ECLI:NL:GHAMS:2022:1982

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.301.986/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming erkenning van een minderjarige door de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, heeft in het verleden omgang gehad met het kind, maar er zijn ernstige zorgen over de impact van zijn erkenning op de moeder en het kind. De moeder heeft alleen het gezag over het kind en heeft in het verleden aangifte gedaan van zware mishandeling door de vader. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben in hun adviezen gewezen op de angst en stress van de moeder, die als gevolg van haar ervaringen met de vader een trauma heeft opgelopen. Het hof heeft vastgesteld dat de belangen van de vader en het kind bij erkenning op dit moment niet opwegen tegen de belangen van de moeder en het kind bij een ongestoorde verhouding. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor erkenning is afgewezen. Het hof benadrukt het belang van professionele hulp voor de moeder en de noodzaak dat zij haar trauma verwerkt voordat er stappen kunnen worden gezet richting erkenning.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.301.986/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/682123 / FA RK 20-1875 (ED/PS)
beschikking van de meervoudige kamer van 5 juli 2022 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.F.W Kouwenhoven te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Gül te Almere.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );
- mr. A.R.M. van Kempen, kantoorhoudende te Amsterdam, in haar hoedanigheid van bijzondere curator van [minderjarige] (hierna: de bijzondere curator).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 21 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 21 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 21 juli 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator via een videoverbinding;
- mevrouw I. Stuifbergen namens de raad;
- twee medewerkers namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: de GI), die als informant door het hof is gehoord.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2016. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] .
Tot (ongeveer) vier jaar geleden heeft de vader omgang gehad met de vader. In 2018 heeft de moeder aangifte gedaan van zware mishandeling door de vader.
De moeder woont sinds 2020 samen met haar nieuwe partner. [minderjarige] woont bij hen.
3.2
Bij beschikking van 20 mei 2020 van de rechtbank is mr. A.R.M. van Kempen tot bijzondere curator benoemd van [minderjarige] en is bepaald dat zij uiterlijk 15 juli 2020 schriftelijk verslag doet van haar bevindingen.
3.3
Bij de stukken bevindt zich een verslag van de bijzondere curator van 24 juni 2020. Daarin heeft zij de rechtbank verzocht de raad te gelasten een onderzoek te verrichten naar de vraag of erkenning van [minderjarige] door de vader de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] zal schaden dan wel of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] door erkenning in het gedrang komt.
3.4
Bij beschikking van 2 december 2020 heeft de rechtbank de raad verzocht advies uit te brengen over onder andere het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen.
3.5
Bij de stukken bevindt zich een rapport van de raad van 21 mei 2021. Daarin heeft de raad, voor zover thans van belang, de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige] te geven af te wijzen.
3.6
Bij beschikking van 8 juli 2021 van de rechtbank is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader om aan hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen, afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, zijn inleidend verzoek ten aanzien van de vervangende toestemming voor erkenning toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:204 lid 3, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
Bij de toepassing van deze bepaling dienen de belangen van de betrokkenen te worden afgewogen, waarbij als uitgangspunt geldt dat zowel het kind als de verwekker aanspraak erop heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de vader bij en zijn aanspraak op erkenning van het kind moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind.
Wanneer de moeder van het kind emotionele weerstand heeft tegen de erkenning, is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Van schade aan het belang van het kind is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning reële risico's zijn dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer mogelijk kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren, dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft.
