ECLI:NL:GHAMS:2022:2001

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
23-002141-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op een minderjarige, verweer m.b.t. betrouwbaarheid getuigen en redelijke termijn overschrijding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn (stief)kind, een 7-jarig jongetje, en van zware mishandeling. De tenlastelegging omvatte geweldsdelicten die plaatsvonden tussen 1 november 2017 en 6 december 2017. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend en zijn raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, onder andere vanwege de onbetrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van de kinderen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de kinderen, ondanks hun jonge leeftijd en de aanvankelijke inconsistenties, in de kern betrouwbaar zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het kind met kracht heeft vastgepakt en tegen de grond, muur en bedrand heeft gegooid, wat heeft geleid tot ernstig hersenletsel bij het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en 2 maanden, met een contactverbod van 5 jaar met betrekking tot de benadeelde partij en zijn zus. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 37.034,45, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002141-19
datum uitspraak: 29 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-680322-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1984,
thans gedetineerd in P.I. Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos, te Heerhugowaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2022, 25 mei 2022, 1 juni 2022 en 15 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsvrouw naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van hetgeen de bijzonder curator en de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde] en de advocaat van de vader van het slachtoffer, [slachtoffer], naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 6 december 2017 te Amsterdam en/of te 's-Gravenhage en/of te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn (stief)kind) [benadeelde] (geboren op [geboortedag 2] 2010) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, één of meermalen [benadeelde] bij zijn lichaam heeft vastgepakt en/of (vervolgens) hem met kracht met zijn hoofd althans lichaam op/tegen de grond/vloer heeft gegooid en/of tegen een muur heeft gegooid en/of op/tegen een bed of bedrand heeft gegooid en/of op/tegen een (harde) bank heeft gegooid en/of één of meermalen tegen zijn oog en/of gezicht en/of hoofd heeft gestompt/geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of met een hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 6 december 2017 te Amsterdam en/of te 's-Gravenhage en/of te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan (zijn (stief)kind of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin genaamd) [benadeelde] (geboren op [geboortedag 2] 2010) opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere hersenbloedingen en/of meerdere herseninfarcten en/of hersenweefselverlies (met als gevolg een (tijdelijke) eenzijdige verlamming en/of spraakstoornis) heeft/hebben toegebracht door één of meermalen [benadeelde] bij zijn lichaam vast te pakken en/of (vervolgens) hem met kracht met zijn hoofd althans lichaam op/tegen de grond/vloer te gooien en/of tegen een muur te gooien en/of op/tegen een bed of bedrand te gooien en/of op/tegen een (harde) bank te gooien en/of één of meermalen tegen zijn oog en/of gezicht en/of hoofd te stompen/slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of met een hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of het gezicht te slaan en/of te stompen.
Feit 2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 6 december 2017 te Amsterdam en/of te 's-Gravenhage en/of te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn (stief)kind of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, genaamd) [benadeelde] (geboren op [geboortedag 2] 2010) heeft/hebben mishandeld door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, één of meermalen [benadeelde] bij zijn lichaam vast te pakken en/of vervolgens hem met kracht met zijn hoofd althans lichaam op/tegen de grond /vloer te gooien en/of tegen een muur te gooien en/of op/tegen een bed of bedrand te gooien en/of op/tegen een (harde) bank te gooien en/of één of meermalen tegen zijn oog en/of gezicht en/of hoofd te stompen/slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of met een hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of het gezicht te slaan en/of te stompen en/of één of meermalen te slaan en/of te stompen in/tegen zijn buik en/of één of meermalen te slaan en/of te stompen tegen/op zijn rug en/of op/tegen zijn benen althans tegen het lichaam en/of één of meermalen (met kracht) te bijten in zijn wang.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig haar pleitaantekeningen – primair integrale vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaringen van [benadeelde] en [slachtoffer] niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt gelet op de wijziging van hun verklaringen, de onderlinge tegenstrijdigheden en de mogelijke beïnvloeding door elkaar en door anderen. Er zijn geen andere getuigen die de vermeende mishandelingen of het letsel hebben waargenomen in de (langdurige) tenlastegelegde periode. De verdachte en de moeder van [benadeelde] hebben de mishandelingen stellig ontkend en er was sprake van een liefdevolle relatie onderling waardoor ook een motief ontbreekt. Verder kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat sprake is van toegebracht letsel omdat een accidentele oorzaak niet kan worden uitgesloten.
