ECLI:NL:GHAMS:2022:1983

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.303.442/01 en 200.303.442/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en zorgregeling voor minderjarigen na scheiding van ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een omgangsregeling en zorgregeling voor twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], na de scheiding van hun ouders, de vrouw en de man. De vrouw heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2021, waarin werd bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en dat de man kinderalimentatie dient te betalen. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt om een zorgregeling die hem meer tijd met de kinderen toekent.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2022 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd. Het hof heeft de verzoeken van beide ouders gezamenlijk behandeld. De ouders zijn het grotendeels eens over de zorgregeling, maar er zijn geschillen over de specifieke invulling van de zorgmomenten.

Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de kinderen iedere donderdag na de buitenschoolse opvang bij de man verblijven en in de oneven weken van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man zullen zijn. In de even weken verblijven de kinderen op vrijdag uit school tot 18.00 uur bij de man, waarna hij hen naar de vrouw brengt. Voor [minderjarige 1] is een opbouwregeling vastgesteld, waarbij het contact met de man geleidelijk wordt uitgebreid. De vrouw is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de eerdere beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.303.442/01 en 200.303.442/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/702499 / FA RK 21-3369
Beschikking van de meervoudige kamer van 5 juli 2022 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Braspenning te Amsterdam.
Als (overige) belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2013
te [plaats A] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2015
te [plaats A] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
De Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 27 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 6 december 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
27 oktober 2021.
2.2
De man heeft op 19 januari 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 2 maart 2022 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een brief van de vrouw met bijlage, ingekomen op 6 januari 2022;
- een tweetal brieven van de man met bijlagen, allebei ingekomen op 22 februari 2022.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 23 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
Mrs. Dongelmans en Braspenning hebben pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (sinds september 2018 verbroken) relatie van de vrouw en de man (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (verder gezamenlijk te noemen: de kinderen) geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. Sinds het uiteengaan van partijen verblijven de kinderen grotendeels bij de vrouw.
3.2
Bij genoemde (niet bestreden beslissingen van de) beschikking van 27 oktober 2021 is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. Ook is bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2021 € 41,80 per kind per maand aan de vrouw dient te betalen aan kinderalimentatie. Tot slot is bepaald dat partijen hun eigen proceskosten dragen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, voorts bepaald ten aanzien van de zorgregeling – na afloop van de opbouw zoals genoemd in rechtsoverweging 4.6 - dat de kinderen op donderdag door de man van de buitenschoolse opvang (hierna: BSO) worden gehaald en in de even week op vrijdag, na judo, om 19.00 uur bij de vrouw thuis worden gebracht en in de oneven week de vrouw de kinderen op zondagavond om 19.00 uur bij de man ophaalt en dat de man elke dinsdagavond om 18.30 uur kan videobellen met de kinderen. Tevens is er een vakantie- en feestdagenregeling bepaald; deze is niet in geschil.
Zaak met zaaknummer 200.303.442/01
4.2
De vrouw verzoekt in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en nadat zij ter zitting in hoger beroep haar verzoek heeft gewijzigd – zo begrijpt het hof -, het volgende te bepalen:
- de kinderen verblijven bij de man iedere donderdag na de BSO tot vrijdagochtend om 8.15 uur;
- in de oneven weken verblijven de kinderen voorts van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man, in de even weken verblijven zij van vrijdag uit school tot de volgende week donderdag naar school bij de vrouw.
De vrouw verzoekt dat er ten aanzien van [minderjarige 1] eerst een opbouwregeling wordt bepaald.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt devrouw om de verzoeken van de man af te wijzen.
