ECLI:NL:GHAMS:2022:206

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
200.299.050/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgangsregeling tussen moeder en kinderen in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling met haar kinderen, [kind A] en [kind B]. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2021 aangevochten, waarin haar verzoek tot omgang was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat omgang met de moeder op dat moment in strijd was met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De moeder heeft in de procedure aangevoerd dat zij haar leven heeft verbeterd, een huurwoning heeft en zicht heeft op werk, en dat zij contact met de kinderen wil herstellen. De vader heeft echter aangegeven dat de kinderen geen contact met de moeder willen en dat zij zich goed ontwikkelen zonder dit contact. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport geadviseerd om contactherstel met de moeder te overwegen, maar het hof heeft geconcludeerd dat de kinderen momenteel niet in staat zijn om dit contact aan te gaan zonder dat dit schadelijk voor hen is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De moeder heeft verzocht om de vader te veroordelen in de proceskosten, maar dit verzoek is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.299.050/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/684635/FA RK 20-3197
Beschikking van de meervoudige kamer van 25 januari 2022 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G.J. van Ommeren te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. van Appia te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt na te noemen minderjarigen:
- [kind A] (hierna te noemen: [kind A] );
- [kind B] (hierna te noemen: [kind B] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 19 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 17 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 19 mei 2021.
2.2
De vader heeft op 28 september 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de moeder van 27 oktober 2021 met de processen-verbaal van de zittingen bij de rechtbank van 20 juli 2020 en 19 april 2021 als bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een bericht van de zijde van de vader van 3 december 2021 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De minderjarigen [kind A] en [kind B] hebben hun mening per brief kenbaar gemaakt. De voorzitter heeft op de zitting de inhoud van deze brieven kort en zakelijk samengevat.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 9 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, hoewel correct opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Vanwege quarantainemaatregelen in verband met de indamming van het coronavirus / COVID-19 heeft de oudste raadsheer de mondelinge behandeling via een videobeeldverbinding bijgewoond.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels sinds medio 2013 verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind A] , [in] 2008;
- [kind B] , [in] 2012.
De vader heeft [kind A] en [kind B] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen) erkend.
Bij beschikking van de rechtbank van 9 januari 2013 is de vader belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen
De moeder heeft daarnaast nog twee meerderjarige kinderen.
3.2
Bij beschikking van 15 juli 2015 heeft de rechtbank bepaald dat in het kader van een voorlopige omgangsregeling de moeder met [kind B] twee uren per maand tijdens de schooltijd van [kind A] in het bijzijn van de vader en een nog in overleg te bepalen professionele begeleider van het Algemeen Maatschappelijk Werk, dan wel [persoon] , omgang kan hebben. Tevens is bepaald dat er voorlopig geen omgang zal plaatsvinden tussen [kind A] en de moeder. De behandeling van de zaak met betrekking tot de definitieve omgangsregeling is aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 13 april 2016 heeft de rechtbank een voorlopige begeleide omgangsregeling tussen [kind B] en de moeder vastgesteld.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 14 december 2016 is bepaald dat partijen zich dienen te wenden voor intensieve therapie tot het Centrum voor Relationele Therapie te Amsterdam bij Arkin/Mentrum. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden. Dit traject is niet succesvol afgerond en de advocaat van de moeder heeft de rechtbank verzocht de bodemprocedure te royeren.
3.5
Bij tussenbeschikking van 24 augustus 2020 heeft de rechtbank naar aanleiding van het inleidend verzoek van de moeder tot omgang met de kinderen de raad verzocht advies uit te brengen over de in die beschikking geformuleerde vragen. De raad heeft op 29 januari 2021 rapport uitgebracht.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is afgewezen het verzoek van de moeder een omgangsregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen, inhoudende dat de kinderen bij de moeder verblijven:
- een keer in de veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagmiddag om 18.00 uur, waarbij de moeder de kinderen haalt en brengt;
- de helft van de schoolvakanties;
- in een oneven jaar op eerste kerstdag en nieuwjaarsdag en in een even jaar op tweede kerstdag oudejaarsdag;
- op de verjaardag van de moeder;
- op Moederdag.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog haar inleidende verzoek toe te wijzen, dan wel een contactregeling vast te stellen die het hof in het belang van de kinderen acht, met veroordeling van de vader in de kosten van beide instanties.
