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, die slechts bij de burgerlijke rechter kon worden aangebracht.

Het hof heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de griffier aanwezig was. Het arrest is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003960-19
datum uitspraak: 14 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 14 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-087561-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de vertegenwoordiger van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de straf en de vordering benadeelde partij - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof aan de in het vonnis opgenomen wetsartikelen toevoegt: artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De verdachte ontkent enig geweld te hebben gebruikt en uit de lezing van de medeverdachte [medeverdachte] volgt ook niet dat de verdachte geweld heeft toegepast, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat op basis van de aangifte, de getuigenverklaringen, de verklaring van de huismeester die de verdachte kort na het voorval met een langwerpig voorwerp heeft zien lopen en de
foto’s van het letsel op de armen van de aangeefster [aangeefster] kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangeefster met een wapenstok of ploertendoder heeft geslagen. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 25 dagen met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachten hebben zich schuldig gemaakt aan mishandeling in vereniging. Hiermee hebben zij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster en hebben ze haar pijn en letsel toegebracht. Bovendien vond deze mishandeling plaats op het logeeradres van de aangeefster, terwijl zij nog lag te slapen. Ten aanzien van deze verdachte weegt het hof voorts mee dat hij een voorwerp als wapen heeft gebruikt bij de mishandeling. Het hof rekent de verdachten deze mishandeling ernstig aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering gematigd tot een bedrag van € 4.000,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot na te melden zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de vordering benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2019 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2019 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. S.M. Milani en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 april 2022.
=========================================================================
[…]