4.3
De man verzoekt in het principaal hoger beroep:
primairde verzoeken van de vrouw af te wijzen;
subsidiair, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een zorgregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen waarbij de kinderen op donderdag door de man van de BSO worden gehaald en in de even weken op vrijdag, na de judo, om 19.00 uur bij de vrouw thuis worden gebracht en in de oneven weken tot maandag naar school bij de man zullen verblijven;
meer subsidiaireen opbouwregeling ten aanzien van [minderjarige 1] te bepalen, waarbij [minderjarige 1] voor de duur van zes weken in de even weken op vrijdagmiddag na school voor de duur van minimaal twee uur bij de man zal verblijven waarbij de vrouw [minderjarige 1] ophaalt bij de man, en in de oneven weken op de zaterdag dan wel zondagmiddag voor de duur van minimaal twee uur bij de man zal verblijven waarbij de man [minderjarige 1] zal ophalen en terugbrengen bij de vrouw, dan wel een opbouwregeling vast te stellen die het hof juist acht.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de mantot aanhouding van de zaak en benoeming van [X] als deskundige ex. artikel 810 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) dan wel ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) - benoeming van een bijzondere curator met specifieke deskundigheid op het gebied van oudervervreemding.
De man verzoekt daarbij om een voorlopige zorgregeling te bepalen ten aanzien van [minderjarige 1] , waarbij [minderjarige 1] in de even weken op vrijdagmiddag na school voor de duur van minimaal twee uur bij de man zal verblijven waarbij de vrouw [minderjarige 1] ophaalt bij de man, en in de oneven weken op de zaterdag dan wel zondagmiddag voor de duur van minimaal twee uur bij de man zal verblijven waarbij de man [minderjarige 1] zal ophalen en terugbrengen bij de vrouw, dan wel een voorlopige zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht. Tevens verzoekt de man een voorlopige zorgregeling tussen hem en [minderjarige 1] te bepalen begeleid door het Ouder en Kindteam (hierna: OKT).
Zaak met zaaknummer 200.303.442/02:
4.4
De vrouw verzoekt om de werking van de bestreden beschikking, daar waar het gaat om de tussen de man en de kinderen bepaalde zorgregeling, te schorsen voor de duur van dit hoger beroep.
4.5
De man verzoekt het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking daar waar het de zorgregeling betreft, af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Zaak met zaaknummer 200.303.442/02:
5.1
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling tussen de man en de kinderen, ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de vrouw dit verzoek niet handhaaft. Het hof zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van dit verzoek.
Zaak met zaaknummer 200.303.442/01:
5.2
Gelet op de inhoud van de grieven en hun onderlinge samenhang zal het hof het principaal en het incidenteel hoger beroep gezamenlijk behandelen.
Het wettelijk kader
5.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a, tweede lid, onder a en b Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag; deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. Ingevolge het eerste lid van dit artikel dient de rechter in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
De standpunten
5.4
Op de zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders het voor het grootste deel eens zijn over hoe de zorgregeling tussen de man en de kinderen eruit zou moeten zien. Beide ouders kunnen zich vinden in een zorgregeling waarbij de man de kinderen iedere donderdag van de BSO haalt, zij bij de man overnachten en hij hen op vrijdag weer naar school brengt en daarnaast waarbij de kinderen in de oneven weken van vrijdag na school tot maandag naar school bij de man zullen verblijven. Ook zijn beide ouders het erover eens dat er ten aanzien van [minderjarige 1] eerst een opbouwregeling moet worden bepaald, omdat hij en de man in november vorig jaar voor het laatst contact met elkaar hebben gehad.
De ouders zijn het niet eens over de vraag waar de kinderen zouden moeten verblijven op vrijdag na school in de even weken. De vrouw verzoekt om te bepalen dat de kinderen in de even weken op vrijdag na school bij haar verblijven. De man verzoekt om op dit punt de bestreden beschikking te bekrachtigen, te weten dat hij de kinderen uit school haalt en om 19.00 uur naar de vrouw brengt.
