ECLI:NL:GHAMS:2022:2023

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.284.796/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgplicht van een bank bij blokkade van rekeningen na politie-informatie over verduistering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de blokkade van bankrekeningen van een appellant, die als budgetbeheerder werkzaam was. De bank, ING, had de rekeningen geblokkeerd na informatie van de politie dat de appellant verdacht werd van verduistering. De appellant had een onderneming die budgetbeheer verleende aan klanten, waarvoor hij toegang had tot hun bankrekeningen. Na de melding van de politie heeft ING niet alleen de rekeningen van de appellant geblokkeerd, maar ook de klanten geïnformeerd over de aanhouding van hun budgetbeheerder. De appellant stelde dat ING in strijd met haar zorgplicht had gehandeld en vorderde schadevergoeding. De rechtbank had de vordering afgewezen, waarna de appellant in hoger beroep ging.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat ING gerechtvaardigd was om de rekeningen te blokkeren op basis van de informatie van de politie en de ongebruikelijke transacties die waren geconstateerd. ING had een zorgplicht jegens zowel de appellant als de klanten en moest een afweging maken tussen hun belangen. Het hof concludeerde dat de maatregelen die ING had genomen niet onzorgvuldig waren en dat de bank een gerechtvaardigd belang had bij de registratie van de gegevens van de appellant in het Interne Verwijzingsregister. De vorderingen van de appellant werden afgewezen en het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.284.796/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/666251 / HA ZA 19/506
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 juli 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E.J.H. Zandbergen te Amsterdam,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en ING genoemd.

1.De zaak in het kort

Appellant dreef een onderneming die zich bezighield met budgetbeheer. Ter uitvoering van de budgetbeheerdiensten beschikte hij over een machtiging op de bankrekening van zijn beheerklanten. Nadat de politie de bank had bericht dat appellant verdacht werd van verduistering en dat de politie het voornemen had hem aan te houden, heeft de bank de bankrekeningen van appellant geblokkeerd, evenals zijn toegang tot de bankrekeningen van zijn beheerklanten. Verder heeft de bank de beheerklanten op de hoogte gebracht van de aanhouding van hun gemachtigde en de bankrelatie met hem beëindigd. Appellant verwijt de bank dat zij in strijd met haar zorgplicht jegens hem heeft gehandeld en maakt aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank heeft de daarop gebaseerde vordering afgewezen. In dit hoger beroep beoordeelt het hof de vordering opnieuw.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 23 september 2020, hersteld bij exploten van 6 en 18 november 2020, in hoger beroep gekomen van een mondeling vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2020, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ING als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende eiswijziging, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben hun standpunten ter zitting van 11 maart 2022 doen toelichten, [appellant] door mr. Zandbergen, voornoemd, en ING door mr. A.L. de Vogel, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. ING heeft vooraf nog een akte overlegging productie, met een productie 21 toegezonden. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen toelating van de akte waarbij de productie 21 was toegezonden. Het hof heeft medegedeeld daarover in dit arrest te zullen beslissen. ING heeft daarnaast aan haar pleitnotitie een uitspraak van de rechtbank Amsterdam gehecht en toegelicht. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook tegen de toelating van die productie bezwaar gemaakt, waarna ING deze productie heeft ingetrokken.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – zijn in hoger beroep gewijzigde vordering zal toewijzen, met veroordeling van ING in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
ING heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.9 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 1 voert [appellant] aan dat de rechtbank niet volledig is geweest bij de vaststelling van de feiten. Het hof houdt daarmee rekening in zijn hieronder opgenomen feitenvaststelling. Samengevat en waar nodig ook ambtshalve aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[appellant] hield bij ING een zakelijke en een particuliere betaalrekening aan. Op deze rekeningen zijn de Algemene Bankvoorwaarden (hierna: ABV) van toepassing. Verder zijn op de zakelijke betaalrekening de Voorwaarden Zakelijke Rekening (hierna: VZR) van toepassing en op de particuliere betaalrekening de Voorwaarden Betaalrekening (hierna: VB).
