ECLI:NL:GHAMS:2022:2012

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
23-002638-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling met beroep op noodweer(exces)

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1970, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en had hoger beroep ingesteld. De verdachte voerde aan dat hij zich had verdedigd tegen een wederrechtelijke aanranding door de aangever, maar het hof verwierp dit beroep op noodweer(exces). Het hof oordeelde dat niet aannemelijk was dat er sprake was van enige wederrechtelijke aanranding. De verklaringen van de aangever en een anonieme getuige ondersteunden de beschuldigingen tegen de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verklaring dat hij was geslagen, had kunnen weglopen en dat zijn handelen niet gerechtvaardigd was. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,00, te vervangen door 30 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep een lagere straf geëist. Het hof besloot de opgelegde straf te verlagen naar een geldboete van € 750,00 en 15 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van de geldboete. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002638-21
datum uitspraak: 7 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-149645-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1970,
adres: [adres 1]
ter zitting opgevende te verblijven op het adres: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de gehanteerde bewijsvoering vervangt door de onderstaande bewijsoverwegingen en de bewijsmiddelen die (in de gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zullen worden vervat, en een overweging toevoegt over de strafbaarheid van het feit.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de aangever heeft geschopt. De raadsman heeft voorts een beroep gedaan op noodweer en daartoe gesteld dat de aangever is begonnen met slaan en dat deze niet wilde ophouden met vechten, zodat de verdachte gerechtigd was zich te verdedigen.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt daartoe – grotendeels op dezelfde gronden als de politierechter – als volgt.
Door de verdachte gepleegd geweld
De aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij door de verdachte is geslagen tegen zijn hoofd en is geschopt tegen zijn lichaam. De verklaring van de aangever wordt ondersteund door de verklaring van een anoniem gebleven getuige. De getuige heeft verklaard dat hij rumoer en geschreeuw heeft gehoord en dat hij heeft gezien dat er een donkere man op de grond lag die meerdere keren werd geschopt door een andere donkere man. De laatstgenoemde schreeuwde in een voor de getuige onbekende taal. De getuige heeft het incident gefilmd en heeft de politie gebeld. Op screenshots van de videobeelden, die zich in het dossier bevinden, is te zien dat de staande man zijn voet uitstrekt in de richting van de man die op de grond ligt. De verdachte heeft in zijn politieverhoor verklaard dat hij niet de staande man op de foto is. De verdachte heeft echter ook verklaard dat hij op de bewuste avond ruzie heeft gehad met de aangever en dat hij hem met de vuist en zijn vlakke hand heeft geslagen op zijn lichaam. Dat de verdachte niet de staande man op de foto is, vind het hof daarom ongeloofwaardig. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever niet heeft geschopt, maar dit wordt weerlegd door de aangifte, de verklaring van de anonieme getuige en de foto's van de beelden.
Daarbij komt dat de anonieme getuige [getuige ]. De anonieme getuige heeft blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2021 [getuige ] verbalisanten te kennen gegeven. Hierdoor is de anonieme getuige te [getuige ].
Beroep op noodweer
De verdachte heeft tot slot verklaard dat aangever hem heeft geslagen en dat hij heeft teruggevochten.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is onder meer vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Hiervan is blijkens de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen sprake. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van enige wederrechtelijke aanranding. Volgens de verdachte zou de aangever hem de eerste klap hebben gegeven. Deze klap is echter niet door de anonieme getuige waargenomen en ook de aangever heeft niet verklaard dat hij de eerste klap heeft gegeven. De gestelde feitelijke grondslag van de vermeende noodweersituatie is daarom onvoldoende aannemelijk geworden.
Het hof is bovendien van oordeel dat, al zou er in het voordeel van de verdachte vanuit worden gegaan dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, de verdachte weg had kunnen lopen na de klap die gegeven zou zijn door aangever en dat hij ook had moeten weglopen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep beaamd dat hij na de door hem gestelde klap van de aangever weg had kunnen lopen, maar dat hij dit niet heeft gedaan omdat hij onder invloed was van alcohol. Daarom mocht in de gegeven omstandigheden ook van hem worden gevergd dat hij wegliep en is, ook in dat geval, geen sprake geweest van een voor de verdachte noodzakelijke verdediging.

Strafbaarheid van het feit

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 2.000,00, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 450,00, te vervangen door 9 dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof verzocht om, indien de verdachte wordt veroordeeld, rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden en hem schuldig te verklaren zonder een straf op te leggen, dan wel te volstaan met een voorwaardelijke straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer, met wie hij destijds bevriend was, door hem meermalen tegen zijn hoofd en lichaam te slaan en hem tegen zijn lichaam te schoppen. De verdachte heeft hiermee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem pijn en letsel bezorgd. Na het incident bloedde het slachtoffer en is hij ter plekke door ambulancemedewerkers geholpen aan zijn verwondingen. Enige tijd later hebben de verdachte en het slachtoffer het incident met elkaar uitgesproken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juni 2022 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof beschouwt de verdachte dan ook als een zogeheten
first offender. Bij de strafoplegging heeft het hof aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Dit is voor mishandeling met enig lichamelijk letsel ten gevolge, een geldboete ter hoogte van € 750,00.
De aangever heeft gesteld dat hij ernstig letsel heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling, waarvoor herhaaldelijk medisch ingrijpen noodzakelijk was. Dat het ernstige letsel en de medische behandelingen het gevolg zijn geweest van deze mishandeling is echter onvoldoende komen vast te staan, gelet op de inhoud van de medische stukken en het tijdsverloop tussen de mishandeling en de ziekenhuisopname. Het hof acht de door de politierechter opgelegde straf daarom niet aangewezen. De straf die is geëist door de advocaat-generaal doet echter onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Omdat de verdachte een beperkte draagkracht heeft en om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen, zal het hof de op te leggen geldboete deels in voorwaardelijke zin opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. S.M. Milani en mr. P.A.M. Mevis, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juli 2022.
Mr. P.A.M. Mevis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.