Daarnaast bevat het dossier onvoldoende bewijs dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood of op zwaar letsel, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1
Op 6 december 2017 is de moeder van [benadeelde], [naam ] (hierna: de moeder), met [benadeelde] – destijds 7 jaar – naar de huisarts gegaan vanwege verlammingsverschijnselen aan zijn rechter lichaamshelft. Daarnaast had hij een bloeduitstorting en een zwelling van het linker oog en onderhuidse bloeduitstortingen. Ook werd er een veranderde spraak waargenomen. [benadeelde] werd doorverwezen naar het AMC ziekenhuis en daar vervolgens opgenomen op de Intensive Care afdeling. In het ziekenhuis werd ernstig hersenletsel vastgesteld. In de linker hersenhelft waren gebieden van hersenschade met hersenweefselverlies als gevolg van zuurstoftekort (infarct), met elders in de linker hersenhelft ook dergelijke infarcten (op meerdere locaties) en een bloeding op het scheidingsvlak tussen de grote en de kleine hersenen onder het harde hersenvlies. De behandelend arts heeft – na uitgebreide consultatie – geconcludeerd dat er geen medische verklaring en geen verklaring van een accidentele toedracht gevonden kon worden voor dit letsel. Vervolgens heeft de vertrouwensarts van Veilig Thuis een melding gemaakt van vermoedelijke kindermishandeling, waarna een strafrechtelijk onderzoek is gestart. [benadeelde] en zijn zus [slachtoffer] zijn gehoord, op 25 januari 2018 respectievelijk op 4 januari 2018, in een kindvriendelijke studio. [slachtoffer] heeft tijdens dit verhoor verklaard dat [benadeelde] was gestoken door een mug of vlieg. [benadeelde] heeft tijdens zijn eerste studioverhoor verklaard dat hij niet wist hoe het letsel was ontstaan. Op 17 april 2018 zei [benadeelde] in een gesprek met een medewerker van de Raad van de Kinderbescherming en tegen zijn crisispleegmoeder dat de verdachte hem had geslagen. Kort daarna, op 26 april 2018, zijn beide kinderen opnieuw gehoord in een kindvriendelijke studio. Zij verklaarden toen beiden dat de verdachte [benadeelde] veelvuldig heeft geslagen en op de grond of tegen de muur of bedrand heeft gegooid.
Betrouwbaarheid verklaringen [benadeelde] en [slachtoffer]
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat sprake is van onderlinge tegenstrijdigheden in de verklaringen van [benadeelde] en [slachtoffer] en dat deze verklaringen in de loop der tijd veranderingen hebben ondergaan waardoor zij op onderdelen belastender voor de verdachte zijn geworden. Ook kunnen de verklaringen zijn beïnvloed door gesprekken met anderen en met elkaar. Dit maakt volgens de verdediging dat deze verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn.
Het hof stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met verklaringen van (jonge) kinderen in het algemeen en met de verklaringen van [benadeelde] en [slachtoffer] in het bijzonder, nu zij voor het eerst in een later stadium belastende verklaringen ten aanzien van de verdachte hebben afgelegd. Het hof beoordeelt de verklaringen niettemin in de kern als betrouwbaar, om de navolgende redenen.
[benadeelde] heeft, enige tijd nadat hij bij een crisispleegmoeder was geplaatst vanuit het huis van zijn moeder waar ook de verdachte woonde, tegen twee personen verteld dat de verdachte hem vaak had geslagen en hem door de kamer gooide. Deze verklaring heeft hij in zijn tweede studioverhoor op 26 april 2018 herhaald. De verklaringen van [benadeelde] en [slachtoffer], afgelegd in het tweede studioverhoor komen op hoofdpunten overeen, daar waar zij beiden verklaren dat het de verdachte is geweest die [benadeelde], in hun gezamenlijke slaapkamer, in de avond/nacht meerdere keren heeft geslagen en hard op de grond heeft gegooid. Daarnaast verklaart [slachtoffer] specifiek op welke andere wijzen [benadeelde] door de verdachte is mishandeld, namelijk doordat hij werd opgetild en met zijn hoofd tegen de muur en tegen een harde bedleuning werd gegooid. Deze verklaringen van [benadeelde] en [slachtoffer] worden ondersteund door de aard en de ernst van het letsel dat bij [benadeelde] is vastgesteld, De deskundige [deskundige] heeft gerapporteerd (zie bewijsmiddel 2) dat hetgeen [benadeelde] en [slachtoffer] hebben verteld een passende verklaring vormt voor het geheel van zijn bevindingen.