3.2
Vanaf augustus 2013 is [appellant] een onderneming begonnen onder de naam “ [appellant] Juridisch Adviesbureau en Bewindvoering” (hierna: [X] ). Als vrijgevestigd budgetbeheerder voerde [appellant] werkzaamheden met betrekking tot budgetbeheer uit voor klanten, tegen een eenmalige vergoeding van € 390,- en een maandelijkse beheervergoeding van € 89,- bij een eenpersoonshuishouden. De klanten van [appellant] machtigden hem om ter uitvoering van het overeengekomen budgetbeheer zijn bankrekening te koppelen aan hun bankrekening bij ING. Klanten konden zelf geen betalingen meer verrichten ten laste van hun rekening, maar wel alle andere handelingen blijven doen.
3.3
Bij e-mail van 6 maart 2018 heeft de politie ING, evenals Rabobank en ABN AMRO Bank, bericht dat [appellant] is aangemerkt als verdachte inzake twee aangiftes van verduistering. De politie heeft de banken op last van de officier van justitie, door middel van een mondelinge vordering tot gegevensverstrekking, om een overzicht verzocht van alle klanten van wie de rekeningen zijn gekoppeld aan die van [appellant] . Verder heeft de politie verzocht, na een “go” van de politie, de betreffende klanten persoonlijk te informeren, onder andere over de vraag wie de vrijwillige bewindvoering zou gaan overnemen en hoe de rekeninghouders weer toegang tot hun rekening zouden krijgen en de klanten te vragen of zij aangifte van verduistering wensten te doen. Op dezelfde dag heeft een medewerker van de afdeling Bewindvoering en Curatele van ING aan de Fraudedesk van ING gemaild (voor zover relevant):
“Onderwerp
“SPOED!!!! (…) Fw: Verdachte fraude dhr. [appellant] (bewindvoerder)(…) “
Het gaat om een klant die alle rekeningen plundert.
3.4
Op 6 maart 2018 heeft [appellant] geconstateerd dat zijn bankrekeningen bij ING waren geblokkeerd en dat hij geen toegang meer had tot de bankrekeningen van zijn klanten bij ING.
3.5
Bij e-mail van 7 maart 2018 heeft de politie ING onder embargo laten weten dat [appellant] op 9 maart 2018 zou worden aangehouden. De politie heeft ING geïnformeerd (samengevat) dat de klanten van [appellant] op korte termijn bij een andere bewindvoerder zouden moeten worden ondergebracht en heeft ING verzocht hun ondersteuning te bieden.
3.6.
Eveneens op 7 maart 2018 heeft een medewerker van een rechtsbijstandverzekeraar als gemachtigde van [appellant] per e-mail navraag gedaan bij ING naar (onder andere) de blokkade op de bankrekeningen van [appellant] . ING heeft hierop bij e-mail van 8 maart 2018 gereageerd:
“(…)
De opgegeven betaalrekeningen zijn beide niet geblokkeerd en komen tevens niet naar voren in een onderzoek.”
3.7
Op 9 maart 2018 heeft de politie [appellant] aangehouden op verdenking van verduistering (in de zin van artikel 321 en 323 van het Wetboek van Strafrecht). Op 11 maart 2018 is [appellant] in vrijheid gesteld.
3.8
Bij brief van 15 maart 2018 heeft ING de klanten van [appellant] die een bankrekening bij ING aanhielden als volgt bericht:

Op dinsdag 6 maart jl. heeft de politie [appellant] aangehouden in verband met fraude en misbruik van Betaalrekeningen waarvan hij budgetbeheerder is. Omdat hij ook uw budgetbeheerder is (of was), willen wij u middels deze brief op de hoogte stellen van de huidige stand van zaken. (…)[appellant] heeft op dit moment nog een machtiging op uw Betaalrekening. Wenst u deze machtiging in te trekken? Dan vragen wij u vriendelijk om contact op te nemen met ons (…). Heeft u nog vragen over de aanhouding van [appellant] ? Dan kunt u contact opnemen met de contactpersoon van de politie (…). Mocht u behoefte hebben aan een gesprek met een sociaal werker (…) kunt u een e-mail sturen naar (…).
3.9
Op 22 maart 2018 is [appellant] met een hartinfarct opgenomen in het ziekenhuis.
3.1
Bij brief van 31 maart 2018 heeft ING [appellant] bericht dat zij via de Landelijke Eenheid Politie heeft vernomen dat [appellant] betrokken is bij oplichting of fraude in de rol van budgetbeheerder en dat ING voornemens is de bankrelatie met [appellant] te beëindigen op grond van geschaad vertrouwen. Verder heeft ING [appellant] medegedeeld dat zij zijn persoonsgegevens voor een periode van acht jaar zal registreren in het Interne Verwijzingsregister van ING (hierna: IVR). ING heeft daarbij vermeld dat [appellant] eventuele bezwaren binnen twee weken gemotiveerd kenbaar kan maken.
