ECLI:NL:GHAMS:2022:2020

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
23-001331-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handel in harddrugs met bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en aanwezig hebben van harddrugs, waaronder MDMA, amfetamine, 2CB en cocaïne, gedurende een periode van ongeveer vijf maanden. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder de verkoop van deze middelen in Schagen en het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA en amfetamine op 28 september 2019. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd.

De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, alsook een taakstraf van 180 uren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft zijn leven een positieve wending gegeven door zijn harddrugsgebruik te beëindigen en een stabiele werk- en woonsituatie te creëren. Het hof heeft geoordeeld dat een nieuwe vrijheidsbeneming onwenselijk zou zijn en dat de opgelegde straffen passend zijn.

Daarnaast heeft het hof het in beslag genomen geldbedrag van € 685,00 verbeurd verklaard, aangezien dit bedrag grotendeels verkregen is door middel van de bewezenverklaarde drugshandel. De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001331-21
datum uitspraak: 8 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-128146-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij, in of omstreeks de periode van 21 april 2019 tot en met 28 september 2019 te Schagen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad:
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en
een hoeveelheid van het materiaal bevattende 2cb en
een hoeveelheid van het materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA, amfetamine en/of 2cb (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 28 september 2019 te Schagen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer: 11,06 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
1,73 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
2,67 gram in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2cb, zijnde MDMA, amfetamine en/of 2cb (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij in de periode van 21 april 2019 tot en met 28 september 2019 in Nederland meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd : een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA

en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine
en/of een hoeveelheid van het materiaal bevattende 2cb en/of
een hoeveelheid van het materiaal bevattende cocaïne.

2.hij op 28 september 2019 te Schagen opzettelijk aanwezig heeft gehad: 11,06 gram van een materiaal bevattende MDMA en 1,73 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 2,67 gram van een materiaal bevattende 2cb.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een geldboete ter hoogte van € 685,00.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van structurele handel door de verdachte, dat de verdachte is begonnen met het verkopen van drugs omdat hij door zijn ouders uit huis was gezet en dat de verdachte zijn leven aantoonbaar heeft gebeterd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben en het binnen een tijdsbestek van ongeveer 5 maanden meermalen verkopen of afleveren van harddrugs. Dat die handel in drugs niet slechts van incidentele aard was blijkt uit de aan drugshandel te relateren (chat)gesprekken die de verdachte in die periode met zijn telefoon heeft gevoerd, alsmede uit diens verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende onder meer dat hij, zo begrijpt het hof, toen in zijn levensbehoeftes voorzag met de verkoop van drugs. De verspreiding van harddrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. De verdachte heeft bijgedragen aan de instandhouding van de met de (internationale) handel in verdovende middelen gepaard gaande (gebruikers)criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt als uitgangspunt voor de handel in harddrugs als hier bewezen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden genoemd en voor het aanwezig hebben van de bewezenverklaarde hoeveelheid harddrugs een taakstraf van 80 uren.
In het licht van het voorgaande overweegt het hof dat de bewezenverklaarde feiten in beginsel nopen tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. In het navolgende ziet het hof echter aanleiding thans geen vrijheidsbenemende straf aan de verdachte op te leggen.
Uit hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep over zijn actuele persoonlijke situatie naar voren is gebracht, is het hof gebleken dat de verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven. Hij heeft zijn harddrugsgebruik afgebroken en zijn – door het CBR ingenomen – rijbewijs terugverdiend. Bovendien is hij werkzaam als elektromonteur en beschikt hij, anders dan voorheen, thans over stabiele huisvesting. Het hof overweegt dat een nieuwe vrijheidsbeneming de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte zou doorkruisen, wat niet alleen onwenselijk is voor de verdachte maar op termijn mogelijk ook voor de samenleving. Tot slot heeft het hof bij het bepalen van de strafsoort en modaliteit de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten betrokken.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding tot het opleggen van een geldboete, mede gelet op de hierna vermelde beslissing ter zake het beslag.
Beslag
Het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 685,00 behoort aan de verdachte toe. Het hof overweegt dat de grote hoeveelheid contant geld, die de verdachte in verschillende kleine coupures tezamen met een relatief grote hoeveelheid harddrugs, omstreeks 04:36 uur ’s nachts op zak had, in het licht van hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, een sterke aanwijzing oplevert dat de verdachte dit geldbedrag geheel of grotendeels heeft verkregen door middel van het onder 1 bewezenverklaarde. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij met de drugshandel in zijn levensbehoeftes voorzag, zodat kan worden aangenomen dat dit toentertijd zijn voornaamste bron van inkomsten was.
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat het in beslag genomen geldbedrag door de verdachte geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezenverklaarde is verkregen. Om die reden zal het hof dit geld verbeurd verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Geld: € 685,00, goednummer: PL1100-2019188110-1066406.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 juli 2022.