Het hof hecht geen waarde aan de eerste studioverhoren van [benadeelde] en [slachtoffer], waarin zij geen belastende verklaring over de verdachte hebben afgelegd, aangezien het aannemelijk is dat beide kinderen ten tijde van het eerste verhoor nog in de invloedssfeer van de verdachte en hun moeder verkeerden. Hierbij wordt in acht genomen dat uit het dossier onder meer volgt dat de kinderen eerder zijn bedreigd met straffen door de verdachte en zij niet geloofd werden door hun moeder. Bovendien blijkt uit het dossier dat de verdachte zich actief heeft bemoeid met de inhoud van verklaringen die [benadeelde] en zijn moeder zouden gaan afleggen. Het hof gaat ook voorbij aan de verklaringen van de moeder die zij heeft afgelegd bij de rechter-commissaris op 11 december 2019 en ter terechtzitting in hoger beroep op
1 juni 2022, waarin zij stelt dat de verdachte het tenlastegelegde niet heeft begaan, omdat de gewelddadigheden ook hebben kunnen plaatsvinden op de momenten dat moeder niet thuis was.
Tussenconclusie
Het hof acht op basis van de verklaringen van [benadeelde] en [slachtoffer] in samenhang met de overige gebezigde bewijsmiddelen, waaronder het bij [benadeelde] geconstateerde letsel, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [benadeelde] bij zijn lichaam heeft vastgepakt en hem met kracht met zijn hoofd tegen de grond, muur en bedrand heeft gegooid. Als gevolg van deze gedragingen heeft [benadeelde] ernstig en blijvend hersenletsel opgelopen.
Opzet
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde].
Het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de kans op het overlijden van [benadeelde] – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit het rapport van forensisch arts, [deskundige], volgt dat het letsel van [benadeelde] is ontstaan door een forse krachtsinwerking op het hoofd. [deskundige] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg toegelicht dat het letsel in dit geval niet levensbedreigend is gebleken maar dat dit wel het geval zou zijn geweest als het letsel op een ander, dieper niveau was toegebracht. In dat geval had het bijvoorbeeld kunnen leiden tot fatale ademhalingsproblemen.
Het hof is op grond van het aangetroffen letsel en de bevindingen van [deskundige] van oordeel dat de geweldsuitoefening op het hoofd van [benadeelde] zodanig krachtig is geweest dat de kans dat [benadeelde] door de gedragingen van de verdachte zou kunnen overlijden naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Dat de gedragingen van de verdachte niet daadwerkelijk tot dodelijk letsel hebben geleid, is niet aan het handelen van de verdachte te ‘danken’ maar is een kwestie van ‘geluk’ zoals de deskundige [deskundige] heeft verklaard. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm was het handelen van de verdachte zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel bij [benadeelde], dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg welbewust moet hebben aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden is niet gebleken.
Periode
Het hof ziet aanleiding om de bewezenverklaarde periode waarin het geweld heeft plaatsgevonden te stellen op 22 november 2017 tot en met 6 december 2017. Het hof zoekt daarbij aansluiting bij het door [deskundige] genoemde termijn van ongeveer twee weken voor de eerste constatering van het letsel, als termijn waarbinnen het letsel moet zijn toegebracht.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [benadeelde].
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw acht het hof de onderdelen ‘met voorbedachten rade’ en ‘het tezamen en in vereniging plegen’ niet bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof heeft evenmin aanwijzingen dat dit feit in Den Haag dan wel in Eindhoven heeft plaatsgevonden, zodat de verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
Feit 2
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van de mishandelingen die onder feit 2 ten laste zijn gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe dat het dossier geen bewijs bevat van eerder geconstateerd letsel bij [benadeelde]. Er zijn geen getuigenverklaringen die de verklaringen van [benadeelde] en [slachtoffer] over eerdere mishandelingen ondersteunen. Daarbij komt dat de verklaringen van [benadeelde] en [slachtoffer] op dit punt niet voldoende specifiek en elkaar ondersteunend zijn.

Voorwaardelijk verzoek

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om rechtspsycholoog drs. [psycholoog 1] als deskundige te benoemen teneinde een onderzoek te laten doen naar de betrouwbaarheid van de voornoemde verklaringen, indien het hof zou twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde] en [slachtoffer] en om die reden zou overwegen de verdachte vrij te spreken. Nu de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan niet is vervuld, behoeft dit verzoek verder geen bespreking.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij in de periode van 22 november 2017 tot en met 6 december 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] (geboren op [geboortedag 2] 2010) van het leven te beroven, met dat opzet [benadeelde] bij zijn lichaam heeft vastgepakt en vervolgens hem met kracht met zijn hoofd tegen de grond en tegen een muur en tegen een bedrand heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017258047 van 20 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], met bijlage (doorgenummerde pagina’s 3 1 001 – 3 1 003);
Dit proces-verbaal houdt in – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – de verklaring van voornoemde verbalisant:
Op 19 december 2017 heeft de vertrouwensarts van Veilig Thuis Amsterdam-Amstelland, mevr. Dr. [arts 1], aan het politiebureau Elandsgracht te Amsterdam, een melding gedaan van vermoedelijke mishandeling van:
Naam: [benadeelde]
Voornamen: [benadeelde]
Geboren: [geboortedag 2]-2010
Op 5 december 2017 (
het hof begrijpt 6 december 2017) is [benadeelde] opgenomen in het AMC te Amsterdam. Op dat moment was er een halfzijdige lichamelijke verlamming aan de rechterzijde. Afasie en daarnaast ook hematomen op zijn hele hoofd, aan een arm en aan een flank. [benadeelde] is vervolgens opgenomen op de IC. Behandelend arts in het AMC, dr. [arts 2], kinder IC arts, heeft op 6 december 2017 een melding gedaan bij Veilig Thuis.
