ECLI:NL:GHAMS:2022:195

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
23-001036-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nachtelijke woninginbraak met bewijsvoering en strafoplegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van een woninginbraak die plaatsvond op 13 oktober 2020 te Amsterdam. Tijdens de inbraak zijn onder andere een Apple MacBook en diverse sieraden weggenomen. De verdachte werd herkend door politieambtenaren op basis van camerabeelden en andere bewijsmiddelen. Het hof heeft vastgesteld dat de herkenningen betrouwbaar zijn en dat de verdachte betrokken was bij de inbraak. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan diefstal in vereniging. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat meeweegt in de strafoplegging. Het hof heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarbij de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers zwaar zijn meegewogen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brutale inbraak in de nacht, wat grote emotionele schade heeft veroorzaakt voor de bewoners. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001036-21
datum uitspraak: 25 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-301348-20 en 13-054634-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1] , thans gedetineerd te [locatie] (huis van bewaring).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte in voormeld vonnis vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd en hem veroordeeld voor hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd.
Blijkens de akte tot instellen van hoger beroep van 20 april 2021 is het hoger beroep niet gericht tegen de in eerste aanleg onder feit 2 gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 02.45 uur, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ),
- een Macbook (merk Apple, serienummer [nummer 1] ) en/of een (bijbehorende) laptophoes voor voornoemde Macbook en/of
- een of meerdere (gouden en/of zilveren) siera(a)d(en) en/of pen(nen) en/of een (bruine) sieradendoos en/of een (zilverkleurig) horloge,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en bewijsvoering, en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van hetgeen aan de verdachte onder 1 ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de herkenningen door de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onvoldoende betrouwbaar zijn, nu de kenmerken waarnaar zij verwijzen niet te zien zijn op de stills of de bewegende beelden. Verder leveren de tapgesprekken en historische verkeersgegevens, noch de in de slaapkamer van de broer van de verdachte gevonden jas van het merk The North Face, bewijs op van zijn betrokkenheid bij de inbraak op 13 oktober 2020.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich, onder verwijzing naar de bewijsmiddelen in het vonnis, op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel hof
In de nacht van 13 oktober 2020 worden bij een inbraak in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam onder meer een Apple MacBook, een daarbij behorende laptophoes, een sieradendoos en verscheidene sieraden weggenomen.
Beelden [adres 2]
Uit de camerabeelden, afkomstig van de camera die gericht is op de voordeur van voornoemde woning, blijkt dat op 13 oktober 2020 omstreeks 02:42 uur vier mannen op twee op scooters lijkende motorvoertuigen aankomen. Twee mannen (NN1 en NN2) lopen richting de woning. NN2 slaat met een voorhamer ongeveer 16 keer op de ruit van de voordeur van de woning. NN1 trapt twee keer op de ruit en maakt het gat in de deur groter. Omstreeks 02:43 uur betreden NN1 en NN2 de woning. Zij verlaten de woning omstreeks 02:45 uur, waarbij NN2 een voorwerp vastheeft dat het formaat heeft van een laptop. NN1 volgt met een voorwerp dat lijkt op een kist. Ook is te zien dat er op dat moment een doos op de grond valt. Op de beelden is verder waar te nemen dat NN1 een jas draagt met een logo op de rechterschouder en linkerborst, dat lijkt op het logo van het merk The North Face. Op de achterkant van deze jas, linksonder, is een opvallend detail te zien. NN1 en NN2 rennen met de goederen terug naar de twee anderen (NN3 en NN4), die staan te wachten met voornoemde motorvoertuigen en springen bij hen achterop, waarna ze wegrijden.
Beelden [garage]
Op camerabeelden van diezelfde nacht van parkeergarage de [garage] , die is gelegen op [plek] te Amsterdam op een rijafstand van ca. 7,6 kilometer van de plaats delict, is op tijdstippen kort voor en kort na de inbraak het volgende waargenomen. Vier mannen (NN1, NN2, NN3 en NN4) verlaten met twee scooters omstreeks 02:01 uur, kort na elkaar, de [garage] . De onder NN1 aangeduide persoon, die als eerste de garage verlaat, heeft een normaal mannelijk postuur, bruine huidskleur, draagt een donkere jas met capuchon, met aan de achterzijde aan de onderkant een lichtgekleurd detail en op de achterzijde ter hoogte van de rechterschouder een logo. Verder draagt hij een donkere pet en een bril.
