ECLI:NL:GHAMS:2022:2053

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
23-000039-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in de ontnemingszaak van een criminele organisatie en gewoontewitwassen met een geschat wederrechtelijk voordeel van € 4,6 miljoen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2018. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 4.669.543,91, dat aan de Staat moet worden betaald. De betrokkene had in eerste aanleg een verplichting tot betaling van € 6.305.440,51 opgelegd gekregen, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een lager bedrag vastgesteld. De advocaat-generaal had een vordering ingediend voor een bedrag van € 5.734.747,00, maar het hof heeft de vordering gematigd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de betrokkene ook de verplichting opgelegd om de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te voldoen, en heeft daarbij de relevante juridische bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht toegepast. De zaak is complex en betreft meerdere aspecten van financieel onderzoek en bewijsvoering met betrekking tot de herkomst van de gelden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000039-19
Datum uitspraak: 13 juli 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-741337-10 tegen de betrokkene
[betrokkene],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] ,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van
€ 7.364.975,51.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 maart 2015 veroordeeld ter zake van, kort gezegd, het als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en gewoontewitwassen (meermalen gepleegd), bedreiging, poging tot zware mishandeling en poging tot afpersing.
Bij arrest van 22 juni 2017 is de betrokkene door het gerechtshof veroordeeld ter zake van, kort gezegd, dezelfde feiten. Dit arrest is inmiddels onherroepelijk.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 18 december 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.305.440,51 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 juni 2020 en 1 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Inleiding
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig haar conclusie van
26 april 2022 en naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van
€ 5.729.747,00ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (€ 5.734.747,00 minus € 5.000 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn). De advocaat-generaal heeft bij de berekening van het voordeel niet betrokken de bedragen of goederen waarvan concreet is vrijgesproken in de strafzaak en die in de ontnemingsprocedure deel uitmaken van de kasopstelling.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn conclusie van antwoord van
28 juni 2021 en aan de hand van een pleitnota het hof verzocht het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van niet meer dan € 3.834.441,29. De raadsman heeft primair gesteld dat de deelvrijspraken in de hoofdzaak (ten aanzien van de inrichting IJsbaankade en een deel van de vakanties, auto’s, sieraden en horloges) die als uitgaven in de ontnemingsvordering zijn betrokken, tot aftrek van de desbetreffende posten van de ontnemingsvordering moeten leiden. Gebeurt dat niet, dan wordt volgens de raadsman de onschuldpresumptie (volgens de Geerings-jurisprudentie) geschonden.
De raadsman heeft subsidiair verweren gevoerd die hieronder bij de uitgaven worden besproken.
De grondslag van de vordering en deelvrijspraken in de strafzaak
Bij het hierboven genoemde arrest van dit hof, uitgesproken op 22 juni 2017, is de betrokkene veroordeeld wegens – kort weergegeven – deelname aan een criminele organisatie, (gewoonte)witwassen, bedreiging, poging zware mishandeling en (poging tot) afpersing. Hem is een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek opgelegd, welke straf de betrokkene heeft uitgezeten.
Het bewijs van (gewoonte)witwassen is ontleend aan een opstelling van uitgaven, die de betrokkene in de periode van 14 december 2001 tot en met 27 mei 2013 heeft gedaan met gelden waarvan geen legale herkomst kan worden vastgesteld, zodat deze niet anders dan van misdrijf afkomstig kunnen zijn geweest.
Deze (kas)opstelling heeft de officier van justitie ook ten grondslag gelegd aan de ontnemingsvordering, die op de voet van artikel 36e, derde lid Wetboek van Strafrecht (oud), is berekend. Ingevolge dit artikel kan, voor zover hier van belang, aan een veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien, gelet op een ingesteld strafrechtelijk financieel onderzoek, aannemelijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Noch in de strafzaak, noch in de ontnemingszaak is een gronddelict vastgesteld waaruit de geldbedragen afkomstig zijn. Volstaan is met de vaststelling dat het niet anders kan zijn dan dat de gelden uit misdrijf afkomstig zijn, respectievelijk dat de gelden zijn verkregen uit andere feiten, waarvan aannemelijk is dat de betrokkene ze heeft begaan. Het (gewoonte)witwassen, waarvoor de betrokkene is veroordeeld, is dus niet te beschouwen als een dergelijk gronddelict.