Na uitgebreide consultatie van het Leck: kinderneurologen, kinderradiologen, vertrouwensartsen, kinderartsen kindermishandeling en andere experts op het gebied van dit letsel bij kinderen en gesprekken met ouders concludeert de behandeld arts dat er geen medische verklaring en geen verklaring van een accidentele toedracht gevonden kan worden bij dit letsel.
2.
Een deskundigenverslag, zijnde het rapport “Medische-forensisch onderzoek naar aanleiding van een vermoeden van toegebracht letsel bij een minderjarige”, met zaaknummer 2018.01.11.093 van 16 mei 2018 opgesteld door de daartoe bevoegde [deskundige], forensisch arts KNMG, als deskundige verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (doorgenummerde pagina’s 3 28 01 – 3 28 17);
Dit verslag houdt in – zover van belang en zakelijk weergegeven – onder meer in de bevindingen en/of verrichtingen van de deskundige:
Bij [benadeelde], geboren [geboortedag 2] 2010, werd op 6 december 2017 vastgesteld dat in de linker hersenhelft sprake was van gebieden van hersenschade met hersenweefselverlies als gevolg van zuurstoftekort (infarct). Er was sprake van dergelijke infarcten op meerdere locaties in de linker hersenhelft, met name van de grijze stof aan de buitenzijde (de hersenschors), aan zowel de voorzijde, de achterzijde en mogelijk ook meer in het midden aan de zijkant. Daarbij was op het scheidingsvlak tussen de grote en kleine hersenen wat bloed onder het harde hersenvlies.
Het gevolg van de hersenschade waren verlammingsverschijnselen aan de rechter arm en het rechter been.
Voor het geconstateerde hersenletsel is geen andere oorzaak gevonden dan een forse krachtsinwerking op het hoofd. De benodigde kracht lijkt hierbij behoorlijk groot te moeten zijn geweest. De hersenschade bij [benadeelde] was, mede gezien zijn leeftijd, fors. De door [benadeelde] en [slachtoffer] beschreven krachtsinwerkingen kan een passende verklaring zijn voor het hersenletsel, mits de krachten daarbij fors zijn geweest. Er valt niet exact aan te geven hoeveel kracht er nodig is om het letsel te veroorzaken. Het betreft in elk geval zeer forse kracht, als in een val van meerdere meters hoogte of bij een ernstig verkeersongeval. Krachten bij gebruikelijke sport- en spelactiviteiten lijken onvoldoende voor het veroorzaken van het geconstateerde hersenletsel.
De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies is daarbij
iets waarschijnlijkerbij een niet-accidentele dan bij een accidentele oorzaak.
De beschreven verklaringen van [benadeelde] en [slachtoffer] vormen een passende verklaring voor het geheel aan bevindingen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde] in kindvriendelijke studio met nummer 2017258047 van 8 mei 2018 (verhoor afgenomen op 26 april 2018),in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 4 30 01 – 4 30 36);
Dit proces-verbaal houdt in – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – de verklaring van [benadeelde]:
Op 26 april 2018werd in de kindvriendelijke studio te Amsterdam, verhoord de getuige: [benadeelde].
Het verhoor werd afgenomen door [verbalisant 3], brigadier (gecertif. Zedenrechercheur).
I = Interviewer
G = Gehoorde
I: Maar hoe gaat het nu met jou, nadat je hier geweest bent?
G: Nou… Niet echt.
I: Niet echt. En vertel ‘s, wat bedoel je daar precies mee?
G: Dat ik de vorige keer zei dat m’n vriend van m’n moeder toch lief was?
I: Ja.
G: Maar dat was niet zo.
I: Dat was niet zo.
G: Hij zei dat, maar hij deed het niet bij [slachtoffer] en niet bij m’n moeder. Maar bij, bij mij alleen. Hij ging me ook heel vaak gooien en slaan.(…)
I: Ja.
G: En hij ging me ’s nachts ook heel veel slaan.
I: Ja.
