ECLI:NL:GHAMS:2022:2062

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
23-001988-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring medeplegen opzettelijk vervoer van cocaïne met overschrijding van redelijke termijn in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van bepaalde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vervoer van ongeveer 2.001,6 gram cocaïne op 23 augustus 2017 in Amsterdam. De verdachte fungeerde als tussenpersoon en was betrokken bij de organisatie van de drugshandel. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken van de rechtbank. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, maar het hof heeft de straf verhoogd naar 12 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep. De verdachte heeft geen eerdere strafrechtelijke veroordelingen en er zijn persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht, maar het hof heeft deze niet als voldoende geacht om de straf te verlagen. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact op de volksgezondheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001988-18
datum uitspraak: 7 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-654115-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan haar onder feit 1 impliciet cumulatief voor zover betrekking hebbend op de tenlastegelegde ‘en/of 776 gram cocaïne’ en onder feit 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken zoals voornoemd.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 23 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (ongeveer), in elk geval aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 2001,6 gram cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Naar aanleiding van een schietincident op 4 juli 2017, ter hoogte van [adres 2] in Amsterdam, is een onderzoek gestart naar het telefoonverkeer van het slachtoffer van dat schietincident. Uit dit onderzoek bleek dat de telefoon die bij het slachtoffer is aangetroffen voorafgaand aan het incident alleen contact had gehad met het Nederlandse nummer [telefoonnummer 1] (hierna 989) en dat 989 kort voorafgaand aan de schietpartij contact had met de nummers [telefoonnummer 2] (hierna 240) en [telefoonnummer 3] (hierna 544). De politie heeft beide telefoonnummers (240 en 544) toegeschreven aan de verdachte – woonachtig op [adres 3] – als de gebruiker ervan. Van 544 heeft de verdachte bovendien ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat dit telefoonnummer destijds aan haar toebehoorde. Het imei-nummer, behorend bij 240, en het telefoonnummer 544 zijn vervolgens getapt. Uit die tapgesprekken blijkt dat er veel telefonisch contact was tussen de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1], die de bijnaam [medeverdachte 1] heeft (hierna: [medeverdachte 1]), en [medeverdachte 2], die de bijnamen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] heeft (hierna: [medeverdachte 2]).
In verscheidene van die tapgesprekken wordt door hen - naar het oordeel van het hof - versluierd taalgebruik gehanteerd. Zo zegt de verdachte tijdens een tapgesprek op 5 augustus 2017 ‘de persoon wil eerst bekijken hoe het eruit ziet en hoe het ruikt’. [medeverdachte 1] vraagt dan ‘hoeveel willen de mensen?’ waarop verdachte antwoordt ‘het is om te bekijken; ik zal het geld vragen’ en ‘ze willen misschien 500 kopen, die zijn Turkije mensen’. En op 9 augustus 2017 zegt de verdachte tijdens een tapgesprek ‘ik heb goede kwaliteit ding nodig; die ruikt echt’, ‘ik zit onder druk door de jongens’ en ‘ze hadden wat genomen maar het ruikt niet’. [medeverdachte 1] zegt kort daarop ‘de kleur is anders, de kwaliteit is hetzelfde, de kleur maakt het verschil’, waarna de verdachte zegt ‘ik heb de man de prijs 75 gegeven’. En op 10 augustus 2017 vraagt de verdachte aan [medeverdachte 1] ‘het is op?’, waarop [medeverdachte 1] antwoordt ‘maar wat je zocht is witte dingen toch?’
Uit de inhoud van tapgesprekken van 23 augustus 2017 blijkt dat de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die dag meermalen telefonisch contact hebben over een bezoek later diezelfde dag van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1]. Hierbij wordt – naar het oordeel van het hof wederom versluierd – door hen gesproken. Zo vraagt de verdachte om 12:36 uur aan [medeverdachte 2] ‘heb jij nog dat ding in voorraad’ en zegt zij tegen [medeverdachte 2] ‘ik koop het voor hun omdat ze niet kunnen bepalen welke soort de goede is’. Bovendien volgt uit de tapgesprekken van die dag – naar het oordeel van het hof – dat de verdachte de rol van tussenpersoon vervult in het organiseren van de ontmoeting later die dag. Zo zegt zij om 9:52 uur ‘de persoon is al aangekomen’ en ‘als hij me ophaalt komen we langs bij jou’. [medeverdachte 1] zegt vervolgens om 12:43 uur tegen de verdachte dat hij met ‘
haar man’ heeft gebeld en dat die om twee uur had gezegd. Om 14:57 uur zegt [medeverdachte 2] tegen de verdachte dat ‘hij wacht op de jongen om langs te komen’ en dat hij de verdachte zou bellen als hij het bedrag heeft ontvangen. En om 15:28 uur vraagt de verdachte aan [medeverdachte 1] of zij langs moet komen, hetgeen [medeverdachte 1] bevestigt, ‘omdat de man nu beneden staat’.
