ECLI:NL:GHAMS:2022:2030

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.294.851/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over burenrecht en ondoorzichtig raam met spoedeisend belang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen buren over de plaatsing van een ondoorzichtig raam. De appellanten, buren van de geïntimeerden, zijn in hoger beroep gekomen van een mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De voorzieningenrechter had de vorderingen van de geïntimeerden, die een vergunning hadden verkregen voor het aanbrengen van het raam, toegewezen. De appellanten betwistten het spoedeisend belang van de vordering en voerden aan dat zij niet in de gelegenheid waren geweest om zich goed voor te bereiden op de zitting, omdat zij op dat moment in het buitenland waren. Het hof oordeelt dat het belang van de geïntimeerden bij de plaatsing van het raam voldoende spoedeisend was, gezien de omstandigheden en de eerdere communicatie tussen partijen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de voorzieningenrechter en oordeelt dat de appellanten de kosten van het geding in hoger beroep moeten dragen. De zaak illustreert de juridische afwegingen rondom burenrecht en het recht op lichtinval, waarbij het hof de belangen van beide partijen zorgvuldig heeft gewogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.294.851/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/701348 / KG ZA 21-352
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 juli 2022
inzake

1.[appellant] ,

2.
[appellante] ,
beiden wonend te [woonplaats 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,
beiden wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 18 mei 2021 in hoger beroep gekomen van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2021, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gedaan tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellanten] als gedaagden (hierna te noemen: het bestreden vonnis). De dagvaarding bevat de grieven en aan de dagvaarding zijn producties gehecht. Op de eerst dienende dag hebben [appellanten] geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding en de daaraan gehechte producties in het geding gebracht. [geïntimeerden] hebben vervolgens een memorie van antwoord ingediend, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 19 mei 2022 mondeling doen toelichten, [appellanten] door mr. Schram voornoemd en [geïntimeerden] door mr. E.N. Nordmann, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord. [geïntimeerden] hebben bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten, inclusief de nakosten en met rente.

2.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, die in dit geding op grond van de stellingen van partijen en de door hen overgelegde stukken voldoende aannemelijk zijn geworden.
a. Partijen zijn buren. [geïntimeerden] hebben hun woning gekocht in juni 2020. De woning van [geïntimeerden] ligt uiterst noordelijk op hun perceel, net als de woning van [appellanten] De meest noordelijke muur van de woning van [geïntimeerden] bevatte van oorsprong geen lichtopeningen en grenst direct aan de tuin van [appellanten]
b. [geïntimeerden] hebben hun woning verbouwd. Zij hebben de aanwezige lichtkoepel verwijderd om op die plaats een badkamer te bouwen. Omdat de aan de noordzijde van de woning te plaatsen nieuwe keuken dan heel donker zou worden, hebben [geïntimeerden] het plan opgevat in de noordelijke muur een ondoorzichtig raam aan te brengen.
c. Vanaf oktober 2020 hebben partijen overleg gevoerd over het raam in de noordmuur, waarin [appellanten] zich op het standpunt stelden dat het aanbrengen van een raam op die plaats niet was toegestaan.
d. Op 4 maart 2021 heeft de [gemeente] een (gewijzigde) vergunning voor (onder meer) het aanbrengen van het raam verleend. De rechtbank heeft het beroep van [appellanten] tegen de vergunning ongegrond verklaard.
e. Op 19 maart 2021 heeft de aannemer van [geïntimeerden] aan [appellanten] gevraagd medewerking te verlenen aan plaatsing van het raam vanaf een stelling in hun tuin. [appellanten] hebben dat op 22 maart 2021 geweigerd.
f. Een buurman van partijen heeft getracht tussen hen te bemiddelen. In dit kader heeft een door [appellanten] ingeschakelde architect alternatieven voorgesteld. Gedurende het overleg daarover heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerden] , voor het geval geen overeenstemming zou worden bereikt, bij e-mail van 16 april 2021 nogmaals om medewerking gevraagd, met daarbij de mededeling dat de keuken zou worden geplaatst in de week van 26 april 2021 en dat bij gebreke van de benodigde toestemming de rechter om vervangende toestemming zou worden gevraagd. Dit verzoek is bij e-mail van 21 april 2021 door [appellant] afgewezen. De bemiddeling heeft niet tot een voor [geïntimeerden] aanvaardbare oplossing geleid.
g. Op 24 april 2021 zijn [appellanten] voor zestien dagen naar [land] vertrokken.
f. Op 24 april 2021 ontvingen [geïntimeerden] van hun leverancier het bericht dat de keuken zou worden geplaatst op 7 mei 2021 en dat het van groot belang was dat het (gat van het) raam dan al zou zijn aangebracht.