3.11
De gemachtigde van [appellant] heeft bij brief van 17 april 2018 aan ING bezwaren kenbaar gemaakt tegen de voorgenomen beëindiging van de bankrelatie met [appellant] . Daarnaast heeft hij ING gevraagd naar de grondslag voor de bevoegdheid van ING om klanten van [appellant] te benaderen.
3.12
Bij brief van 18 april 2018 heeft ING [appellant] een vragenlijst gestuurd in het kader van een onderzoek op grond van de Wet financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). ING heeft [appellant] een toelichting gevraagd op haar constateringen inzake transacties op de zakelijke en privérekening van [appellant] in de periode van 1 januari 2016 tot 16 maart 2018. Het betrof de constatering dat op de privérekening van [appellant] ruim € 50.000 contant geld was gestort en dat daarop circa € 120.000 was ontvangen vanaf de zakelijke rekening van [appellant] , en dat daarvan ruim € 130.000 in contanten was opgenomen, steeds door kleine geldopnames, veelal meerdere per dag (eenmaal 38 keer per dag). ING wees er verder op dat in diezelfde periode op de zakelijke rekening van [appellant] bijna
€ 180.000 was ontvangen, veelal in kleine bedragen met de omschrijving “
Maandkstn budgetb-bewindv [X]” en dat veel transacties, voornamelijk van € 89,-, met diezelfde omschrijving meerdere keren per dag leken plaats te vinden en dat 230 transacties hadden plaatsgevonden als “
correctie”.
3.13
In reactie op de brief van 18 april 2018 heeft [appellant] bij e-mail van 24 april 2018 aan ING bericht, samengevat, dat zijn administratie in beslag is genomen en dat zijn gezondheid fragiel is. Hij heeft ING voor de beantwoording van de vragen doorverwezen naar de politie of zijn advocaat. ING heeft [appellant] daarop bij e-mail van 25 april 2018 verzocht voor zover mogelijk de vragen te (laten) beantwoorden.
3.14
Bij e-mail van 28 mei 2018 heeft de politie ING een geanonimiseerde lijst gestuurd van 27 personen die aangifte tegen [appellant] hadden gedaan.
3.15
Bij brief van 6 juni 2018 heeft ING [appellant] medegedeeld dat zij heeft besloten de bankrelatie met [appellant] te beëindigen en zijn gegevens voor de duur van acht jaar op te nemen in het IVR. (De gemachtigde van) [appellant] heeft bij brief van 27 juni 2018 gebruik gemaakt van de mogelijkheid tegen die beslissing beroep aan te tekenen bij de directie van ING. Hij heeft ING daarnaast aansprakelijk gesteld voor alle schade die [appellant] heeft geleden en zal lijden als gevolg van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad van ING.
3.16
Bij brief van 18 juli 2018 heeft ING [appellant] als volgt bericht:

ING is een onderzoek gestart naar aanleiding van een melding van de politie bij ING. Gezien deze melding, aangiftes die gedaan zijn door gedupeerden en haar eigen onderzoek, heeft ING ernstige aanwijzingen dat uw cliënt betrokken was bij oplichting/misbruik van zijn positie als budgetbeheerder. Hierdoor is het vertrouwen in uw cliënt in ernstige matige geschaad (…). Daarom handhaven wij het besluit tot beëindiging van de relatie en de opname van de persoonsgegevens van uw client in het Interne Verwijzingsregister (…).”.
ING heeft daarnaast aansprakelijkheid voor door [appellant] gestelde schade van de hand gewezen.
3.17
Bij e-mail van 22 maart 2022 heeft de officier van justitie ING als volgt bericht:

[appellant] is nog steeds verdachte in de strafzaak (…). Deze zaak stond gepland op zitting maar is om administratieve redenen door het OM ingetrokken (…). Het Openbaar Ministerie acht de feiten bewijsbaar en tracht momenteel de zaak buitengerechtelijk af te wikkelen. Mocht het niet tot een buitengerechtelijke afdoening komen dan zal [appellant] opnieuw worden gedagvaard voor de feiten.”