G: Toen werd ik wakker. En, en toen ging ik weer ha! En toen en, en toen deed ie zo snel eh houdt m’n mond dicht. En hij zei eh ’s avonds ga ik je mond twee keer met Duct tape je mond vastmaken. En daarvan eh maar hij deed het niet, maar… En hij ging slaan, maar m’n vader. Maar m’n vriend z’n moeder niet, Hoppetee op de grond. En hij zei en eh en ik en hij duwde me over eh iets heen en toen zei hij, niet daar tegenaan, terwijl hij het zelf… En toen ging ie ook nog giga lachen. En dat vond ik niet leuk. (..)
G: Nou, ik denk dat die ongeluk door hem komt. Ik denk door die, dat die ongeluk door hem komt. Omdat hij me gewoon ging gooien.
(..)
I: Hmhm. En als ie dan ging gooien, wat deed ie dan met jou?
G: Hij ging me in elkaar rammelen.
I: En vertel daar ’s alles over, hoe ging dat dan precies?
G: Eh dat hij, dat ik op de vloer ging en toen ging ie een klap geven en toen ging ie me weer gooien. En hij ging me op één dag heel veel of eh heel vaak gooien.
I: O ja. Weet jij nog wat er op de vloer lag?
G: Nee. En toen was er allemaal bloed.
(..)
I: Hmhm. En je zegt en dan ging ie slaan. En waar ging ie jou, waar begon ie jou te slaan dan?
G: Eh m’n wangen, hier. En ook nog op m’n gezicht. Ja en in m’n buik. Ja en dat was het denk ik.
I: En waar sloeg hij mee?
G: Met z’n vuist en met z’n hand. (…)
(..)
I: En hoe kwam het dat je in het ziekenhuis lag dan?
G: Ja, ik denk dat het door hem komt. Door de vriend van m’n moeder.
I: Dat denk jij. En hoe komt het dat je dat denkt?
G: Ja, omdat ie me slaat. En omdat hij me gooit.
4.
Een proces-verbaal van tweede studioverhoor [slachtoffer] met nummer 2017258047 van 3 augustus 2018 (verhoor afgenomen op 26 april 2018), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 4 35 01 – 4 35 40);
Dit proces-verbaal houdt in – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – de verklaring van [slachtoffer]:
Op 26 april 2018, omstreeks 14:00 uur, werd in de kindvriendelijke studio te Amsterdam verhoord de getuige: [slachtoffer].
I = Interviewer
G = Gehoorde
G: Nou, hoe het is gebeurd dat mijn broertje een herseninfarct heeft gekregen.
I: Nou, vertel daar ’s alles over.
G: Nou, het gebeurde zo. Wij waren thuis (het hof begrijpt: op het adres [adres]). Wij gingen slapen. En eh toen eh werd ik ’s avond werd ik wakker, een beetje ’s nachts, ’s avonds was het. En toen keek ik opzij. Mijn broertje sliep, die heet [benadeelde], trouwens. En die eh die sliep niet. Die was gewoon staand op de grond. En mama’s vriend die was ‘m aan het slaan.
I: En dan heb ik ook nog vragen. Hè? Ja. Hé, vertel ’s van die ene keer dat je het zo heel goed weer, vertel daar nou ’s alles van. Hoe ging dat dan?
G: Nou, ik werd in brag geba… Bad gebracht wou ik zeggen, bed gebracht, bedoel ik. En eh wij gingen toen slapen. En toen eh had ik heel erge dorst, ’s nachts. En eh toen eh keek ik of [benadeelde] sliep. Maar in plaats van dat hij sliep, was ie gewoon aan het staan op de vloer. En dan eh stond er ook nog een tas, achter hem. En hij werd ook nog gegooid. Dus opgetild en gegooid. Met z’n hoofd op de grond. Met z’n hoofd tegen de muur en met z’n hoofd tegen keiharde bedleuning. En eh hij moest zelfs ook nog liegen dat een grote beer van hem, die hij op de kermis heeft gewonnen, hem sloeg. Maar dat was niet zo maar dat was gewoon de vriend van mijn moeder (…)
I: Dat je zegt dat je het echt heel goed zelf hebt gezien hè.
G: Ja.
(..)
G: En toen werd hij ook nog gegooid op de tas. En dan gaat hij zelf, dan gaat mijn moeders vriend zelf zeggen ga niet zo tegen die tas aan. Terwijl hij dat zelf doet, want hij gooit ‘m tegen die tas aan.
I: Hij gooit ‘m tegen die tas aan
G: Ja.
(…)
G: En waardoor hij met z’n hoofd heel hard tegen hard muur aan komt.
I: En hoe weet je dat, dat ie met z’n hoofd tegen een harde muur aan komt?
G: Omdat ik dat zie.