Omstreeks 03:02 uur komt een persoon die voldoet aan het signalement van NN2 de [garage] binnen. De op NN2 gelijkende persoon heeft een donkerkleurig voorwerp dat lijkt op een laptophoes en een donkerkleurig doosje vast. Direct daarna volgt een persoon die voldoet aan het signalement van NN4 met een scooter. Rond 03:04 betreden nog twee anderen de garage; een jongen gelijkend op NN1 die een bruine kist vasthoudt en een jongen gelijkend op NN4 die een scooter bij zich heeft.
Vergelijking (signalementen) camerabeelden [adres 2] en [garage]
Met de rechtbank stelt het hof vast op basis van het proces-verbaal van bevindingen op dossierpagina E 147 e.v. dat de signalementen van NN1, NN2 en NN3, die te zien zijn op de beelden van de [adres 2] , overeenkomen met de signalementen van successievelijk NN1, NN2 en NN3 op de beelden van de [garage] . Een vierde persoon is niet goed (herkenbaar) in beeld gekomen. Voor wat betreft NN1 merkt het hof in het bijzonder op dat de jas van NN1 op voornoemde beelden overeen komt wat betreft het logo dat lijkt op het logo van ‘The North Face’ op de rechterschouder en linkerborst van de jas en ‘het detail op de achterzijde onder op (het hof begrijpt: onderaan) de jas’. Daar komt bij dat de voorwerpen die NN1 en NN2 rond 03:02-03:04 bij binnenkomst in de [garage] meedragen, overeenkomsten vertonen met hetgeen uit de aangiftes en de camerabeelden van de woning op de [adres 2] blijkt over de daar weggenomen goederen
.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat NN1, NN2 en NN3, zoals te zien op de beelden van de [adres 2] , dezelfde personen zijn als successievelijk de als NN1, NN2 en NN3 aangeduide personen op de beelden van de [garage] .
Is verdachte NN1?
De politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , die zich beiden voor het team Centrum-Amstel bezig houden met de groepsaanpak van problematische jeugd waaronder de verdachte valt, herkennen een van de personen (naar het hof begrijpt: de hiervoor bedoelde NN1) op screenshots en bewegende beelden van de [garage] als zijnde de verdachte.
[verbalisant 1] merkt op dat het gezicht van de verdachte op de bewegende beelden duidelijk in beeld komt. [verbalisant 1] heeft de verdachte in het verleden gezien en gesproken. Hij herkent de verdachte aan onder meer de contouren van zijn gezicht, zijn hoekige kaaklijn, zijn gezichtsbeharing en de vorm van zijn lippen. Ook herkent hij de bril die de verdachte op de beelden draagt van eerdere momenten waarop hij de verdachte heeft gezien.
[verbalisant 2] vermeldt dat de bewegende beelden van goede kwaliteit zijn en dat hij de verdachte direct herkent. Hij heeft de verdachte vaak gezien in het kader van zijn werkzaamheden, heeft de verdachte meermalen staande gehouden en hij heeft hem in maart 2020 aangehouden. [verbalisant 2] herkent de verdachte aan zijn lengte, postuur en brildracht, waarbij hij specifiek benoemt dat hij in de contouren van het gezicht, de redelijk spitse kin en het smalle gezicht van de verdachte herkent. Voorts verbaliseert [verbalisant 2] dat hij de verdachte eerder heeft aangehouden waarbij deze ‘eenzelfde bril’ droeg (het hof begrijpt: een zelfde bril als op de beelden van de [garage] is te zien).
Het hof acht – in weerwil van hetgeen door de raadsvrouw hieromtrent is aangevoerd – de herkenningen van de verdachte door de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voldoende betrouwbaar. Daarbij neemt het hof in overweging dat de kwaliteit van de beelden en de mate waarin het gezicht van de verdachte daarop te zien is een herkenning toestaan, terwijl beide politieambtenaren eerder meerdere malen in aanraking zijn geweest met de verdachte en nauwkeurig hebben omschreven waaraan zij de verdachte hebben herkend. Bovendien wordt de betrouwbaarheid van deze herkenningen geschraagd door de andere bewijsmiddelen die duiden op de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde, zoals blijkt uit het navolgende.