4.Beoordeling

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat ING jegens [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen ING en hem bestaande overeenkomst, dat ING onrechtmatig c.q. onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld, en dat ING gehouden is tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden of te lijden schade. Verder heeft [appellant] gevorderd dat ING wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat; dit alles met veroordeling van ING in de kosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat ING onzorgvuldig of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] en heeft deze vorderingen afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zes grieven op.
4.2
In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering gewijzigd in die zin dat hij ook vordert dat ING wordt veroordeeld de registratie van [appellant] en [X] in het IVR te verwijderen binnen zeven dagen na de datum van het te wijzen arrest, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Bezwaar akte overlegging productie
4.3
[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen toelating van de akte overleggen productie d.d. 23 februari 2022 omdat deze akte volgens hem nieuwe stellingen bevat. [appellant] heeft, ook desgevraagd, echter niet concreet gemaakt op welke nieuwe stellingen zijn bezwaar ziet, zodat het hof aan het bezwaar voorbij gaat. De akte bevat geen stellingen die het hof ambtshalve in strijd met de eisen van een goede procesorde of de tweeconclusieregel acht en [appellant] heeft bij de mondelinge behandeling voldoende gelegenheid gehad om in te gaan op de inhoud van de akte.
ING heeft haar zorgplicht jegens [appellant] niet geschonden
4.4
[appellant] richt zich met zijn grieven in de kern tegen het oordeel van de rechtbank dat op basis van de feiten niet kan worden vastgesteld dat ING onzorgvuldig of onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Blokkades en brief
4.5
[appellant] heeft – samengevat – betoogd dat ING heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht jegens hem door zijn rekeningen en zijn toegang als gemachtigde op de bankrekeningen van zijn klanten die een rekening bij ING aanhouden (hierna: de beheerklanten) te blokkeren en de beheerklanten te informeren met de brief van 15 maart 2018. Hij heeft aangevoerd dat ING tot deze acties is overgegaan op basis van de melding van de politie, zonder zelf voorafgaand toereikend onderzoek te doen. ING had volgens [appellant] ter waarborging van de belangen van de beheerklanten kunnen volstaan met het nemen van minder ingrijpende maatregelen. [appellant] heeft verder betoogd dat ING geen geldige reden had om de brief van 15 maart 2018 te versturen. Door de blokkades die ING had doorgevoerd, liepen de beheerklanten geen risico’s meer waarvoor ING hen diende te waarschuwen. ING heeft [appellant] in de brief bovendien met naam en toenaam genoemd en bij de vermelding van verduistering onvermeld gelaten dat slechts sprake was van een verdenking. Hierdoor heeft ING nodeloos de indruk gewekt dat er op de rekeningen van de beheerklanten onttrekkingen hadden plaatsgevonden. Door de handelwijze van ING is [appellant] geschaad in zijn financiële en privacybelangen, aldus [appellant] .
4.6
Het hof stelt voorop dat ING zowel met [appellant] als met de beheerklanten een bancaire relatie had. ING is op grond van artikel 2 ABV gehouden bij haar dienstverlening zorgvuldigheid te betrachten en zo goed mogelijk rekening te houden met de belangen van haar klanten, dus zowel ten opzichte van [appellant] als ten opzichte van de beheerklanten. Andersom zijn de klanten van ING, eveneens op grond van artikel 2 ABV, gehouden tot zorgvuldigheid jegens ING. Naast de zorgplicht op grond van artikel 2 ABV brengt de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht mee. Het kan daarbij onder meer gaan om onderzoeks-, advies-, informatie- en waarschuwingsplichten. De inhoud en de reikwijdte van deze bijzondere zorgplicht hangen mede af van de omstandigheden van het geval. Op basis van artikel 56 VZR en artikel 25 VB heeft ING de bevoegdheid zakelijke en privérekeningen te blokkeren bij een vermoeden van misbruik of fraude, respectievelijk van niet-toegestaan of frauduleus gebruik van de betreffende rekening. Verder geeft artikel 9 ABV aan klanten van ING de mogelijkheid zich te laten vertegenwoordigen, maar ING is niet verplicht met de vertegenwoordiger te (blijven) handelen. ING kan dit weigeren, bijvoorbeeld wegens bezwaar tegen de persoon van de vertegenwoordiger (bijvoorbeeld omdat deze zich misdraagt).
