De grondslag van de vordering en deelvrijspraken in de strafzaak
Bij het hierboven genoemde arrest van dit hof, uitgesproken op 22 juni 2017, is de betrokkene veroordeeld wegens – kort weergegeven – deelname aan een criminele organisatie, (gewoonte)witwassen, bedreiging, poging zware mishandeling en (poging tot) afpersing. Hem is een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek opgelegd, welke straf de betrokkene heeft uitgezeten.
Het bewijs van (gewoonte)witwassen is ontleend aan een opstelling van uitgaven, die de betrokkene in de periode van 14 december 2001 tot en met 27 mei 2013 heeft gedaan met gelden waarvan geen legale herkomst kan worden vastgesteld, zodat deze niet anders dan van misdrijf afkomstig kunnen zijn geweest.
Deze (kas)opstelling heeft de officier van justitie ook ten grondslag gelegd aan de ontnemingsvordering, die op de voet van artikel 36e, derde lid Wetboek van Strafrecht (oud), is berekend. Ingevolge dit artikel kan, voor zover hier van belang, aan een veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien, gelet op een ingesteld strafrechtelijk financieel onderzoek, aannemelijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Noch in de strafzaak, noch in de ontnemingszaak is een gronddelict vastgesteld waaruit de geldbedragen afkomstig zijn. Volstaan is met de vaststelling dat het niet anders kan zijn dan dat de gelden uit misdrijf afkomstig zijn, respectievelijk dat de gelden zijn verkregen uit andere feiten, waarvan aannemelijk is dat de betrokkene ze heeft begaan. Het (gewoonte)witwassen, waarvoor de betrokkene is veroordeeld, is dus niet te beschouwen als een dergelijk gronddelict.
In de strafzaak is de betrokkene van een gedeelte van de ten laste gelegde witwashandelingen vrijgesproken. Volgens de raadsman dient dit ertoe te leiden dat alle geldbedragen die door de vrijspraak worden bestreken, niet aan de ontneming ten grondslag kunnen worden gelegd, gelet op de Geerings jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. De advocaat-generaal heeft zich hierbij aangesloten, voor zover het vrijspraken betreft op concreet aangeduide uitgaven die deel uitmaken van de berekening volgens de kasopstelling.
Het hof ziet zich daarmee gesteld voor de vraag, of in dit geval de deelvrijspraken van witwashandelingen in de strafzaak gevolgen hebben voor de ontnemingsprocedure. Voor het antwoord op die vraag is beslissend of de vrijspraak meebrengt dat het desbetreffende geldbedrag ten onrechte in de kasopstelling is opgenomen. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de rechter in de strafzaak heeft overwogen dat, anders dan in de kasopstelling is opgenomen, niet vaststaat dat de verdachte bepaalde concrete bedragen heeft uitgegeven. Indien de vrijspraak geen invloed heeft op de kasopstelling, maar bijvoorbeeld betrekking heeft op bepaalde witwashandelingen, wordt de criminele herkomst van de geldbedragen niet aangetast en hoeft de vrijspraak aan ontneming op basis van de kasopstelling niet in de weg te staan.
Met andere woorden: alleen in geval van een directe relatie tussen de concrete strafbare (delen van) feiten waarvan is vrijgesproken en de bij de ontneming in aanmerking genomen contante uitgaven, staat de vrijspraak eraan in de weg dat aan de betrokkene enig bedrag aan wederrechtelijk voordeel wordt toegerekend inzake die uitgaven. Het hof zal die uitgaven niet bij het wederrechtelijk voordeel betrekken.
In zoverre worden de op dit punt door de raadsman gevoerde verweren gehonoreerd, onderscheidenlijk verworpen.
Het financiële onderzoek
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld dan wel uit andere strafbare feiten, gepleegd in de periode van 1 januari 2000 tot en met 27 mei 2013, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden bedrag gewaardeerde voordeel aan het arrest in
de strafzaak inclusief de aanvulling met bewijsmiddelen en aan de inhoud van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e derde lid Sr met procesverbaalnummer 26120619Z-5253 van 10 januari 2017, opgesteld door financieel rechercheur 213, pagina 1 tot en met 19, met 22 bijlagen tot en met dossierpagina 3649 (hierna: het rapport).