5.5
De raad adviseert om een zorgregeling te bepalen waarin er voor beide ouders een goede balans is tussen zorgtaken en vrije tijd met de kinderen en waarbij ten aanzien van [minderjarige 1] een opbouwregeling wordt bepaald. Het ingezette hulpverleningstraject dient volgens de raad leidend te zijn voor de voortgang van deze opbouwregeling, maar de raad adviseert het hof wel om een einddatum voor de opbouw te bepalen.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof acht een verblijf van de kinderen bij de man van iedere donderdag na de BSO en daarnaast in de oneven weken van iedere vrijdag uit school bij de man tot maandagochtend naar school en in de even weken van iedere vrijdag uit school bij de man tot 18.00 uur, waarbij de man de kinderen om 18.00 uur naar de vrouw brengt, het meest in het belang van de kinderen. Een dergelijke zorgregeling is ook in lijn met het advies van de raad met betrekking tot een goede verdeling tussen zorgtaken en vrije tijd voor beide ouders. Daarnaast is de vrijdag al jarenlang de vrije dag van de man met de kinderen en heeft [minderjarige 2] elke vrijdagmiddag tot 17.30 uur judoles in [plaats B] . In de huidige zorgregeling verblijft [minderjarige 2] al iedere vrijdag na school bij de man en dat verloopt naar tevredenheid. De overdracht van de kinderen van de man naar de vrouw om 18.00 uur geeft de vrouw en de kinderen iets meer tijd samen voordat de kinderen naar bed moeten. In tegenstelling tot de rechtbank zal het hof niet bepalen dat de man en de kinderen wekelijks op de dinsdagavond om 18.30 uur zullen videobellen. In de zorgregeling zoals die door het hof zal worden bepaald, ziet de man de kinderen regelmatig en daarnaast is door de vrouw aangegeven dat de kinderen niet altijd zin hebben in videobellen, hetgeen niet is weersproken door de man en ook voorstelbaar is gelet op hun leeftijd en het tijdstip waarop het videobellen was bepaald, te weten op een doordeweekse dag tussen het avondeten en het naar bed gaan.
5.7
Ten aanzien van [minderjarige 1] zal het hof een opbouwregeling bepalen. Het hof acht het van groot belang dat de ouders de recent gestarte ouderbegeleiding vanuit het OKT voortzetten om zo hun onderlinge communicatie te verbeteren. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat beide ouders gemotiveerd zijn voor deze begeleiding. Uit de door mr. Dongelmans overgelegde mailberichten volgt dat pas wanneer de ouderbegeleiding is opgestart en goed loopt, er ruimte zal komen voor hulpverlening aan de kinderen vanuit de Kinderpraktijk. Het hof zal als opbouwregeling voor [minderjarige 1] bepalen dat hij eerst een uur in de week contact zal hebben met de man en dat dit vervolgens stapsgewijs en op geleide van de hulpverlening zal worden uitgebreid naar twee uur per week, vervolgens een dagdeel, vervolgens een dag, daarna een overnachting erbij en zo verder. Het hof overweegt hierbij dat het van belang is dat de man en [minderjarige 1] tijdens deze momenten onbelast contact kunnen hebben met elkaar en dat de vrouw hier niet – ook niet op afstand – bij aanwezig is. Het hof zal verder bepalen dat de opbouw over zes maanden eindigt en dat daarna de onder 5.6 genoemde zorgregeling ook ten aanzien van [minderjarige 1] zal gelden.
5.8
Ten aanzien van het meer subsidiaire verzoek van de man tot benoeming van een deskundige krachtens artikel 810 Rv dan wel artikel 1:250 BW overweegt het hof – voor zover hierop nog dient te worden beslist – dat hiertoe de noodzaak ontbreekt gelet op het huidige hulpverleningstraject bij het OKT waar beide ouders, zoals ook gebleken ter zitting in hoger beroep, gemotiveerd voor zijn en volledig aan meewerken.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Zaak met zaaknummer 200.303.442/02:
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking waarvan beroep daar waar het de zorgregeling betreft;
Zaak met zaaknummer 200.303.442/01:
Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, opnieuw beschikkende;
bepaalt de navolgende zorgregeling tussen de man en de kinderen:
- iedere donderdag na de BSO tot vrijdag naar school;
- in de oneven weken voorts op vrijdag uit school tot maandag naar school;
- in de even weken voorts op vrijdag uit school tot 18.00 uur, waarbij de man de kinderen naar de vrouw brengt;
bepaalt ten aanzien van [minderjarige 1] dat er voorafgaand aan voornoemde zorgregeling gedurende zes maanden na de datum van deze beschikking een opbouw zal plaatsvinden zoals beschreven onder rechtsoverweging 5.7 van deze beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Hoogland, J.M.C. Louwinger-Rijk en M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 5 juli 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.