4.7
ING heeft in verband met de melding van de politie dat er twee aangiftes waren gedaan tegen [appellant] en dat de politie hem aanmerkte als verdachte van verduistering globaal onderzoek gedaan naar de transacties van [appellant] . Bij dit onderzoek kwamen talloze transacties naar voren via de rekeningen van de beheerklanten van [appellant] . Dit blijkt uit het door ING in hoger beroep in het geding gebrachte circa honderd pagina’s tellende overzicht van de transacties van [appellant] . Hierbij is het, blijkens dat overzicht, ING opgevallen dat opmerkelijke aantallen dubbele transacties hadden plaatsgevonden ter zake van de beheervergoeding van € 89,- van de rekeningen van beheerklanten ten gunste van de zakelijke rekening van [appellant] . Verder blijkt uit dat overzicht dat dagelijks veel overboekingen plaatsvonden van de zakelijke naar de privérekening van [appellant] en dat [appellant] vele vaak kleine bedragen opnam van zijn privérekening. Zoals ING bij de mondelinge behandeling heeft toegelicht en [appellant] niet heeft betwist, waren die opnames grotendeels vanaf een betaalautomaat van [casino] te [plaats] . ING mocht volstaan met een globaal onderzoek en kon redelijkerwijs uit dat globale onderzoek een beeld verkrijgen van een oerwoud aan ongebruikelijke transacties via de beheerrekeningen en de zakelijke en privérekening van [appellant] . Uit dat beeld, de correctieboekingen en de grote aantallen contante opnames door [appellant] bij een betaalautomaat bij een casino mocht ING vermoeden dat [appellant] te veel beheervergoeding overboekte ten gunste van zichzelf en ten laste van zijn beheerklanten. In dat vermoeden mocht ING zich gesterkt achten doordat het strookte met de informatie die zij van de politie had ontvangen.
4.8
De melding van de politie dat er aangiftes waren gedaan tegen [appellant] , dat zij [appellant] als verdachte van verduistering aanmerkte en voornemens was hem aan te houden in combinatie met het beeld van ongebruikelijke transactiepatronen dat oprees uit het globale onderzoek van ING, gaven ING voldoende aanleiding om (betrokkenheid bij) fraude of misbruik te vermoeden, op grond waarvan het blokkeren van de bankrekeningen van [appellant] en zijn toegang als gemachtigde tot de bankrekeningen van de beheerklanten gerechtvaardigd was. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat uit het eerste onderzoek van ING een wirwar aan transacties bleek, terwijl ING bij uitstek bij een budgetbeheerder, in het belang van de budgetbeheerklanten, een transparant en inzichtelijk transactieoverzicht mocht verwachten. Ook de (dagelijkse) grote aantallen contante geldopnames bij een pinautomaat bij een casino pasten niet bij het beeld van budgetbeheer. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, was ING niet gehouden zich te beperken tot andere (voor [appellant] ) minder ingrijpende maatregelen; ING heeft terecht aangevoerd dat de door [appellant] genoemde maatregelen de belangen van de beheerklanten in onvoldoende mate zouden waarborgen. Dat ING zelf alle betaalopdrachten van [appellant] zou controleren en fiatteren alvorens deze uit te voeren, kon niet van haar worden gevergd, nog daargelaten dat ING tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat dit ook technisch niet mogelijk is.