In de strafzaak is de betrokkene van een gedeelte van de ten laste gelegde witwashandelingen vrijgesproken. Volgens de raadsman dient dit ertoe te leiden dat alle geldbedragen die door de vrijspraak worden bestreken, niet aan de ontneming ten grondslag kunnen worden gelegd, gelet op de Geerings jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. De advocaat-generaal heeft zich hierbij aangesloten, voor zover het vrijspraken betreft op concreet aangeduide uitgaven die deel uitmaken van de berekening volgens de kasopstelling.
Het hof ziet zich daarmee gesteld voor de vraag, of in dit geval de deelvrijspraken van witwashandelingen in de strafzaak gevolgen hebben voor de ontnemingsprocedure. Voor het antwoord op die vraag is beslissend of de vrijspraak meebrengt dat het desbetreffende geldbedrag ten onrechte in de kasopstelling is opgenomen. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de rechter in de strafzaak heeft overwogen dat, anders dan in de kasopstelling is opgenomen, niet vaststaat dat de verdachte bepaalde concrete bedragen heeft uitgegeven. Indien de vrijspraak geen invloed heeft op de kasopstelling, maar bijvoorbeeld betrekking heeft op bepaalde witwashandelingen, wordt de criminele herkomst van de geldbedragen niet aangetast en hoeft de vrijspraak aan ontneming op basis van de kasopstelling niet in de weg te staan.
Met andere woorden: alleen in geval van een directe relatie tussen de concrete strafbare (delen van) feiten waarvan is vrijgesproken en de bij de ontneming in aanmerking genomen contante uitgaven, staat de vrijspraak eraan in de weg dat aan de betrokkene enig bedrag aan wederrechtelijk voordeel wordt toegerekend inzake die uitgaven. Het hof zal die uitgaven niet bij het wederrechtelijk voordeel betrekken.
In zoverre worden de op dit punt door de raadsman gevoerde verweren gehonoreerd, onderscheidenlijk verworpen.
Het financiële onderzoek
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld dan wel uit andere strafbare feiten, gepleegd in de periode van 1 januari 2000 tot en met 27 mei 2013, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Het hof ontleent de schatting van dat op na te melden bedrag gewaardeerde voordeel aan het arrest in
de strafzaak inclusief de aanvulling met bewijsmiddelen en aan de inhoud van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e derde lid Sr met procesverbaalnummer 26120619Z-5253 van 10 januari 2017, opgesteld door financieel rechercheur 213, pagina 1 tot en met 19, met 22 bijlagen tot en met dossierpagina 3649 (hierna: het rapport).
In deze zaak is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld (SFO). Daaruit is onder meer gebleken dat de betrokkene in de onderzochte periode een gering of geen legaal inkomen had, in Nederland niet over een bankrekening beschikte en buitensporig veel contant geld uitgaf. Betrokkene zelf heeft veelvuldig met derden gesproken over het vergaren van zijn vermogen en de manier waarop hij deze contanten heeft bewaard en bij derden heeft ondergebracht. [1] Voor (girale) betalingen maakte hij gebruik van (de bankrekening van) derden, met name zijn (ex-)vriendin(nen) [betrokkene 2] (de medebetrokkene, hierna: [betrokkene 2] ), [vriendin 1] en [vriendin 2] . Bij de berekening van het wederrechtelijk voordeel is gebruik gemaakt van de abstracte methode van de eenvoudige kasopstelling, teneinde onderzoek te doen naar het bestaan en de omvang van een onverklaarbare bron van geld en zo de totale contante uitgaven af te zetten tegen de legale ontvangsten.
Nu de advocaat-generaal en de raadsman via de conclusies en ter terechtzitting in hoger beroep overeenstemming hebben bereikt met betrekking tot een deel van de vordering, zal het hof daar – voor zover het zich daarin kan vinden – niet uitdrukkelijk op ingaan, maar zich hieronder beperken tot bespreking van de onderdelen waarover geen overeenstemming bestaat.
Uitgaven vakantiereizen
Na onderzoek is vastgesteld dat de betrokkene in de gehele onderzochte periode regelmatig contante geldbedragen aan vakantiereizen heeft uitgegeven, voor zichzelf en anderen. [2] Hoewel gezien het onderzoek aannemelijk is dat alle consumptieve uitgaven ter plaatse steeds contant zijn betaald, zijn deze uitgaven in het rapport niet betrokken in de berekeningen, voor zover niet inzichtelijk is geworden hoe hoog deze bedragen zijn.