5.2
De vader ziet in dat hetgeen in het verleden is voorgevallen tussen hem en de moeder in de weg staat aan contactherstel tussen hem en [minderjarige] op de korte termijn; hij begrijpt dat de moeder grenzen stelt aan dat contact en die grenzen accepteert hij. Ook heeft hij er begrip voor dat de moeder het gezag over [minderjarige] niet met hem wil delen. De vader vindt het echter moeilijk te begrijpen dat de rechtbank hem enerzijds een vaderrol geeft door zowel in het kader van de afstamming als in het kader van de ondertoezichtstelling de noodzaak van statusvoorlichting aan [minderjarige] over de vader te onderstrepen en bovendien een informatieregeling vast te stellen (zodat er voldoende basis is voor de mogelijkheid van contactherstel op de langere termijn), maar anderzijds zijn verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning heeft afgewezen. Kennelijk worden de statusvoorlichting en de informatieregeling niet te belastend geacht voor de moeder. Overigens komt de moeder de informatieregeling niet na, zo heeft de vader ter zitting in hoger beroep verklaard. Sinds het geven van de bestreden beschikking heeft hij slechts één foto van [minderjarige] ontvangen. Met de statusvoorlichting is nog niet gestart omdat de GI lastig in contact komt met de moeder.
De vader vreest dat [minderjarige] zal gaan denken dat de partner van de moeder zijn biologische vader is. Het is dan ook in [minderjarige] ’s belang dat het vaderschap van de vader juridisch wordt bevestigd door middel van erkenning. De vader vindt zijn positie nu te onzeker, omdat de rechtbank de beslissing niet heeft aangehouden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader aan het voorgaande toegevoegd dat hij momenteel weliswaar dakloos is, maar dat hij op zoek is naar een woning en dat hij fulltime werkt als bartender. Uit een eerdere relatie heeft hij een dochter van acht jaar oud. Hij heeft haar erkend en oefent samen met de moeder van zijn dochter het gezag over zijn dochter uit. De vader ziet zijn dochter ieder weekend.
Binnenkort wordt zijn hoger beroep behandeld in de strafzaak over de mishandeling van de moeder; bij de rechtbank heeft hij een taakstraf gekregen.
De vader voert wekelijks gesprekken bij De Waag en die gesprekken leveren hem veel inzichten op over zijn gedrag. Daarnaast voert hij gesprekken met een psycholoog.
5.3
De bijzondere curator heeft ter zitting in hoger beroep de vader geprezen voor de positieve stappen die hij heeft gezet, zoals het voeren van gesprekken bij De Waag en met een psycholoog. Zij betreurt het dat de GI er nog niet in is geslaagd contact te krijgen met de moeder. Aan de ene kant begrijpt zij de wens van de vader om [minderjarige] te erkennen en is het ook in het belang van [minderjarige] dat hij weet wie zijn vader is, maar aan de andere kant is duidelijk dat de moeder angst en stress ervaart en dat het haar aan draagkracht ontbreekt om achter de erkenning te staan. De moeder heeft daarbij hulp nodig en dat kost tijd. De bijzondere curator vermoedt dat het geven van vervangende toestemming voor erkenning averechts zal werken en dat de moeder zich nog verder zal terugtrekken. Het is derhalve nog te vroeg om het verzoek van de vader toe te wijzen.
5.4
Ook de raad heeft de vader ter zitting in hoger beroep gecomplimenteerd met de positieve ontwikkeling die hij heeft laten zien. In zijn onderzoek heeft de raad echter veel angst en stress bij de moeder gezien. Bovendien toonde de vader toen nog onvoldoende inzicht in de omvang van de uitwerking van het turbulente verleden op de moeder. De moeder heeft een trauma. De raad heeft de indruk dat het indienen van het verzoek door de vader op zichzelf al over de grenzen van de draagkracht van de moeder heen ging. Onduidelijk is wat toewijzing van het verzoek zou betekenen, maar de raad vermoedt dat dat in de weg zou staan aan verwerking door de moeder van haar trauma, omdat zij niet tot rust kan komen. Het is van belang dat de moeder traumatherapie krijgt en de raad heeft dan ook een appel gedaan op de GI om te blijven proberen om tot de moeder door te dringen.
De raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.5
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vader een goede relatie heeft met de gezinsmanager. Deze gezinsmanager zal echter worden vervangen door een gezinsmanager met andere werkdagen, in de hoop dat het de GI dan wel lukt om contact te krijgen met de moeder. De opvolgend gezinsmanager, die ter zitting aanwezig was, heeft verklaard dat de vader goed meewerkt aan de hulpverlening.