4.9
De hiervoor onder 4.8 genoemde omstandigheden vormden ook voldoende rechtvaardiging voor ING, wetende van de ongebruikelijke transacties op de rekeningen van [appellant] en het gevaar dat deze mogelijk opleverden voor de beheerklanten, de beheerklanten van [appellant] te informeren en te waarschuwen zoals zij heeft gedaan met de brief van 15 maart 2018. Zoals ING terecht heeft aangevoerd, rustte op haar een zorg- en informatieplicht jegens de beheerklanten van [appellant] , die immers ook haar klanten waren. De aanhouding van [appellant] was voor ING de aanleiding om niet langer [appellant] als gemachtigde te accepteren, als gevolg waarvan de beheerklanten hun financiële huishouding weer zelf (of met een andere budgetbeheerder) ter hand dienden te nemen. Bij het oordeel dat ING de beheerklanten mocht informeren over de aanhouding van hun gemachtigde heeft het hof ook in aanmerking genomen dat de beheerklanten financieel kwetsbaar zijn en bescherming en begeleiding behoeven bij financiële beslissingen en budgetbeheer (reden waarom deze klanten zich juist tot [appellant] hadden gewend). In dat verband liepen zij een verhoogd risico om slachtoffer te worden van financieel misbruik. Bovendien waren zij ter zake van hun financiële positie, zoals [appellant] ook zelf heeft gesteld, afhankelijk van [appellant] . Het hof heeft bij zijn oordeel daarnaast acht geslagen op het spanningsveld waarin ING opereerde, waarbij zij een afweging moest maken tussen de belangen van (en haar zorgplicht jegens) de kwetsbare beheerklanten enerzijds en de belangen van [appellant] anderzijds. Dat de beheerklanten door de door ING opgelegde blokkades geen onmiddellijk risico meer liepen, maakt het bovenstaande niet anders. De blokkade betrof immers een tijdelijke maatregel en bij het enkel toepassen van die blokkade (zonder toelichting van ING) zouden de klanten in het ongewisse blijven over de reden daarvoor. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, valt niet in te zien hoe ING de beheerklanten kon informeren over de situatie rondom hun gemachtigde op anonieme basis, zonder daarbij kenbaar te maken dat het om [appellant] ging. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat het beter was geweest als in de brief van 15 maart 2018 duidelijk tot uitdrukking was gekomen dat geen sprake was van een veroordeling, maar van een verdenking; daarnaast was het beter geweest als expliciet was gemaakt welke gevolgen de blokkade van de toegang van [appellant] had voor de beheerklanten. Het hof acht (de inhoud van) de brief, die geen feitelijke onjuistheden bevat, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, echter niet zodanig onzorgvuldig dat dat wanprestatie of onrechtmatig handelen van ING oplevert. Dat ABN AMRO Bank niet op soortgelijke wijze heeft gereageerd als ING maakt het bovenstaande niet anders nu onvoldoende blijkt over welke informatie ABN AMRO Bank beschikte, of zij onderzoek heeft verricht en wat de uitkomsten daarvan waren. Ook is ING bevoegd een andere afweging te maken dan ABN AMRO Bank.
4.1
[appellant] heeft naar voren gebracht dat indien ING voorafgaand aan of na zijn aanhouding aan [appellant] een toelichting had gevraagd, [appellant] de twee aangiftes en de door hem gedane transacties eenvoudig had kunnen verklaren. ING heeft erop gewezen dat het aantal aangiftes uiteindelijk is opgelopen tot 27 (waarvan volgens [appellant] acht onvolledig) en dat [appellant] haar vragen over de transacties nooit afdoende heeft beantwoord. In het licht daarvan heeft [appellant] zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Een bevredigende verklaring heeft hij ook in dit geding niet gegeven. Als [appellant] de ontstane situatie eenvoudig kon verklaren, had het bovendien op zijn weg gelegen met ING contact op te nemen zodra hij wist van de blokkades en de verdenking wegens verduistering. Het hof wil wel aannemen dat het hartinfarct en de ziekenhuisopname beperkingen aan [appellant] hebben opgelegd, maar dat hij in de week na zijn aanhouding om gezondheidsredenen in het geheel niet in staat was om contact met ING op te nemen, zoals hij heeft gesteld, is niet aannemelijk omdat hij in die week wel in staat is geweest een bijstandsuitkering aan te vragen. Het betoog van [appellant] dat uit de e-mail van 6 maart 2018 waarin een medewerker van ING melding maakt van het plunderen van rekeningen (zie onder 3.3) blijkt dat ING geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt alvorens de rekeningen en de toegang te blokkeren, stuit erop af dat voor ING, zoals hiervoor onder 4.8 overwogen, voldoende grond bestond tot actie over te gaan. Dat ING onzorgvuldig heeft gehandeld door [appellant] op 8 maart 2018 onjuist te informeren over de status van zijn bankrekeningen neemt het hof evenmin aan, omdat ING voldoende grond had het dossier met actuele informatie over de bankrekeningen van [appellant] af te schermen in verband met het onderzoek van de politie en in het bijzonder de voorgenomen aanhouding van [appellant] . De desbetreffende medewerker was daardoor niet van een en ander op de hoogte, waarvoor dus een goede reden was.