De raadsman heeft gesteld dat de betrokkene voor een bedrag van ten hoogste € 205.145,12 aan reizen heeft uitgegeven (de reis naar Dubai in 2011 voor [betrokkene 2] en de reizen naar de Malediven/Dubai, Aruba, Ibiza, Barcelona en Parijs met [vriendin 2] in 2011). Gelet op de concrete (deel)vrijspraken in de hoofdzaak met betrekking tot overige specifieke vakantiereizen die in de kasopstelling zijn opgenomen, kan het hof zich in zoverre in dat standpunt vinden, dat van het totaal aan uitgaven aan vakantiereizen dat is berekend in het rapport een bedrag van in totaal € 25.363,00 [3] moet worden afgetrokken. Anders dan de raadsman heeft bepleit en gelet op wat hiervoor is overwogen over de gevolgen van de vrijspraken in de strafzaak, zullen ook de uitgaven van de betrokkene voor vakanties naar Turkije met diverse dames in september 2011 [4] , met [vriendin 2] dan wel met zijn zoon in 2012 [5] en met [vriendin 2] in maart 2013 [6] , in het voordeel worden betrokken.
€ 4.000,00 (diverse dames, september 2011) +/+
€ 6.700,00 ( [betrokkene 2] , 2011)
€ 251.587,20 ( [vriendin 2] , 2011)
€ 124.763,84 ( [vriendin 2] , 2012)
€ 15.301,30( [vriendin 2] , 2013)
€ 402.352,34(totaal vakanties).
Betalingen [betrokkene 2] voor moeder betrokkene
Tijdens de detentie van de betrokkene heeft [betrokkene 2] namens hem uitgaven gedaan ten behoeve van zijn moeder, [moeder betrokkene] ’, voor een totaalbedrag van € 43.275,00. [7] [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij deze bedragen voorschoot en dat de betrokkene haar vervolgens contant terugbetaalde. [8] In de woningen van [betrokkene 2] en van de betrokkene is administratie aangetroffen. Op basis daarvan is een overzicht opgesteld, waaruit blijkt dat in de periode van februari 2005 tot en met december 2008 maandelijks een bedrag van € 500 aan ‘ [moeder betrokkene] ’ is betaald, in totaal voor € 23.500. Voorts heeft [betrokkene 2] , gezien de aangetroffen administraties, een bedrag van in totaal € 19.775,00 betaald aan ‘ [moeder betrokkene] ’ met betrekking tot diverse posten. [9]
De raadsman heeft aangevoerd dat van het totaalbedrag € 6.000 moet worden afgetrokken, aangezien in de administratie van [betrokkene 2] 12x een bedrag van € 500 ontbreekt. Nu gezien het overzicht op pagina 635 van het dossier een bedrag van in totaal € 6.000 ‘niet is aangetroffen op overzichten’ en aannemelijk is dat [betrokkene 2] haar uitgaven voor ‘ [moeder betrokkene] ’ noteerde om zodoende terugbetaling door betrokkene te bewerkstelligen, is aannemelijk dat [betrokkene 2] deze bedragen niet aan ‘ [moeder betrokkene] ’ heeft betaald, dan wel dat betrokkene haar deze bedragen niet heeft terugbetaald.
€ 43.275,00
€ 6.000,00-/-
€ 37.275,00(totaal betalingen [betrokkene 2] voor moeder betrokkene).
Uitgaven ten behoeve van [betrokkene 2] (alimentatie)
Uit het financiële onderzoek is gebleken dat de betrokkene, ook nadat hun relatie was beëindigd en tijdens zijn detentie, zijn ex-vriendin [betrokkene 2] en hun gezamenlijke kind financieel ondersteunde. [10]
Gezien een bericht van [betrokkene 2] aan haar zuster F. [betrokkene 2] op 5 november 2011 heeft de betrokkene ‘de laatste 20 jaar’ goed voor haar en hun zoon gezorgd: “er was per maand altijd een bepaald bedrag”. [11]
De vraag welk bedrag de betrokkene per maand aan [betrokkene 2] betaalde – afgezien van de vakanties en de auto’s - kan worden beantwoord aan de hand van de bewijsmiddelen in de strafzaak [12] en de inhoud van het rapport. [13] Daaruit blijkt dat in de periode van 18 mei 2005 tot en met 31 december 2012 op de beide bankrekeningen van [betrokkene 2] 240 contante stortingen zijn gedaan van wisselende bedragen (gemiddeld ongeveer € 1.000 per keer), in totaal € 241.472,05. Deze stortingen, vaak in coupures van € 200 en
€ 500, werden soms direct gevolgd door contante opnamen. [betrokkene 2] heeft niet willen verklaren over de herkomst van het geld. Aannemelijk is dat zij deze bedragen contant van de betrokkene ontving, deze op haar bankrekening stortte, opnam en gebruikte.