I: (…) je zegt tegen mij van ja, dan werd ie tegen een koffer aangegooid, of een tas aangegooid.
G: Ja.
I: En dan werd ie daar tegen iets van hout zei je aangegooid.
G: Ja.
I: Hoe ging dat dan? Vertel dat ‘s.
G: Nou, werd ie, ’s nachts werd hij vastgepakt aan z’n allebei de armen. Of zelf ook aan z’n benen. En werd ie zo effe geschommeld en huppetee
I: En weet je ik heb ook eh nou, dat noem ik altijd kleinkinderen he.
G: Ja.
I: Weet je wat dat is, kleinkinderen?
G: Ja.
I: Daar ga ik ook een spelletje mee doen.
G: Ja.
I: Dan zeg ik van eh hallallallalla…
G: Ja.
I: En daar doe ik een liedje bij of zo.
G: Ja.
I: Kan dat dat, dat ook zijn? Nee?
G: Hij wordt echt gegooid.
(…)
I: (…) Maar en hoe kan het dan er hier denk je een bloeding komt?
G: Ik denk door, door het gooien.
5.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2017258047 van 12 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 7 2 001 – 7 2 016);
Dit proces-verbaal houdt in – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – de verklaring van de verdachte:
Ik verblijf op het adres [adres] op de dagen dat ik daar ben. Vanaf augustus 2017. Ik was daar iedere week, met uitzondering dat ik in Den Haag was of naar familie ging in Eindhoven. Ik woonde op de [adres] met mijn partner [naam ] (het hof begrijpt: [naam ]) en [benadeelde] en [slachtoffer]. Op 6 december (het hof begrijpt: 2017) zijn we met [benadeelde] naar de huisarts gegaan. We moesten naar het AMC bij de neuroloog voor wat testen. Ik zag dat [benadeelde] met zijn been sleepte.
6.
De verklaring van de getuige-deskundige [deskundige], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 25 mei 2022.
Dit verklaring houdt – voor zover van belang en zakelijk weergegeven – in:
Op de vraag van de voorzitter antwoord ik dat ik op basis van mijn bevindingen concludeer dat het letsel is ontstaan in de 2 weken voor 6 december 2017.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder feit 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, en tot de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging. De rechtbank heeft bepaald dat deze maatregel langer kan duren dan 4 jaren (ongemaximeerd).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, en tot dezelfde (ongemaximeerde) tbs-maatregel als door de rechtbank opgelegd. Verder heeft zij overeenkomstig het verzoek van de advocaat van het slachtoffer een vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd voor de duur van 5 jaren, inhoudende een contactverbod met [benadeelde] en [slachtoffer].
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig haar pleitaantekeningen – ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om bij een eventuele veroordeling geen tbs-maatregel op te leggen en een op te leggen gevangenisstraf te beperken tot 4 jaren met een voorwaardelijk deel en daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden en eventueel een langere proeftijd dan twee jaren. Tevens heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Gevangenisstraf
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag op [benadeelde], een jongen van destijds 7 jaar oud, door hem bij zijn lichaam vast te pakken en met kracht zijn hoofd tegen de grond, muur en bedrand te gooien. Het slachtoffer is vervolgens met uitvalsverschijnselen van zijn rechter lichaamshelft – ten gevolge van het ernstige hersenletsel – opgenomen op de Intensive Care van het ziekenhuis. [benadeelde] heeft ernstig en blijvend letsel opgelopen, te weten niet aangeboren hersenletsel en een spastisch rechterbeen. Tot op de dag van vandaag ondervindt hij beperkingen in zijn dagelijks functioneren en naar verwachting zal [benadeelde] zijn gehele leven begeleiding van zijn vader, dan wel professionele zorg nodig hebben om zich staande te kunnen houden in de maatschappij. De gewelddadigheden hebben zich afgespeeld in een thuissituatie. De verdachte woonde destijds bij de moeder van [benadeelde] en haar twee jongste kinderen -[benadeelde] en [slachtoffer]- en had deels de zorg over [benadeelde]. De verdachte heeft door zijn handelen [benadeelde] in zijn mogelijkheden tot een evenwichtige en onbezorgde jeugd ernstig beperkt en de verdere ontwikkeling van zijn leven ernstig geschaad. Hij heeft bovendien een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [benadeelde] en hij heeft voor zowel [benadeelde] als voor [slachtoffer] een zeer onveilige thuissituatie gecreëerd. De gevolgen van het handelen van de verdachte zijn onomkeerbaar en grijpen ook diep in in het leven van de naaste familieleden van [benadeelde], zoals onder andere verwoord in de slachtofferverklaring van de vader van [benadeelde]. Feiten als deze schokken de samenleving en roepen gevoelens van afschuw en onbegrip op. De verdachte heeft tot op heden geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Dat de verdachte kennelijk zonder enige aanleiding een weerloos kind dusdanig ernstig letsel heeft toegebracht rekent het hof hem zwaar aan.