4.3
De vader verzoekt het beroep van de moeder af te wijzen en - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen. Het wettelijk uitgangspunt is dat een kind en zijn ouders recht hebben op omgang met elkaar. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a eerste lid BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 derde lid Handvest van de grondrechten van de EU.
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW op verzoek van (een van) de ouders of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een omgangsregeling vast. Hij kan het recht op omgang uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden die in de kern erop neerkomen dat zwaarwegende belangen van het kind zich tegen omgang verzetten.
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met de kinderen heeft afgewezen. Zij voert aan dat zij in het verleden dakloos was en enorme schulden had, maar dat zij met behulp van een bewindvoerder orde op zaken heeft gesteld en de WSNP heeft verlaten met een schone lei. Zij heeft een huurwoning en heeft zich laten omscholen. Er is thans zicht op een baan in de verzorging en zij loopt in dat kader stage. Zij heeft zich onder behandeling gesteld van een psycholoog. Zij heeft ook weer goed contact met één van haar oudste kinderen.
De advocaat heeft contact gehad met een medewerker van de raad. Deze adviseerde de moeder een persoonlijkheidsonderzoek te ondergaan en het Ouder Kind Team Amsterdam (OKT) te benaderen om in het minnelijk traject te proberen de omgangsregeling weer op gang te brengen. Het OKT kan bemiddeling verlenen onder de voorwaarde dat de vader ook zijn medewerking verleent. De vader heeft echter niet gereageerd op een brief van de advocaat van 30 augustus 2019 waarin zijn medewerking wordt gevraagd zich te melden bij het OKT.
Uit het raadsrapport van 29 januari 2021 volgt dat er geen ontzeggingsgronden zijn. Ieder kind heeft, als er geen sprake is van onveiligheid, baat bij contact met beide ouders. Om dit voor de kinderen te kunnen bewerkstelligen is het volgens de raad passend om het contactherstel met de moeder te starten, met ondersteuning vanuit professionals. De rechtbank is voorbij gegaan aan de door de raadsonderzoeker aangegeven route waarbij eerst de ouders in het kader van ontmoetingen en gesprekken onder begeleiding van professionals het klimaat van vertrouwen moeten opbouwen, zodat dit vertrouwen op aanwijzing van deskundigen weer door de vader kan worden geventileerd richting de kinderen en eventueel de psycholoog.
De vrees van de rechtbank voor een hernieuwde traumatisering van de kinderen indien een hernieuwde poging tot contactherstel niet goed verloopt, is ongegrond.
Het is te vrijblijvend wanneer het initiatief te komen tot contact geheel bij de vader ligt. De rechtbank had op zijn minst een termijn moeten opnemen van minimaal zes maanden, waarbij in het kader van contactherstel tussen de moeder en de vader een rapportage over het verloop hiervan door het OKT of de raad aan de rechtbank zou moeten worden ingediend. Op deze manier had de rechtbank een vinger aan de pols kunnen houden, aldus de moeder.
5.3
De vader is niet tegen contactherstel tussen de kinderen en de moeder, maar meent dat dit vanuit de kinderen moet komen. De kinderen zijn heel stellig dat zij geen contact met de moeder willen. [kind A] spreekt zelfs over weglopen wanneer hij gedwongen wordt tot contact met zijn moeder. Wanneer zij hiervoor klaar zijn, moet hiervoor ruimte zijn en zal de vader die ruimte ook bieden. Het gaat nu goed met de kinderen. [kind A] is zelfs van het speciaal onderwijs naar een reguliere middelbare school gegaan en mag volgend jaar zelfs een niveau hoger. Ook [kind B] is meer uit haar schulp gekropen en stelt zich in de klas actiever op. De kinderen hebben jarenlang hulp gehad van een kindertherapeut en dat is nu afgebouwd.
