ECLI:NL:GHAMS:2022:2070

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
23-001548-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met getuigenverklaring als bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een persoon genaamd [slachtoffer] op 15 september 2018 in Haarlem. De tenlastelegging omvat zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij de verdachte wordt verweten opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te hebben toegebracht. De verdediging voerde aan dat de getuigenverklaring van [getuige] niet als bewijs kon worden gebruikt, omdat de verdediging niet in staat was om deze getuige effectief te ondervragen. Het hof oordeelde echter dat de getuigenverklaring niet 'sole and decisive' was en dat deze in combinatie met andere bewijsmiddelen, zoals de aangifte en camerabeelden, wel degelijk als bewijs kon dienen. Het hof sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om een bedrag van € 842,70 te betalen. Het hof baseerde zijn beslissing op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001548-19
datum uitspraak: 14 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-010518-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2021 en 31 maart 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw en de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 15 september 2018 in de gemeente Haarlem aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een neusfractuur, heeft toegebracht door toen en daar die [slachtoffer] (met kracht) (omver) te duwen en/of (vervolgens) een of meerma(a)l(en) (met kracht) op/tegen diens hoofd en/of (elders) op/tegen diens lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 15 september 2018 in de gemeente Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] (met kracht) (omver) heeft geduwd en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) een of meerma(a)l(en) op/tegen diens hoofd en/of (elders) op/tegen diens lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de getuigenverklaring van [getuige] ten overstaan van de politie van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de verdediging geen effectieve mogelijkheid heeft gekregen om deze belastende getuige te ondervragen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaring van [getuige] als bewijsmiddel kan worden gebruikt omdat haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de aangever, het bij hem geconstateerde letsel en door de camerabeelden.
Het hof overweegt als volgt.
Na de inhoudelijke behandeling van de zaak op 12 april 2021 is de zaak bij tussenarrest van 26 april 2021 verwezen naar de raadsheer-commissaris, om de verdediging in de gelegenheid te stellen om de getuige [getuige] te ondervragen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 12 november 2021 (met bijlagen) volgt dat er verschillende pogingen zijn gedaan om de getuige te horen. Wegens haar slechte gezondheidstoestand is dit niet mogelijk gebleken en zal zij in de toekomst ook niet in staat zijn een nadere verklaring af te leggen, zo heeft haar huisarts op 21 oktober 2021 schriftelijk bevestigd.
Het hof is van oordeel dat de getuigenverklaring van [getuige] niet als ‘sole and decisive’ kan worden beschouwd in het licht van de andere bewijsmiddelen. Naast de tegenover de politie door deze getuige afgelegde verklaring zijn er de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden omschreven en de medische verklaring waaruit volgt dat de aangever een neusfractuur heeft opgelopen. Voorts heeft de verdachte zelf verklaard dat hij de aangever ‘een rotgooi’ heeft gegeven. Nu de verklaring van [getuige] bij de politie niet ‘sole and decisive’ is, kan deze worden gebezigd tot het bewijs, ondanks de vaststelling dat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Gezien voornoemde pogingen om de getuige te horen, acht het hof de strafprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep, achteraf en over het geheel beschouwd, eerlijk in de zin van artikel 6 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens.
Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 september 2018 in de gemeente Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met kracht omver heeft geduwd en die [slachtoffer] met kracht tegen diens hoofd en/of lichaam heeft gestompt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door de aangever op zijn verblijfadres te bezoeken en flink toe te takelen. Hierbij heeft hij de aangever in zijn gezicht geschopt, waardoor diens neus is gebroken. Met dit gedrag heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de aangever op grove wijze aangetast, waarbij het hof de verdachte in het bijzonder het schoppen tegen het hoofd zwaar aanrekent.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 842,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 642,70. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 842,70 (achthonderdtweeënveertig euro en zeventig cent), bestaande uit € 600,00 euro (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2018 tot aan de dag der voldoening, en
€ 242,70 (tweehonderdtweeënveertig euro en zeventig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2019 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van van € 842,70 (achthonderdtweeënveertig euro en zeventig cent), bestaande uit € 600,00 euro (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2018 tot aan de dag der voldoening, en € 242,70 (tweehonderdtweeënveertig euro en zeventig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2019 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. S.M. Milani en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 april 2022.
=========================================================================
[…]
.