Anders dan in het rapport is vermeld en met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er onvoldoende grond is voor de vaststelling dat de betrokkene [betrokkene 2] per maand een bedrag van € 3.500 betaalde. Een totaalbedrag aan ‘alimentatie’ van € 504.000 is daarom niet aan de orde.
Het hof rekent in plaats daarvan het bedrag van € 241.472,05 toe aan de betrokkene als contante uitgave.
€ 241.472,05(alimentatie).
Uitgaven door [betrokkene 2] voor de betrokkene en derden
Gezien de bij de betrokkene en [betrokkene 2] aangetroffen administratie (grotendeels onderbouwd met kassabonnen, facturen of aantekeningen) en de verklaring van [betrokkene 2] dat zij in opdracht van de betrokkene voor hemzelf, hun beider zoon en derden uitgaven heeft voorgeschoten die haar later door de betrokkene werden terugbetaald, is in het rapport een gespecificeerd overzicht gemaakt van uitgaven voor goederen en diensten (bijlage 11, dossierpagina 1284 tot en met 1295). [14] Deze uitgaven bedragen in totaal € 137.000.
De verdediging heeft de hoogte van deze contante uitgaven van de betrokkene niet betwist, maar stelt dat deze al in andere posten in de berekening van het wederrechtelijk voordeel zijn opgenomen. In navolging hiervan heeft de advocaat-generaal gesteld dat de uitgaven mogelijk deels bekostigd zijn met de hierboven genoemde contant gestorte geldbedragen tot een totaal van € 241,472,05, hetgeen haar tot een matiging van de hier aan de orde zijnde post heeft gebracht, aanvankelijk tot nihil, later tot een bedrag van € 100.000.
Het hof kan niet vaststellen of en zo ja, welk gedeelte van de uitgaven van [betrokkene 2] voor de betrokkene en derden zijn bekostigd uit het bedrag van € 241,472,05. Daarom zullen, in het voordeel van de betrokkene, deze uitgaven bij de schatting van het wederrechtelijk voordeel buiten beschouwing worden gelaten.
Uitgaven horloges
Uit de inhoud van opgenomen gesprekken, getuigenverklaringen en overig onderzoek is naar voren gekomen dat de betrokkene veelvuldig met derden sprak over bijzondere, kostbare horloges en dat hij deze met grote regelmaat kocht, verkocht en als ruilmiddel gebruikte. [15] De raadsman is primair van mening dat, gezien de bewezenverklaring in de strafzaak, alleen het Cartierhorloge ter waarde van
€ 4.290 mag worden meegerekend, subsidiair dat het totaalbedrag van € 1.517.872,00 zoals genoemd in het rapport moet worden verminderd met € 1.000.000. Deze vermeende uitgave aan één partij horloges is volgens de raadsman slechts onderbouwd door één OVC gesprek. Het hof verwerpt het primaire verweer, aangezien in de hoofdzaak niet uitdrukkelijk is vrijgesproken van uitgaven voor specifiek in het rapport genoemde horloges die deel uitmaken van de berekening volgens de kasopstelling.