3.Beoordeling

3.1
Bij inleidende dagvaarding van 29 april 2021 hebben [geïntimeerden] gevorderd, samengevat, dat [appellanten] in kort geding zouden worden veroordeeld toegang te verlenen tot hun tuin ten behoeve van de plaatsing van het raam en hun zou worden verboden iets voor en/of tegen de muur van [geïntimeerden] aan te brengen waardoor het kozijn (met raam) niet meer kan worden geplaatst en iets voor of in de nabijheid van het te plaatsen of geplaatste kozijn te plaatsen en te laten staan waardoor de lichtinval wordt belemmerd, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag met een maximum van € 50.000,=.
3.2
[appellanten] hebben het spoedeisend belang betwist en voorts gewezen op hun plan om voor de muur een nieuw bijgebouw op te richten. Het door [geïntimeerden] gevorderde verbod zou de uitvoering daarvan belemmeren.
3.3
Bij het bestreden (mondelinge) vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerden] geheel toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom is gemaximeerd op € 15.000,=.
3.4
Tegen deze beslissing en de gronden waarop die berust hebben [appellanten] negen grieven aangevoerd, waarvan drie (I, VIII en IX) geen zelfstandige betekenis hebben.
Spoedeisend belang
3.5
Met de grieven II tot en met V betogen [appellanten] het volgende.
De wens van [geïntimeerden] om een raam te plaatsen voor 7 mei 2021, vormde niet een zodanig spoedeisend belang, dat het rechtvaardigde dat de vorderingen in kort geding binnen enkele dagen werden behandeld, met voorbijgaan aan de verhinderdata van [appellanten] , die in het buitenland waren. Dit geldt volgens hen te meer, nu [geïntimeerden] al sinds oktober 2020 wisten dat [appellanten] bezwaar hadden tegen de plaatsing van het raam. Het gevorderde verbod iets voor het raam te plaatsen wat de lichtinval belemmert, heeft hoe dan ook geen spoedeisend belang. [appellanten] betogen verder dat zij door de korte termijn waarop de zitting is bepaald, in hun belangen zijn geschaad, omdat zij de zitting niet goed met hun advocaat hebben kunnen voorbereiden, geen tolk hebben kunnen regelen en zelf niet ter zitting aanwezig hebben kunnen zijn. Volgens [appellanten] is verder niet aannemelijk geworden dat het noodzakelijk was dat het raam werd geplaatst voordat de keuken werd geplaatst. Ten slotte voeren zij aan de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft getoetst of er voldoende gewichtige redenen waren om [appellanten] te veroordelen om dezelfde dag nog toegang te verlenen tot hun perceel, terwijl zij niet in Nederland verbleven.
3.6
[appellanten] hebben niet betwist dat [geïntimeerden] al vanaf hun verhuizing op 27 maart 2021 zonder keuken in hun huis woonden. Voorts acht het hof voorshands voldoende aannemelijk dat het aanbrengen van een raam na plaatsing van de keuken ongewenst is. [geïntimeerden] hadden er dan ook een groot belang bij om, nadat de vergunning voor het raam was verleend, op korte termijn tot plaatsing van het raam over te gaan, waarover al maandenlang vruchteloos was overlegd. Het hof acht, net als de voorzieningenrechter, dit belang voldoende spoedeisend voor behandeling van de zaak in kort geding binnen een periode van een week. De gerechtvaardigde belangen van [appellanten] behoefden daaraan niet in de weg te staan. Voordat [appellanten] op vakantie gingen, wisten zij al dat de keuken van [geïntimeerden] kort daarna geplaatst zou worden, dat [geïntimeerden] wilden dat het raam zou zijn aangebracht voordat de keuken werd geplaatst en dat zij overwogen de rechter om vervangende toestemming te vragen. [appellanten] hebben zich dan ook kunnen voorbereiden op een vordering in kort geding als de onderhavige. De kortgedingzitting heeft plaatsgevonden via Skype, waarbij [appellanten] zijn verschenen en zich hebben laten bijstaan door hun advocaat. Bijstand van een tolk was daarbij kennelijk niet nodig, want die is ook in hoger beroep niet ingeschakeld. Al met al is niet aannemelijk geworden dat [appellanten] door de termijn waarop de zaak is behandeld in hun belangen zijn geschaad.