Tijdens observaties diezelfde dag ziet de politie [medeverdachte 2] om 15:30 uur bij de woning van [medeverdachte 1] in Amsterdam arriveren; zij zien kort daarna (15:31-15:37 uur) ook de verdachte daar arriveren en de woning binnengaan. Als [medeverdachte 2] na enige tijd de woning verlaat heeft hij een Albert Heijn-tas bij zich die inhoud lijkt te bevatten; die tas had hij bij aankomst bij de woning niet bij zich.
De auto waarin [medeverdachte 2] rijdt, wordt enkele minuten laten staande gehouden en bij de doorzoeking van dat voertuig wordt een Albert Heijn tas aangetroffen met daarin twee kilogram cocaïne. [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat ‘hij de coke van A naar B moest brengen’. Direct na diens aanhouding wordt [medeverdachte 2] verscheidene keren gebeld door de verdachte. Ook wordt door de verdachte aan [medeverdachte 2] kort na diens aanhouding een appbericht gestuurd met de tekst ‘they are waiting’.
Op basis van de hierboven vermelde feiten en omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, en in het bijzonder gelet op
  • de ononderbroken tijdlijn van de telefoongesprekken in de ochtend en middag van 23 augustus 2017 tot aan het bezoek van [medeverdachte 2] en de verdachte aan de woning van [medeverdachte 1],
  • de bemiddelende rol die de verdachte speelt in het organiseren van de ontmoeting,
  • de inhoud van en het versluierd taalgebruik in de tapgesprekken van (in het bijzonder) 23 augustus 2017,
een en ander bezien in samenhang met de daadwerkelijke drugsvangst onder medeverdachte [medeverdachte 2] alsmede de aanwezigheid van de verdachte in de woning van waaruit de drugs zijn vervoerd, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervoer van de 2.001,6 gram cocaïne, zoals tenlastegelegd.
Reeds in de bemiddelende rol die de verdachte heeft gespeeld in het organiseren van de ontmoeting in de woning van [medeverdachte 1], waar vandaan de drugs zijn vervoerd, ziet het hof voldoende bewijs gelegen voor een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte en haar medeverdachten ten aanzien van hetgeen aan haar is tenlastegelegd zodat het hof het betreffende verweer verwerpt.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, dat zij ten tijde van het tenlastegelegde handelde in kleding en dat de tapgesprekken daarop betrekking zouden kunnen hebben, of dat die gesprekken anders zouden kunnen zien op voedsel, acht het hof gelet op de voormelde inhoud van die gesprekken en het versluierd taalgebruik daarin ongeloofwaardig en schuift die verklaring terzijde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 23 augustus 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd (ongeveer) 2.001,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren van cocaïne. Uit het dossier volgt dat de verdachte als tussenpersoon fungeerde bij het organiseren van de ontmoeting tussen de medeverdachten, waarbij het hof, gelet op de inhoud van de tapgesprekken en het versluierde taalgebruik daarin, geen enkele twijfel heeft over de wetenschap van de verdachte dat het de handel in verdovende middelen betrof. Uit het dossier blijkt dat de verdachte en haar medeverdachten zich op georganiseerde wijze inlaten met drugscriminaliteit.
De verspreiding van en handel in cocaïne en – in het verlengde daarvan – het gebruik ervan, veroorzaken een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid, onrust in de samenleving en leiden veelal (direct en indirect) tot diverse vormen van (eveneens zware) criminaliteit.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 juni 2022 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Namens de verdachte is aangevoerd dat bij strafoplegging rekening moet worden gehouden met haar besmetting met het HIV-virus, de borstkanker die zij heeft gehad, het verlies van haar zus en het mogelijke verlies van haar verblijfstatus, uitkering en woning.
Naar het oordeel van het hof komt de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking in de door de rechtbank opgelegde en de advocaat-generaal gevorderde straf. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om de verdachte lager of deels voorwaardelijk te straffen.
Alles afwegende en gelet op de straffen die rechters in vergelijkbare strafzaken plegen op te leggen, acht het hof in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte onnodig lang onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De behandeling van de zaak in hoger beroep is niet afgerond met een einduitspraak binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn op 1 juni 2018. Er is sprake van een forse overschrijding van ruim 33 maanden.
Nu de redelijke termijn in de fase van hoger beroep is overschreden, zal het hof deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal worden gematigd met 3 maanden. Aan de verdachte zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder feit 1 impliciet cumulatief ten laste gelegde ‘en/of 776 gram cocaïne’, en ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. Een blauwe Nokia (item 5439777)
2. Een zwarte Samsung (item 5439791)
3. Een zwarte Samsung (item 5439780)
4. Een doos (item 5439781)
5. Een LG-telefoon (item 5439797)
6. Een Samsung (item 5439788)
7. Een Nokia (item 543802)
8. Een Samsung (item 543800)
9. Een Samsung (item 5439775)
10. Een Huawei (item 5439281).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. H.A. van Eijk en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juli 2022.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[medeverdachte 2]