Het hof volgt de raadsman in zijn subsidiair aangevoerde verweer. Hoewel zonder meer duidelijk is dat de betrokkene voor zichzelf en anderen grote bedragen heeft uitgegeven aan horloges, biedt het rapport onvoldoende concrete aanwijzingen dat hij voor één partij horloges in één keer een bedrag van € 1.000.000 heeft uitgegeven. De overige uitgaven aan specifieke horloges die zijn benoemd in het rapport, voor een bedrag van in totaal € 517.872,00, heeft (met uitzondering van een bedrag van € 10.000 voor twee Rolex horloges) de verdediging niet inhoudelijk betwist. Nu de verkoper van Gassan Diamonds, [getuige 1] , als getuige [16] in hoger beroep geen duidelijkheid heeft kunnen geven over de vermeende aankoop door de betrokkene van twee Rolex horloges à € 10.000, zal het hof dit bedrag aftrekken van het totaal. Het hof acht op grond van de inhoud van het rapport en de bijlagen [17] aannemelijk dat de betrokkene voor € 517.872 minus € 10.000 aan horloges heeft uitgegeven.
€ 517.872,00
€ 10.000,00-/-
€ 507.872,00(totaal aan horloges).
Uitgaven auto’s
De betrokkene heeft in de onderzochte periode verschillende voertuigen voor zichzelf en derden aangeschaft en zelf in gebruik gehad. [18] Het standpunt van de raadsman is dat in totaal voor ten hoogste
€ 58.999 aan auto’s is uitgegeven (de optelsom van de in de bewezenverklaring genoemde Audi A3, Mercedes C-180, Fiat 500, BMW 320i en Seat Ibiza).
Het hof zal het standpunt van de raadsman volgen en daarom enkel deze uitgaven bij het voordeel optellen. Voor de aanschaf dan wel het gebruik door betrokkene van de overige in het rapport genoemde voertuigen bestaat naar het oordeel van het hof onvoldoende zekerheid.
€ 58.999,00(totaal auto’s).
€ 2,7 miljoen in bewaring bij [betrokkene 2]
Gebleken (en door de verdediging niet betwist) is dat de betrokkene in de periode van 14 december 2001 tot en met december 2011 een geldbedrag van € 2,7 miljoen euro aan contanten bij [betrokkene 2] in bewaring heeft gegeven. [19] Dit geldbedrag heeft dus in zijn geheel tot het vermogen van de betrokkene behoord. Het is verdwenen en gesteld noch gebleken is dat en wanneer hij dit geld heeft teruggekregen. De mogelijkheid dat [betrokkene 2] in de loop der jaren een gedeelte van dit geldbedrag (zijzelf vermoedt € 40.000,00) zonder toestemming van betrokkene voor zichzelf heeft uitgegeven, maakt het voorgaande niet anders. Het hof zal daarom het volledige in bewaring gegeven bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel toerekenen aan de betrokkene.
€ 2.700.000,00(in bewaring bij [betrokkene 2] ).
€ 850.000 in bewaring bij [getuige 2]
De betrokkene heeft op een moment een contant geldbedrag van € 850.000,00 in bewaring heeft gegeven bij (voormalig medeverdachte) [getuige 2] . [20] De verdediging heeft dit niet betwist. De raadsman heeft evenwel gesteld dat dit geldbedrag niet mag worden betrokken bij de kasopstelling, aangezien de betrokkene eerst € 500.000 heeft teruggekregen en aannemelijk is dat hij uiteindelijk het restant ook heeft teruggekregen. De advocaat-generaal kan zich (thans) in die stelling vinden. Nu, mede gelet op de verklaring van [getuige 2] bij de raadsheer-commissaris, niet is komen vast te staan of en in hoeverre [getuige 2] de betrokkene (het restant van) dit geldbedrag heeft terugbetaald en gelet op het risico van dubbeltelling, zal het hof, in het voordeel van de betrokkene, het gehele bedrag van € 850.000,00 niet in de berekening betrekken.
Betaling € 400.000 aan het CJIB
De betrokkene heeft een in het ‘gulden-tijdperk’ op grond van een in 2006 opgelegde ontnemingsmaatregel ter hoogte van € 400.000 contant bij het CJIB voldaan. Nu niet valt uit te sluiten dat deze betaling is gedaan vanuit de ‘baten’ van feiten waarvoor destijds die ontnemingsmaatregel was opgelegd, zal dit bedrag niet worden betrokken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de onderhavige ontnemingsprocedure.
Conclusie van het hof
Op grond van de onderzoeksresultaten van het strafrechtelijk financieel onderzoek en de overige genoemde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de betrokkene aanzienlijk meer uitgaven heeft gedaan dan uit legale bron kan worden verantwoord.