De moeder kent een belast verleden. Door haar problematiek was zij gedurende periodes volkomen buiten beeld. Zij vertrok dan onaangekondigd en was vervolgens niet meer te traceren voor periodes (tot een jaar lang). Tijdens de periodes dat de moeder wel in beeld was, is sprake geweest van incidenten. Zo placht zij onaangekondigd langs te komen met een claim om de kinderen te zien en raakte zij in het bijzijn van de kinderen ernstig vertoornd als aan deze claim niet tegemoet gekomen werd. Zij heeft de kinderen ook wel eens na een ruzie meegenomen en eerst teruggebracht na het dringende advies van de begeleiding in het opvanghuis om dit te doen. [kind A] heeft veel meegemaakt. De kindertherapeut vermeldt dat hij vertelt over heftige situaties met de moeder. [kind B] heeft minder meegemaakt, omdat zij nog geen jaar oud was toen de moeder vertrok, maar zij heeft een belangrijk deel van de spanningen van [kind A] meegekregen. Zij heeft ook haar eigen ervaringen van spanningen en angst. De omgang die zij op haar derde moest hebben, heeft ze als zeer stressvol ervaren.
Bij beslissing van de rechtbank van 14 december 2016 is de voorlopige omgangsregeling tussen [kind B] en de moeder stopgezet. De rechtbank heeft partijen in overweging gegeven intensieve therapie bij het Centrum Relationele Therapie in Amsterdam bij Arkin/Mentrum te volgen. De vader heeft zich gewend tot Arkin en heeft voorbereidende gesprekken gehad. De moeder is echter, ondanks verschillende afspraken, niet verschenen. De moeder heeft daarna niets meer van zich laten horen, waardoor Arkin het dossier heeft gesloten. Ook in de procedure in 2016 stelde de moeder dat alle problemen uit het verleden voorbij waren, dat het goed met haar ging en dat zij nu haar verantwoordelijkheid zou nemen, maar liet zij het uiteindelijk afweten.
De raad adviseert niet tot daadwerkelijke omgang, maar wil een hernieuwde verwijzing naar Arkin en het OKT. Een eerste probleem met het inslaan van deze weg is echter dat, mocht dit mislukken, de kinderen hiervan de dupe zijn. De vrees is dat dit zal leiden tot een verdergaande traumatisering, die nog dieper in zal grijpen in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Een tweede probleem is dat met het inslaan van deze weg, de kinderen gedwongen worden tot contactherstel en het hen aantast in hun autonomie, aldus de vader.
5.4
De raad heeft in het rapport van 29 januari 2021 geconcludeerd dat er geen ontzeggingsgronden voor het contactherstel met de moeder gevonden zijn. De raad adviseert de ouders zich aan te melden bij het Centrum voor Relationele Therapie van Arkin, waarna in eerste instantie met de ouders en vervolgens met de kinderen onderzocht wordt wat hun draagkracht en draaglast is voor een mogelijk contactherstel met de moeder. Tevens adviseert de raad het OKT in te zetten als regiehouder om de ouders te ondersteunen in dit traject. De raad acht het zorgelijk dat beide kinderen al jaren geen contact met hun moeder hebben, wat een dreiging is voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling. De kinderen hebben trauma’s en angsten ontwikkeld door hetgeen zij hebben meegemaakt in het verleden. De therapie die de kinderen sinds 2015 hebben, heeft nog niet geleid tot het verwerken van die trauma’s. Zij zijn nog steeds bang voor contact met de moeder. Het negatieve beeld van de moeder blijft hierdoor in stand, hetgeen de raad zeer zorgelijk vindt. Zolang er geen contactherstel tussen de kinderen en de moeder heeft plaatsgevonden, zal de relatie door de kinderen als problematisch worden gezien en kan er niet ingezet worden op het normaliseren daarvan. De raad vindt het positief dat de vader en de therapeut ideeën hebben over hoe er op een passende manier gewerkt kan worden aan contactherstel. De raad is echter van mening dat dit beoogde traject teveel tijd in beslag zal nemen en de zorgen nog jarenlang aanwezig zullen blijven. De raad acht het passend om contactherstel met de moeder op te starten, met ondersteuning vanuit professionals. Het contact met de moeder zal bij aanvang spanning en angst oproepen bij de kinderen, maar kan hen helpen om dit gevoel te doorbreken. Met betrekking tot de uiteindelijke omgangsregeling onthoudt de raad zich van advies, omdat de ouders en de kinderen in de komende periode hulpverlening inroepen en vervolgens samen in overleg mogelijkheden en opbouw van de omgangsmomenten kunnen bepalen.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals in de bestreden beschikking is weergegeven. Het hof neemt de desbetreffende overwegingen van de kinderrechter over en maakt die tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
[kind A] en [kind B] zijn twee kwetsbare kinderen die al een aantal jaren kampen met angsten ten aanzien van de moeder. De kinderen zijn ooggetuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders en de moeder is gedurende langere periodes volledig afwezig geweest. Ook zijn de kinderen teleurgesteld in de jaren daarna doordat de moeder niet betrouwbaar is gebleken in het contact en in het nakomen van afspraken in het kader van contactherstel. [kind A] heeft sinds 2014 geen contact meer met de moeder en [kind B] sinds april 2016. Dit alles heeft ertoe geleid dat de kinderen en de vader geen vertrouwen meer hebben in de moeder.