5.6
Uit de stukken blijkt dat de relatie tussen de vader en de moeder gekenmerkt werd door fysiek en verbaal geweld, hetgeen ertoe heeft geleid dat de vader door de rechtbank is veroordeeld tot een taakstraf (tegen welke uitspraak de vader hoger beroep heeft ingesteld). Volgens de raad heeft de moeder door haar ervaringen met de vader een trauma opgelopen. Zowel de raad als de bijzondere curator heeft op grond van gesprekken met de moeder vastgesteld dat de angst en de stress bij haar groot zijn. In zijn rapport schrijft de raad dat het is opgevallen dat de moeder zeer geëmotioneerd reageerde op vragen over wat zij met de vader had meegemaakt. Beiden hebben de moeder geadviseerd professionele hulp te zoeken. Of zij dat advies inmiddels heeft opgevolgd, is onbekend nu de GI er niet of nauwelijks in slaagt contact te krijgen met de moeder (in januari 2022 voor het laatst). Ook ter zitting in hoger beroep is de moeder niet verschenen om een toelichting te geven en zich te verweren tegen het verzoek van de vader in hoger beroep. De moeder voldoet voorts niet aan de door de rechtbank vastgestelde informatieplicht, zij heeft de GI geen inzicht verschaft in de ontwikkeling van [minderjarige] en er is geen start gemaakt met statusvoorlichting aan [minderjarige] .
Hoewel de bijzondere curator en de raad ter zitting in hoger beroep de niet-meewerkende houding van de moeder hebben bestempeld als een copingstrategie in reactie op het verzoek van de vader, hecht het hof eraan te benadrukken dat de moeder beschikbaar moet zijn voor de GI en dat zij moet voldoen aan de informatieplicht. De moeder dient voorts professionele hulp te zoeken – al dan niet met behulp van de GI - om haar traumatische ervaringen te verwerken en om haar draagkracht te vergroten als het gaat om het geven van een plek van de vader in het leven van [minderjarige] .
Met de bijzondere curator en de raad constateert het hof dat de vader progressie laat zien in die zin dat hij gesprekken voert bij De Waag en met een psycholoog. Het is positief dat hij deze inzet toont en dat hij stelt dat hij door die gesprekken tot inzichten is gekomen. Ook positief is het dat de vader goed meewerkt aan de hulpverlening van de GI en dat hij een actieve vaderrol speelt in het leven van zijn dochter uit een eerdere relatie.
Naar het oordeel van het hof zijn deze ontwikkelingen aan de zijde van de vader op dit moment onvoldoende om zijn verzoek toe te wijzen. Hoewel begrijpelijk is dat de vader, van wie vaststaat dat hij de verwekker is van [minderjarige] , zijn juridisch vaderschap wil laten vastleggen, is het hof met de rechtbank eens dat dat belang van de vader, evenals het belang van [minderjarige] bij erkenning van hun relatie als familierechtelijke betrekking, op dit moment minder zwaar weegt dan het belang van de moeder en [minderjarige] bij een ongestoorde verhouding. Voldoende aannemelijk is geworden dat de spanningen die de moeder ervaart (als gevolg van haar trauma) verder gaan dan emotionele weerstand. Met de rechtbank is het hof eens dat haar angst gerechtvaardigd lijkt. Het hof acht het risico reëel dat de moeder in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren als gevolg van erkenning dat zij niet in staat is [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. De moeder moet de rust worden gegund om haar trauma te verwerken. Dat betekent niet dat zij buiten beeld kan blijven, zoals nu het geval is, en dat zij hulpverlening op afstand kan houden. Gelet op de verklaring van de opvolgend gezinsmanager dat de GI tot nu toe wellicht meer had kunnen doen en dat zij een nieuwe poging gaat doen om de moeder te bereiken, spreekt het hof de hoop en verwachting uit dat de moeder binnen afzienbare termijn de GI toelaat teneinde aan haar hulp te kunnen bieden.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.W. van Zaane, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 5 juli 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.