3.7
Blijkens het door [appellanten] gevoerde verweer dat het hun vrij zou staan de lichtinval in het raam te belemmeren door het plaatsen van een bijgebouw, bestond het serieuze risico dat [appellanten] de functie van het raam op korte termijn teniet zouden doen. Het is dan ook terecht dat de voorzieningenrechter de vordering om dat te verbieden, eveneens voldoende spoedeisend heeft geacht.
3.8
Ten slotte deelt het hof ook het oordeel van de voorzieningenrechter dat het belang van [geïntimeerden] bij plaatsing van het raam voorafgaand aan de plaatsing van de keuken in de week van 7 mei 2021, rechtvaardigt dat de termijn waarbinnen [appellanten] toegang moesten verlenen tot hun tuin, werd beperkt tot één dag, ook al bevonden zij zich toen in het buitenland. De inbreuk die de verplichte toegang maakte op het eigendomsrecht van [appellanten] en de daaraan verbonden risico’s waren immers beperkt. Met de mogelijkheid dat [appellanten] , hoewel zij wisten dat deze kwestie speelde en acuut was, de enige sleutel tot de tuin hadden meegenomen naar [land] , hoefde de voorzieningenrechter geen rekening te houden, nog daargelaten dat ook daar een mouw aan te passen bleek.
3.9
De grieven II tot en met V zijn tevergeefs voorgedragen.
Het recht van [appellanten] tot onbelemmerd gebruik van hun tuin
3.1
Met de grieven VI en VII voeren [appellanten] aan dat zij, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, in eerste aanleg niet hebben betoogd dat het raam hen belemmert in hun bouwplannen, maar dat [geïntimeerden] geen belang hebben bij dat raam, omdat [appellanten] het plan hebben om ter plaatse een bijgebouw neer te zetten, waardoor de lichtinval zal worden weggenomen, terwijl er geen rechtsgrond bestaat om hun dat te verbieden. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter deze plannen als te vaag beoordeeld en overwogen dat het er de schijn van heeft dat [appellanten] daarmee slechts proberen plaatsing van het raam tegen te houden, aldus [appellanten]
3.11
Ook in hoger beroep hebben [appellanten] nog geen concrete plannen gepresenteerd en aannemelijk weten te maken voor een achter in hun tuin te plaatsen bouwwerk. Als productie 1 bij de memorie van grieven hebben zij “[t]er illustratie (…) een impressiefoto overgelegd van het globale idee” dat zij hebben. De noordmuur van het huis van [geïntimeerden] is 12,85 meter lang. Het raam bevindt zich op iets meer dan twee meter hoogte en is 2,2 meter lang en 0,4 meter hoog. [appellanten] hebben niet duidelijk kunnen maken waarom het nodig is dat zij juist aan het uiterst zuidelijke uiteinde van hun tuin over de volle 12,85 meter van de noordmuur van [geïntimeerden] bebouwing optrekken van meer dan twee meter hoog, althans waarom het nodig is dat in ieder geval ter plaatse van het raam een bouwwerk van meer twee meter hoog verrijst. Hun betrekkelijke ruime tuin biedt immers genoeg andere mogelijkheden. Dit zo zijnde hebben [appellanten] bij het maken van (bouw)plannen rekening te houden met de aanwezigheid van het raam, dat is vergund en aangebracht in een periode waarin zij nog geen hoge bebouwing op die plaats hadden en evenmin concrete plannen daartoe. Het zonder redelijke grond ontnemen van lichtinval door het inmiddels bestaande raam is te beschouwen als onrechtmatige hinder en terecht heeft de voorzieningenrechter dat verboden.
3.12
Ook de grieven VI en VII hebben dus geen succes.
Slotsom en kosten hoger beroep
3.13
De grieven II tot en met VII falen. De overige grieven delen dat lot. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij moeten [appellanten] de kosten van het geding in hoger beroep dragen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 338,= aan verschotten en € 2.228,= voor salaris en op € 163,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en M.E. Hinskens-van Neck en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.