Berekening aan de hand van de kasopstelling:

Beginsaldo contant geld: € 0,00
Legale ontvangsten: € 1.648,00 +/+
Eindsaldo contant geld: €
5.813,85-/-
= beschikbaar voor het doen van uitgaven: -/-€ 4.165,85.
Feitelijke contante uitgaven:
Huurlasten IJsbaankade en Mozartlaan: € 120.372,99
Inrichting woning Mozartlaan: € 231.500,00
Huur en inrichting woning Nuenen: € 17.030,05
Betalingen [vriendin 2] voor ‘ [moeder betrokkene] ’: € 35.073,37
Betalingen [betrokkene 2] voor ‘ [moeder betrokkene] ’: € 37.275,00
Uitgaven vakantiereizen: € 402.352,34
Alimentatie [betrokkene 2] : € 241.472,05
Overige uitgaven [vriendin 1] : € 16.488,26
Pas Diamonds: € 23.327,00
Horloges: € 507.872,00
Escort Service: € 6.850,00
Tandarts: € 13.380,00
Auto’s: € 58.999,00
In bewaring bij vader [vader]: € 200.000,00
In bewaring bij [betrokkene 2] : € 2.700.000,00
NIBUD uitgaven:
€ 63.386,00
Totaal contante uitgaven: € 4.675.378,06
Beschikbaar voor het doen van uitgaven: €
4.165,85+
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 4.679.543,91

Verplichting tot betaling aan de Staat

Overschrijding van de redelijke termijn
Aangezien de ontnemingsvordering is aangekondigd op 7 januari 2015, het vonnis is uitgesproken op
18 december 2018 en het hof thans op 13 juli 2022 het arrest uitspreekt, zeven jaren en zeven maanden na aanvang van de ‘criminal charge’, terwijl als uitgangspunt heeft te gelden twee jaren per rechterlijke instantie, is in dit geval de redelijke termijn overschreden met in totaal drie jaar en zeven maanden. Het hof ziet in deze forse overschrijding aanleiding de verplichting tot betaling aan de Staat te matigen met
€ 10.000,00.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.669.543,91.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 4.679.543,91 (vier miljoen zeshonderdnegenenzeventigduizend vijfhonderddrieënveertig euro eenennegentig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 4.669.543,91 (vier miljoen zeshonderdnegenzestigduizend vijfhonderddrieënveertig euro eenennegentig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. E. van Die en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 juli 2022.
Mrs van Die en Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het rapport, pagina 6 tot en met 8.
2.Bijlage 9, pagina 645 tot en met 1185.
3.Vakanties met en voor [vriendin 1] , p. 649.
4.Bijlage 9, p. 647 en 648.
5.Bijlage 9, p. 658 tot en met p. 665.
6.Bijlage 9, p. 665.
7.Bijlage 8, dossierpagina 560 tot en met 563.
8.Bijlage 8, bijlage 8.3, dossierpagina 608 tot en met 624.
9.Bijlage 8, bijlagen 8.4 en 8.5, dossierpagina 625 tot en met 642.
10.Bijlage 10, dossierpagina 1186 tot en met 1283.
11.Bijlage 10, dossierpagina 1190 en bijlage 10.5 en 10.6, dossierpagina 1252 tot en met 1260 en bewijsmiddel 22 in de strafzaak, bijlage met bewijsmiddelen bij het arrest, p. 51.
12.Bijlage met bewijsmiddelen bij het arrest, bewijsmiddel 27, p. 55.
13.Bijlage 10, dossierpagina 1188 en bijlage 10.1, dossierpagina 1192 tot en met 1229.
14.Zie ook, deels overlappend, bewijsmiddelen 61-65 in de strafzaak, bijlage met bewijsmiddelen bij het arrest,
15.Bijlage 14, dossierpagina 1948 tot en met 2215.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] door de raadsheer-commissaris van 11 januari 2021.
17.Bijlage 14, p. 1948 tot en met 1958 en bijlagen 14.1 tot en met 14.19, dossierpagina 1959-2196.
18.Bijlage 17, pagina 2265 tot en met 2779.
19.Bijlage 20, dossierpagina 2827 e.v. en bijlage met bewijsmiddelen bij het arrest, bewijsmiddelen 1 tot en met 27.
20.Bijlage 18, dossierpagina 2780 e.v. en bijlage met bewijsmiddelen bij het arrest, bewijsmiddelen 204-217.