Het hof is, gelet op de aard en de ernst van het feit, bezien in het licht van de omstandigheden waaronder het feit is begaan, van oordeel dat enkel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is.
Gelet op het voorgaande acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf van 6 jaar en 6 maanden in beginsel passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 5 juni 2019 (zowel door de verdachte als het openbaar ministerie), terwijl het hof arrest wijst op 29 juni 2022. Die overschrijding kan deels aan de verdachte worden toegerekend, vanwege een advocatenwissel kort voor de inhoudelijke behandeling van 7 februari 2022. Dat laat onverlet dat ook op dat moment de redelijke termijn van berechting in hoger beroep was overschreden. Om die reden zal het hof de op te leggen gevangenisstraf matigen tot 6 jaar en 2 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
In het voorgaande ligt besloten dat gelet op de aard en de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een lagere dan wel een deels voorwaardelijke straf zoals door de raadsvrouw is bepleit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Vordering tot tbs-maatregel
De verdachte is – naar aanleiding van de ten laste gelegde feiten – meermalen door gedragsdeskundigen onderzocht. Hij heeft tweemaal in het Pieter Baan Centrum (PBC) verbleven. Uit het naar aanleiding van het laatste onderzoek in het PBC door psychiater [psychiater] en GZ-psycholoog [psycholoog 2] op 11 mei 2021 opgemaakte rapport volgt dat bij de verdachte sprake is van een lichte vorm van een autismespectrumstoornis (ASS) en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Deze stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. De deskundigen hebben vanuit de psychopathologie geen uitspraak gedaan over het risico van recidive en hebben zich onthouden van een interventieadvies. Zij hebben ter terechtzitting in hoger beroep hun bevindingen en de reden voor het onthouden van advies nader toegelicht
.
Gelet op voornoemd PBC-rapport is het hof – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat niet aan de wettelijke vereisten als genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voldaan, nu niet kan worden vastgesteld dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de tbs-maatregel eist. Hoewel de verdachte tot zeer ernstig gewelddadig gedrag in staat is gebleken is dat hier op zichzelf onvoldoende voor een andersluidend oordeel. Het hof heeft daarbij betrokken dat de verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld en dat het dossier ook overigens geen aanwijzingen voor ander gewelddadig gedrag bevat.
Het hof zal – gelet op het voorgaande – de vordering van de advocaat-generaal tot oplegging van de tbs maatregel afwijzen.
Maatregel ex. artikel 38v Sr
Het hof zal ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen in de vorm van een contactverbod met [benadeelde] en zijn zus [slachtoffer] voor de duur van 5 jaren, waarbij het voor hem verboden zal zijn om – direct of indirect – contact met hen op te nemen, te zoeken of te hebben. Daarbij neemt het hof de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in aanmerking en de mogelijk zeer schadelijke gevolgen voor de ontwikkeling van beide kinderen indien zij in de nabije toekomst geconfronteerd zouden worden met de verdachte. Het hof neemt daarbij als risicofactor in aanmerking dat de verdachte en de moeder van de kinderen inmiddels (op traditionele wijze) met elkaar zijn getrouwd.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep – indien het hof zou overwegen een tbs maatregel op te leggen – verzocht de zaak aan te houden teneinde een maatregelenrapportage op te laten stellen. Nu de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan niet is vervuld, behoeft dit verzoek verder geen bespreking.