Opzegging bankrelatie
4.11
Naar het oordeel van het hof heeft ING, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, ook niet onzorgvuldig gehandeld bij de beëindiging van de bankrelatie met [appellant] en was het gebruikmaken van haar opzeggingsbevoegdheid niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Ter toelichting dient het volgende.
4.12
Tussen partijen is niet in geschil dat ING op grond van artikel 35 ABV in beginsel bevoegd was de overeenkomsten met [appellant] op te zeggen. ING heeft de relatie met [appellant] per brief van 6 juni 2018 beëindigd op grond van geschaad vertrouwen in verband met de berichten van de politie dat [appellant] betrokken was bij oplichting of fraude in de rol van budgetbeheerder. Anders dan [appellant] heeft betoogd, had ING voldoende grond om de kredietrelatie met hem te (willen) beëindigen. Ten tijde van het besluit van 6 juni 2018 was ING door de politie geïnformeerd dat het aanvankelijke aantal aangiftes tegen [appellant] aanzienlijk was toegenomen. Dat ING aan deze aangiftes weinig waarde mocht toekennen omdat zij deze (met uitzondering van de eerste twee) zelf had uitgelokt met de brief van 15 maart 2018 en omdat deze “hoogstwaarschijnlijk ongegrond” waren, zoals [appellant] heeft gesteld, kan niet worden aangenomen, ook niet als in aanmerking wordt genomen dat het Openbaar Ministerie nog steeds niet is overgegaan tot dagvaarden. Het Openbaar Ministerie heeft ING immers bericht de feiten bewijsbaar te achten en [appellant] te zullen dagvaarden indien buitengerechtelijke afdoening niet slaagt. ING heeft na haar globale initiële onderzoek in maart 2018 een uitgebreidere transactieanalyse gemaakt. Zij heeft daarbij geconstateerd dat de correctieboekingen die [appellant] had uitgevoerd met betrekking tot de dubbele betalingen ter zake van de beheervergoeding naar zijn zakelijke rekening in meerdere gevallen onvoldoende waren, zodat per saldo ten onrechte aan de betreffende (in ieder geval vier) beheerklanten een te hoog bedrag aan beheervergoedingen in rekening was gebracht. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, concludeerde ING uit die transactieanalyse dus juist niet dat dubbele overboekingen steeds werden gecorrigeerd.
4.13
[appellant] had verder begin juni 2018 nog geen antwoorden gegeven op de eerder bij brief van 18 april 2018 door ING gestelde vragen over de transactiepatronen op zijn zakelijke en privérekening. Dat dit onderzoek werd gedaan op grond van de Wft en de Wwft, maakt – anders dan [appellant] heeft aangevoerd – niet dat de vragen niet relevant waren voor de beweerde fraude. De vragen zagen immers op de geconstateerde ongebruikelijke transactiestromen op de rekeningen van [appellant] die bij ING een vermoeden van misbruik hadden doen rijzen en hadden mogen doen rijzen.
4.14
Het betoog van [appellant] dat de vier door ING genoemde voorbeelden op zichzelf zouden staan en slechts ongelukkige foutjes zouden zijn geweest, wordt niet gevolgd. ING heeft ter zitting toegelicht dat de vier gevallen niet limitatief waren, maar slechts voorbeelden die uit een steekproef uit het ruim honderd pagina’s tellende transactieoverzicht naar voren waren gekomen. Het betoog van [appellant] strookt niet met het patroon van ongebruikelijke transacties via de beheerrekeningen en de zakelijke en privérekening van [appellant] en de grote aantallen contante opnames door [appellant] bij een betaalautomaat bij een casino. Dit patroon mocht ING doen vermoeden dat de (reële) kans bestond dat meer gelden waren en zouden (kunnen) worden onttrokken aan de rekeningen van de klanten van [appellant] .
