ECLI:NL:GHAMS:2022:1976

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.293.036/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactverbod en omgangsregeling tussen moeder en dochter in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een contactverbod en omgangsregeling tussen een moeder en haar dochter. De moeder, appellante in principaal hoger beroep, had eerder een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland aangevochten, waarin een contactverbod was opgelegd. De moeder vorderde dat het hof het bestreden vonnis zou vernietigen en een omgangsregeling zou vaststellen. De man, die als mentor en bewindvoerder van de dochter optreedt, verzocht het hof om het contactverbod te verlengen en de vorderingen van de moeder af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende rekening houdt met de beperkte belastbaarheid van haar dochter, die 24-uurszorg nodig heeft. De moeder had eerder contact met haar dochter via een verzorgingshuis, maar dit contact is stil komen te liggen. De voorzieningenrechter had eerder bepaald dat de man moest zorgen voor contact tussen de moeder en dochter via een beeldverbinding, maar dit bleek niet effectief. Het hof oordeelde dat het contactverbod terecht was opgelegd en dat de moeder zich meer terughoudend zou moeten opstellen. Het hof heeft de vorderingen van de moeder afgewezen en het contactverbod voor een jaar bevestigd, met de mogelijkheid dat er in de toekomst ruimte kan ontstaan voor contact.

De beslissing van het hof houdt in dat de moeder gedurende een jaar geen contact mag hebben met de man, de dochter of de andere minderjarige dochter. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.293.036/01
zaaknummer rechtbank : C/15/312104 / KG ZA 21-19
arrest van de meervoudige familiekamer van 5 juli 2022
inzake
[de moeder]
,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
advocaat:
mr. D.Z. Celikte Amsterdam,
tegen:
[de man] ,
tevens handelend in zijn hoedanigheid van mentor en bewindvoerder
van [dochter] ,
tevens handelend voor de minderjarige [kind 1] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat:
mr. F. Riezeboste Heerhugowaard.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna “ [de moeder] ” of “de moeder” respectievelijk “ [de man] ” of “de man” genoemd.
De moeder is bij dagvaarding van 7 april 2021 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 10 maart 2021 met bovenvermeld zaaknummer, in kort geding gewezen tussen de moeder als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en de man als gedaagde in conventie en eiser in reconventie.
De moeder heeft op 1 juni 2021 een memorie van grieven genomen, in de vorm van een concept-dagvaarding, met daarbij de stukken van de eerste aanleg en producties.
De moeder heeft samengevat geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, primair zal bepalen dat de man zich moet houden aan de omgangsregeling als vastgesteld in een eerder tussen partijen gewezen kortgedingvonnis gedateerd 25 mei 2020. Subsidiair vordert de moeder dat het hof een omgangsregeling zal vaststellen waarbij de moeder en haar dochter fysieke omgang zullen hebben op dinsdag en vrijdag van 11.00 uur tot 16.00 uur, waarbij de moeder haar dochter zal ophalen en terugbrengen. De moeder verzoekt het hof een dwangsom te verbinden aan de vast te stellen regeling van € 500,- per keer dat de man zich niet aan deze regeling houdt, en vordert veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
De man heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd dat het hof bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat de man niet is gehouden de contactregeling volgens het bestreden vonnis en het eerdere vonnis van 25 mei 2020 na te leven, dat het bestreden vonnis overigens in stand blijft, dat de vorderingen van de moeder worden afgewezen, een en ander met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding in beide instanties.
De man heeft bij akte vermeerdering / aanvulling eis van 12 mei 2022 kort gezegd gevorderd de verlenging van het contactverbod (zoals bepaald in het bestreden vonnis) met twee jaar.
De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 19 mei 2022. Daarbij waren aanwezig [de moeder] en mr. M.S. Kat voor mr. Celik, en [de man] met mr. Riezebos. Partijen hebben ter zitting inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1. en 2.2. de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen, waaronder het vonnis van 25 mei 2020 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland waarin een omgangsregeling is vastgesteld tussen de moeder en haar dochter. De feiten in de vonnissen, aangevuld met andere feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, komen neer op het volgende.
2.2.
[de moeder] is de moeder van [dochter] (hierna: [dochter] ). De man is gehuwd met [dochter] . [kind 2] en [kind 1] zijn de nog thuiswonende dochters van de man en [dochter] . [kind 2] is inmiddels meerderjarig. [kind 1] is minderjarig.
2.3.
Eind 2015 is [dochter] getroffen door ziekte, waaronder een auto-immuunziekte. Als gevolg hiervan heeft zij hersenletsel opgelopen, is zij beperkt belastbaar en heeft 24-uurszorg nodig. [de man] is aangesteld als bewindvoerder en mentor van [dochter] .
2.4.
In maart 2020 heeft het verzorgingshuis [verzorgingshuis ] , waar [dochter] op dat moment verbleef, aangekondigd de deuren te zullen sluiten voor bezoek vanwege de gevaren vanwege het Corona-virus. [de man] heeft [dochter] , in overleg met het verzorgingshuis, in huis genomen en de verzorging op zich genomen. Het contact tussen de moeder en [dochter] – dat met toestemming van het verzorgingshuis op gezette tijden had plaatsgevonden - is daarna stil komen te liggen.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 25 mei 2020 [de man] veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan het bewerkstelligen van contact tussen de moeder en [dochter] via een beeldverbinding tot driemaal per week gedurende (maximaal) een uur, totdat [dochter] weer in het verzorgingshuis woont. Het perspectief van [dochter] is inmiddels dat zij thuis zal worden verzorgd en niet meer terug zal gaan naar het verzorgingstehuis.