Beslag

Onder de verdachte zijn, blijkens de beslaglijst van 12 april 2019, de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Zaktelefoon IPHONE 5542739
2 1.00 STK Zaktelefoon IPHONE 5542740
4 1.00 STK USB-stick (memorykaart) 5542745
7 1.00 STK Computer LENOVO 5542757
11 1.00 STK Zaktelefoon APPLE 4 5573273
12 1.00 STK Zaktelefoon APPLE 5573271
De voornoemde in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen behoren de verdachte toe en dienen aan hem te worden teruggegeven.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 47.223,00. De schade is opgebouwd uit de navolgende schadeposten:
  • Immateriële schade € 35.000,00
  • Materiële schade € 12.223,00
a) Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding € 1.033,00
b) Reiskosten € 100,00
c) Medische kosten € 5.000,00
d) Deskundigenonderzoek € 6.000,00
e) Medische informatie € 90,00
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.033,00. De materiële schade is toegewezen tot € 1.033,00 aan ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding en voor het overige deel is de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De immateriële schade is begroot op € 10.000,00 en voor het overige deel is de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij – conform haar pleitnota en onderbouwd met onder meer een rapport van Trivium van 19 mei 2022 – de vordering gewijzigd met dien verstande dat de vergoeding voor materiële schade is verminderd en dat een verhoogde vergoeding van € 75.000,00 aan immateriële schade wordt gevorderd, althans dat wordt verzocht dat bedrag aan immateriële schade via oplegging van een schadevergoedingsmaatregel toe te kennen. De vordering tot schadevergoeding is aldus in hoger beroep gewijzigd naar de volgende schadeposten:
  • Immateriële schade € 75.000,00
  • Materiële schade € 2.099,45
a) Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding € 1.098,00
b) Reiskosten € 100,00
c) Deskundigenonderzoek € 901,45
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 2.099,45 aan materiële schade en een bedrag van € 35.000,00 aan immateriële schade, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 75.000,00.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht dat het deel van de vordering met betrekking tot de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu deze (ingewikkelde) vordering een onevenredige belasting vormt voor het strafproces. Zij heeft zich daarnaast ook op het standpunt gesteld dat de vordering in hoger beroep niet kan worden verhoogd op grond van artikel 421, derde lid, Sv en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel om die reden niet op te leggen over het gehele gevorderde bedrag. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aansluiting te zoeken bij het vonnis en maximaal € 10.000,00 op te leggen en voor het overige af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren. Tot slot heeft zij ten aanzien van de materiële schade zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding en heeft zij verzocht de reiskosten en de kosten gemaakt in het kader van het deskundigenonderzoek af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Het hof merkt ten aanzien van de kostenpost onder a) op dat deze ter terechtzitting in eerste aanleg is verlaagd naar € 1.033,00. Blijkens de pleitnota van de advocaat van de benadeelde partij is deze kostenpost in hoger beroep weer verhoogd naar € 1.098,00. Ingevolge artikel 421, derde lid, Sv kan de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering en kan de vordering dus niet worden verhoogd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de in hoger beroep vermeerderde vordering met betrekking tot de ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding voor zover deze uitgaat boven het hiervoor in eerste aanleg verzochte en ook thans toegewezen bedrag van € 1.033,00.
Voor de overige materiële schade is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.034,45. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Blijkens de pleitnota van de advocaat van de benadeelde partij zijn de immateriële schade in hoger beroep verhoogd naar een bedrag van € 75.000,00. Ingevolge artikel 421, derde lid, Sv kan de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering en kan de vordering dus niet worden verhoogd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de in hoger beroep vermeerderde vordering met betrekking tot de immateriële schade voor zover deze uitgaat boven de in eerste aanleg ingediende vordering ter hoogte van € 35.000,00.
Voor het overige deel van de immateriële schade is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu hij zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg gevorderde immateriële schade redelijk en toewijsbaar zijn en stelt op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op
€ 35.000,00. Het hof heeft hierbij gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de agressieve en ingrijpende aard van het handelen van de verdachte, de inbreuk die daarmee op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt, de jeugdige leeftijd van de benadeelde partij, het ernstige en blijvende (hersen)letsel dat de benadeelde partij daarbij is toegebracht en de daarmee verband houdende lichamelijke en psychische gevolgen. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De advocaat van de benadeelde partij en de advocaat-generaal hebben op grond van artikel 36f Sv uitdrukkelijk verzocht respectievelijk gevorderd de schadevergoedingsmaatregel toe te wijzen ter hoogte van € 75.000,00. Het hof zal niet overgaan tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag dat het toegewezen bedrag van de vordering van de benadeelde partij overstijgt, reeds omdat de verdediging zich niet adequaat heeft kunnen voorbereiden op de aan de vordering ten grondslag liggende redenering en berekening, aangezien de nadere stukken ter onderbouwing van de civiele vordering van de benadeelde partij kort voor de inhoudelijke behandeling zijn toegestuurd aan de verdediging. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot een bedrag van in totaal € 37.034,45 op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren en 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregelstrekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] (geboren op [geboortedag 2] 2010 te Amsterdam) en [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 3] 2009 te Amsterdam).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Zaktelefoon
IPHONE
5542739
2 1.00 STK Zaktelefoon
IPHONE
5542740
4 1.00 STK USB-stick (memorykaart)
-
5542745
7 1.00 STK Computer
LENOVO
5542757
11 1.00 STK Zaktelefoon
APPLE 4
5573273
12 1.00 STK Zaktelefoon
APPLE
5573271
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 37.034,45 (zevenendertigduizend vierendertig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 2.034,45 (tweeduizend vierendertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 37.034,45 (zevenendertigduizend vierendertig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 2.034,45 (tweeduizend vierendertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 220 (tweehonderdtwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 december 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. D. Radder en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 juni 2022.
=========================================================================
[…]