De kinderen zijn sinds 2015 onder behandeling van orthopedagoog en integratief kindertherapeut drs. F.J. Soethoudt. De raad heeft met de kindertherapeut gesproken en op haar advies heeft de raad de kinderen tijdens het onderzoek niet gesproken, aangezien beide kinderen onrustig en emotioneel worden als de moeder ter sprake komt. De kindertherapeut ziet geen ruimte bij de kinderen om het contact met de moeder te herstellen. Daarvoor hebben de kinderen volgens de kindertherapeut teveel onveiligheid gevoeld bij de moeder. Contactherstel is volgens de kindertherapeut op dit moment niet in het belang van de kinderen, omdat het gesprek over de moeder alleen al zoveel angst en spanning oplevert dat het hun eigen ontwikkeling zal schaden. Gedragsproblemen zullen toenemen, schoolresultaten zullen naar beneden gaan. De kinderen dreigen zelfs met weglopen als hun moeder ter sprake komt. Als de vader nu een traject met de moeder zou aangaan, zou hij het vertrouwen van de kinderen schaden en hun basis minder veilig maken, aldus de kindertherapeute.
Het hof acht het bewonderingswaardig hoe ver de moeder is gekomen, dat zij een eigen woning heeft, een opleiding volgt en zicht op een baan in de zorg. De moeder heeft zich onder behandeling gesteld van een psycholoog. Het hof ziet dat de moeder hard aan zichzelf heeft gewerkt om te komen waar zij nu is. Het hof is, evenals de rechtbank, met de raad van oordeel dat het in het belang van de kinderen moet worden geacht dat zij hun negatieve beeld van de moeder op enig moment kunnen bijstellen. De kinderen hebben last van een loyaliteitsconflict. Het hof constateert echter ook dat de kinderen op dit moment geen behoefte hebben aan contact met hun moeder, gelet op alle gebeurtenissen in het verleden. Uit hetgeen de kindertherapeut tegenover de raad heeft verklaard, blijkt dat de kinderen op dit moment onvoldoende draagkracht hebben om het contact met hun moeder op te starten en dat het van groot belang is dat de kinderen zelf de regie krijgen over het moment waarop zij weer met hun moeder in contact komen. Gebleken is dat het nu goed gaat met beide kinderen, maar dat het evenwicht precair is. Deze positieve ontwikkeling moet niet worden doorbroken. Het is daarom belangrijk dat er op dit moment, zoals de kindertherapeut adviseert, rust komt voor de kinderen en dat de kinderen zich kunnen richten op hun eigen ontwikkeling. Anders dan de raad, acht het hof een traject met als doel het opstarten van de omgang, ook als dat in eerste instantie alleen gesprekken tussen de ouders zullen zijn, op dit moment schadelijker voor de ontwikkeling van de kinderen dan de mogelijke schadelijke gevolgen in de toekomst voor de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen door het ontbreken van contact met de moeder. De vader en de kindertherapeut onderkennen het belang van contact tussen de moeder en de kinderen en hebben aangegeven dat als de kinderen er ruimte voor voelen en aangeven nieuwsgierig te zijn naar hun moeder, zij er alles aan zullen doen om dit contact te faciliteren en te begeleiden. Gelet op het voorgaande is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat omgang tussen de kinderen en de moeder op dit moment in strijd moet worden geacht met hun zwaarwegende belangen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
Proceskosten
5.6
De moeder verzoekt de vader te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
5.7
Reeds gelet op de uitkomst van de procedure, is er geen aanleiding de vader in de proceskosten te veroordelen zoals de moeder heeft verzocht. Het hof zal het verzoek dan ook afwijzen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A. van Haeringen en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier, en is op 25 januari 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.