4.15
[appellant] heeft in hoger beroep verder naar voren gebracht dat de door hem uitgevoerde overboekingen en correcties eenvoudig verklaarbaar waren door storingen bij ING, vertraging in de koppeling tussen de rekening van [appellant] en die van zijn beheerklanten of door fouten die [appellant] maakte bij het overboeken. Dubbele boekingen herstelde hij steeds met correctieboekingen. [appellant] heeft verder toegelicht dat hij een verslavende hobby heeft, die de grote aantallen dagelijkse pinopnames bij de betaalautomaat van [casino] konden verklaren en betoogd dat deze opnames geen beëindiging van de relatie door ING rechtvaardigen. Wat ook zij van de juistheid van deze verklaring, deze is onvoldoende om het oordeel te kunnen dragen dat het gebruikmaken van de opzeggingsbevoegdheid door ING in de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. In het licht van de op dat moment bij ING bekende aangiftes bij de politie, de werkwijze van onoverzichtelijke (en niet met budgetbeheer strokende) correctieboekingen op de klantenrekeningen en talloze kleine overboekingen naar zijn eigen rekeningen en de opnames van [appellant] bij de betaalautomaat van een casino, mocht ING ook dan gerechtvaardigd vrezen dat de belangen van de klanten van [appellant] bij hem niet veilig waren.
4.16
Ten slotte is van belang dat [appellant] , zoals ING onbetwist heeft aangevoerd, nog beschikt over een zakelijke en een privérekening bij ABN AMRO Bank zodat hij niet verstoken blijft van deelname aan het betalingsverkeer.
ING mag gegevens [appellant] registreren in het IVR
4.17
[appellant] heeft betoogd dat ING onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld door zijn persoonsgegevens op te nemen in het IVR (en de daaraan gekoppelde Gebeurtenissenadministratie, hierna wordt met IVR ook de Gebeurtenissenadministratie bedoeld) voor een periode van acht jaar. Hij vordert dat ING wordt veroordeeld zijn gegevens uit het IVR te verwijderen. [appellant] heeft aangevoerd dat op grond van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: PIFI) de (strafrechtelijke) gedraging die aanleiding is voor opname in het IVR in voldoende mate moet vaststaan en dat daarvan in zijn geval geen sprake is.
4.18
Tussen partijen is niet in geschil dat het in dit geval gaat om een registratie die alleen door ING zelf kan worden geraadpleegd. Verwerking van persoonsgegevens die alleen voor de bank zelf (en de met haar verbonden rechtspersonen) zichtbaar zijn in het IVR geschiedt op basis van de Gedragscode Gegevensverwerking Financiële Instellingen (hierna: de Gedragscode) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: de AVG). De Gedragscode bepaalt dat verwerking van persoonsgegevens (onder andere) plaatsvindt in het kader van het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector (artikel 5.1.1 onder d) en geeft als voorbeelden persoonsgegevens die zien op gebeurtenissen die gelet op het bijzondere karakter van de financiële sector de zorg en aandacht behoeven van de financiële instelling en op het niet nakomen van contractuele verplichtingen of andere (toerekenbare) tekortkomingen (artikel 5.5.1 onder (i) en (iii)). Daarnaast is een belangenafweging nodig overeenkomstig artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG. Deze bepaling luidt:

De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan: (…)
f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
De verwerking van persoonsgegevens moet verder voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
4.19
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is geoordeeld onder 4.7 tot en met 4.9 , 4.12 en 4.13, in het bijzonder ten aanzien van de door [appellant] niet verklaarde en niet bij budgetbeheer passende transactiepatronen en de analyse van ING waaruit blijkt dat in ieder geval in een aantal gevallen een te hoog bedrag aan gebruiksvergoeding is afgeschreven van de bankrekeningen van beheerklanten, geldt dat ING voldoende heeft onderbouwd dat de gegevens van [appellant] speciale aandacht behoeven uit oogpunt van veiligheid en integriteit. Zij had en heeft daarom een gerechtvaardigd belang bij de registratie, opdat zij van die gegevens kennis krijgt als [appellant] in de toekomst een dienst of product bij ING aanvraagt. Dat [appellant] door de registratie mogelijk geen rekening bij ING zal kunnen aanhouden, is onvoldoende om te concluderen dat zijn belang om niet in het IVR te worden opgenomen zwaarder weegt dan het belang van ING om hem wel daarin te registreren, ook gelet op het feit dat hij de beschikking heeft over een bankrekening bij ABN AMRO Bank. Daarmee is de verwerking van de gegevens van [appellant] op grond van (de Gedragscode en) artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG geoorloofd. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, maakt het feit dat hij niet strafrechtelijk is veroordeeld de duur van de registratie niet onaanvaardbaar of disproportioneel.
4.2
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 760,- aan verschotten en € 3.342,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.M. de Winter, G.C.C. Lewin, en S.B. van Baalen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.