3.Beoordeling

de omvang van het geschil in hoger beroep en de hoedanigheid van partijen
3.1.
In het bestreden vonnis van 10 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter [de man] veroordeeld tot - kort gezegd - het bewerkstelligen van contact tussen de moeder en [dochter] via een beeldverbinding op dinsdag en zaterdag van 20.00 uur tot 21.00 uur. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter aan de moeder gedurende een jaar een contact- en gebiedsverbod opgelegd, het contactverbod versterkt met een dwangsom en het gebiedsverbod met een machtiging sterke arm.
Gedurende de procedure in hoger beroep is de termijn van de genoemde verboden verstreken.
3.2.
De moeder komt met haar eerste grief op tegen het gegeven dat geen fysieke omgang tussen haar en haar dochter [dochter] is vastgesteld. Ter zitting heeft de moeder erop gewezen dat haar subsidiaire vordering – die ziet op fysieke omgang tussen haar en [dochter] – is bedoeld als primaire vordering. Het hof zal de vorderingen van de moeder in die volgorde lezen, nu uit de toelichting op de eerste grief reeds volgt dat de moeder in hoger beroep primair fysieke omgang met [dochter] nastreeft. Daarnaast komt de moeder in haar tweede grief op tegen het aan haar opgelegde contact- en gebiedsverbod.
3.3.
[de man] heeft in zijn memorie van antwoord onder andere geconcludeerd te bepalen dat hij niet langer gehouden is de contactregeling van het vonnis van 25 mei 2020 en het bestreden vonnis na te leven. Gelet ook op de inhoudelijke bezwaren die [de man] in zijn memorie van antwoord naar voren heeft gebracht, is voldoende kenbaar geweest dat hij daarmee heeft beoogd incidenteel hoger beroep in te stellen, zodat het hof de memorie van antwoord ook in die zin opvat.
Ook de eiswijziging van [de man] kan worden toegelaten. De memorie van antwoord van [de man] dateert van 29 juni 2021. De gestelde nieuwe en hierna nog te bespreken feiten en omstandigheden die [de man] aan zijn gewijzigde eis tot verlenging van het contactverbod ten grondslag heeft gelegd, zijn van na die datum. Nu partijen zich bovendien tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep voldoende over deze feiten en omstandigheden hebben kunnen uitlaten, kan ook de gewijzigde vordering in hoger beroep worden beoordeeld.
3.4.
Het contactverbod strekt zich uit over [de man] , [dochter] en “hun kinderen”.
Zoals met partijen ter zitting besproken, handelt [de man] in deze voor zichzelf, en tevens - zoals ook kenbaar is volgens de memorie van antwoord - in zijn hoedanigheid van mentor (en bewindvoerder) van [dochter] . Hij is als ouder belast met het gezag over de inwonende minderjarige dochter [kind 1] . Omdat dochter [kind 2] [de man] meerderjarig is en nu ter zitting is vastgesteld dat zij niet in deze procedure wordt vertegenwoordigd, kan het hof er niet van uitgaan dat [de man] namens dochter [kind 2] een voorziening vraagt. Waar het gaat om het contactverbod zal het hof dan ook ervan uitgaan dat een voorziening is gevorderd betreffende [de man] , [dochter] en de minderjarige dochter [kind 1] .
in principaal en incidenteel hoger beroep
3.5.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.6.
Het hof stelt voorop dat waar het gaat om het contact tussen de moeder en [dochter] , op [de man] als mentor het recht en de plicht rust te beslissen in het belang van [dochter] . Het is aan de mentor met de redelijke belangen van – in dit geval – de moeder rekening te houden, maar het belang van [dochter] is hier leidend en het is de mentor die de lijn uitzet.
3.7.
De voorzieningenrechter in zijn vonnis van 25 mei 2020 heeft in dit verband overwogen:

4.5. Het is (…) goed voorstelbaar dat [de man] in het belang van de gezondheid van [dochter] strikte grenzen stelt aan het aantal personen dat rechtstreeks en persoonlijk contact met [dochter] kan hebben. (…), het behoort als haar mentor tot zijn taak om de gezondheidsbelangen van [dochter] te bewaken.
[de man] heeft onder de geschetste omstandigheden in redelijkheid kunnen besluiten dat [de moeder] op dit moment niet bij [dochter] op bezoek mag komen. Van [de moeder] mag worden verwacht dat zij inziet dat het in het gezondheidsbelang van haar dochter is dat zij zolang dat nodig is wat dit betreft pas op de plaats maakt.
(…)
4.7.
[de man] heeft erop gewezen dat recente telefoongesprekken, al dan niet via een beeldverbinding, uit de hand zijn gelopen in die zin dat daarbij de grenzen van de belastbaarheid van [dochter] zijn overschreden. Het beeld dat [de man] schetst past binnen het beeld dat de cliëntenraad van [verzorgingshuis ] heeft. Dat beeld betreft een liefdevolle en zorgzame moeder die in haar betrokkenheid de belangen van haar dochter uit het oog verliest en daarbij niet (altijd) voldoende oog heeft voor de beperkte belastbaarheid van [dochter] .(…)
3.8.
Het hof is van oordeel dat de moeder zich, gelet op deze overwegingen, in ieder geval op dat moment heeft kunnen en moeten realiseren, dat zij met haar handelwijze ten aanzien van [dochter] , hoezeer ook vanuit haar betrokkenheid bij haar dochter, onvoldoende rekening houdt met de beperkte belastbaarheid van [dochter] .
3.9.
In de overwegingen in het bestreden vonnis valt het volgende te lezen:

Uit de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt en het verloop van de zitting van 25 januari 2021 moet, (…), worden geconcludeerd dat tussen enerzijds [de moeder] en anderzijds [dochter] , [de man] en hun kinderen ander contact dan hiervoor onder 5.9. is beschreven (hof: via videoverbinding en onder voorwaarden) voorlopig niet langer moet voortduren. Immers, voldoende aannemelijk is geworden dat [de moeder] onvoldoende oog heeft voor dan wel discipline toont hoe in het belang van [dochter] verantwoord met de situatie om te gaan. Zodoende bestaat er een reële dreiging van toekomstig onrechtmatig handelen (…) door [de moeder].
(…)
3.10.
De aangehaalde uitspraak en het bestreden vonnis kwamen tot stand tegen de achtergrond van een tijdelijk verblijf van [dochter] binnen het gezin waartoe zij met [de man] , [kind 1] en [kind 2] behoort. Inmiddels is dat perspectief gewijzigd en is het verblijf van [dochter] binnen het gezin waartoe zij behoort het uitgangspunt. Daarbij heeft te gelden dat [dochter] 24-uurszorg nodig heeft, en dat zij deze zorg overwegend krijgt van [de man] en dochter ( [kind 2] ), via een Persoonsgebonden budget.
Het belang van een goede samenwerking tussen alle betrokkenen is vanwege deze feitelijke situatie alleen maar toegenomen, waarbij bovendien te gelden heeft dat niet alleen de belastbaarheid van [dochter] in het geding is; ook de belastbaarheid van het gezin waartoe [dochter] behoort is in het geding.
3.11.
Het hof constateert tegen deze achtergrond dat de moeder – hoe begrijpelijk haar handelwijze ook is gelet op haar innige band met [dochter] – haar gedrag niet heeft weten aan te passen. Vanwege deze voortgaande belasting wordt ook de belastbaarheid van de gezinsleden van het gezin waar [dochter] toe behoort inmiddels (verre) overschreden, met als gevolg dat de verhoudingen tussen enerzijds de leden van het gezin waartoe [dochter] inmiddels weer behoort en [de moeder] anderzijds zeer ernstig zijn verstoord. Het hof wijst in dit verband op de aangifte van mishandeling en bedreiging die de moeder (zelf) heeft gedaan vanwege gebeurtenissen die plaatsvonden op zondag 15 augustus 2021. De moeder geeft er blijk van niet te kunnen inzien wat de impact is op [dochter] en de gezinsleden van haar onaangekondigde bezoek aan de sportvereniging, waar de (klein-)dochters hun sport beoefenen en waar [de man] met [dochter] (en met haar vader) aanwezig is om een wedstrijd van een van de (klein)dochters bij te wonen. Uit deze aangifte blijkt hoezeer de gezinsleden, waaronder ook [kind 1] , overstuur raken door de aanwezigheid van de moeder, terwijl hun gedragingen de moeder op haar beurt weer ertoe aanzetten om aangifte te doen tegen gezinsleden.
Ook heeft het hof ter zitting vastgesteld dat de moeder in de periode na het verstrijken van het door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis uitgesproken contact- en gebiedsverbod, wanneer zij via derden heeft vernomen dat [dochter] thuis is en [de man] weg is, de woning heeft bezocht om [dochter] te zien. Deze gedragingen leveren voor [de man] en zijn dochters weer de nodige belasting op, ook door de impact die haar bezoek op [dochter] heeft of kan hebben. Ook het bezoek van de moeder aan het huis van de broer van [dochter] in [plaats] , waar [dochter] op bezoek zou gaan, en waar de moeder een kaartje voor [dochter] achterliet, heeft een impact gehad op betrokkenen. Uit de producties, door [de man] in eerste aanleg overgelegd bij brief van 21 januari 2021, blijkt dat de moeder in de periode voor het bestreden vonnis regelmatig voor aanzienlijke overlast heeft gezorgd bij [de man] en zijn gezin.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht het bestreden contact- en gebiedsverbod heeft opgelegd, alsmede dat het contactverbod opnieuw dient te worden toegewezen, waarbij het hof de duur wederom zal stellen op 1 jaar. Het hof volstaat met de vaststelling van dit contactverbod, nu geen vordering voorligt tot het verbinden van een dwangsom aan deze veroordeling.
3.12.
De door de moeder gevraagde voorzieningen, die juist uitgaan van (al dan niet fysiek) contact tussen de moeder en [dochter] , dienen alle te worden afgewezen. Juist door het contactverbod toe te wijzen, is er een mogelijkheid dat binnen het gezin waar [dochter] verblijft na verloop van tijd weer ruimte kan ontstaan om alsnog (voorzichtig) met de moeder enig contact op te bouwen. Voor nu ontbreekt die ruimte echter, nu de gedragingen van de moeder een veel te grote belasting vormen voor [dochter] en het gezin waartoe [dochter] behoort. Het zij nogmaals gezegd, het zou helpen als [de moeder] zich in deze meer terughoudend zou kunnen opstellen, vanuit het inzicht dat haar goedbedoelde gedragingen vanwege de voorgeschiedenis juist ook een (grote) belasting opleveren. Dan zou de weg kunnen openstaan om (via bemiddeling) het gesprek aan te gaan over een contact dat voor alle betrokkenen als waardevol kan worden ervaren.
3.13.
Het hof ziet in de omstandigheid dat het geschil voortvloeit uit een familierelatie aanleiding de kosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

Het hof, rechtdoende in kort geding:
in principaal hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis op het onderdeel 6.1;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de vrouw tot het hebben van contact met [dochter] af;
in incidenteel hoger beroep:
bepaalt dat [de man] niet langer is gehouden de contactregeling als neergelegd in het vonnis van 25 mei 2020 uit te voeren;
bepaalt dat het [de moeder] is verboden om gedurende een jaar na betekening van dit arrest zowel schriftelijk, mondeling als telefonisch of anderszins contact te hebben met [de man] , [dochter] of [kind 1] ;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beslissing waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
in principaal en in incidenteel hoger beroep:
compenseert de kosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. H.A. van den Berg, mr. A.R. Sturhoofd en mr. J. Kloosterhuis, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2022.