Bij de aanhouding van de verdachte in de woning aan de [adres 1] wordt in de slaapkamer waar [medeverdachte 1] (de broer van de verdachte) lag te slapen een donkerkleurige jas van het merk The North Face gevonden. Deze jas heeft een scheur aan de achterzijde. Politieambtenaar [verbalisant 3] herkent deze jas als de jas die de verdachte tijdens de inbraak aan de [adres 2] droeg. [medeverdachte 1] wordt ook aangehouden en verklaart bij zijn politieverhoor dat zijn broer en hij onderling kleding uitwisselen. Ook de verdachte zelf heeft, ter terechtzitting in hoger beroep, verklaard dat hij deze jas (in het verleden) heeft gedragen. De (plek van de) scheur en het merk van de jas komen overeen met het logo en het detail op de achterzijde van de jas die door NN1 wordt gedragen op de camerabeelden van de [adres 2] en in de [garage] . Aan, naar het hof begrijpt, deze jas is door het NFI onderzoek gedaan, waarbij de op de jas aangetroffen glassporen zijn vergeleken met glassporen die afkomstig zijn van de [adres 2] . Het NFI concludeert dat de resultaten van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn als (de hypothese waar is dat) één of meer van de onderzochte glassporen op de jas afkomstig is/zijn van de gebroken ruiten (van de [adres 2] ) dan wanneer (de hypothese waar is dat) de onderzochte glassporen op de jas afkomstig zijn van een willekeurige andere ruit of willekeurige andere ruiten.
Voorts is van belang een aantal tapgesprekken van medeverdachte [medeverdachte 2] , en een aantal sms-berichten waarbij gebruik wordt gemaakt van het telefoonnummer [nummer 2] , alsmede het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van dit telefoonnummer. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat dit zijn telefoonnummer is.
In de getapte telefoongesprekken van medeverdachte [medeverdachte 2] van 3 oktober 2020 wordt gesproken over ‘roetoe bossen’, hetgeen volgens de verdachte – in zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep – zoiets betekent als het inslaan van een ruit. In een gesprek op 4 oktober 2020 wordt gezegd dat hij (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) met ‘ [verdachte] ’ een actie aan het ‘scannen’ was op IJburg (waar de [adres 2] ligt). De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gezegd dat hij [verdachte] wordt genoemd en dat hij inderdaad een ‘actie heeft gescand’. Dat, zoals de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, het ‘scannen’ betrekking zou hebben op een voorgenomen inbraak in een scooterzaak, acht het hof niet geloofwaardig gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
Tussen de data van deze gesprekken (3 en 4 oktober 2020) en de woninginbraak (13 oktober 2020) zit slechts enkele dagen. In voornoemde gesprekken wordt bovendien gesproken over het inslaan van een ruit hetgeen overeenkomt met de modus operandi van de tenlastegelegde inbraak. Uit sms-berichten tussen de telefoon met het nummer + [nummer 3] , die in beslag is genomen onder de medeverdachte [medeverdachte 3] , en voornoemd telefoonnummer van de verdachte, volgt dat in de nacht voor de woninginbraak (meer specifiek: tussen 11 oktober 2020 23:08 uur en 12 oktober 00:23 uur), wordt gesproken over een moker die moet worden meegenomen, terwijl de voordeurruit van de woning met een soortgelijk voorwerp is ingeslagen. Tot slot is van belang dat uit het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van onder andere voornoemd telefoonnummer van de verdachte blijkt dat tussen de telefoon van de verdachte en de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] kort voor het vertrek uit de [garage] en kort na terugkomst in de [garage] – in welke tussentijd de woninginbraak is gepleegd – contact is geweest.
Resumerend komt het hof tot de volgende conclusie. De persoon aangeduid als NN1 op de beelden van de [garage] en de persoon aangeduid als NN1 op de beelden van de [adres 2] is dezelfde persoon en is samen met een medeverdachte de woning ingegaan en heeft daar spullen weggenomen. Dat de verdachte deze NN1 is volgt uit de herkenning door twee politieambtenaren, de opgenomen tapgesprekken van medeverdachte [medeverdachte 2] , het contact tussen het telefoonnummer van de verdachte en dat van medeverdachte [medeverdachte 3] over – kort gezegd – het meenemen van een moker, het contact tussen het telefoonnummer van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] kort voor vertrek uit de [garage] en kort na terugkomst bij de [garage] (in welke tussentijd de inbraak is gepleegd), en de bevindingen met betrekking tot de in de woning van de verdachte aangetroffen jas van het merk The North Face in relatie tot de jas die NN1 op de beelden van de [garage] en de [adres 2] droeg, alsmede het glasvergelijkend onderzoek dat aan deze jas is gedaan, een en ander in onderling verband en in samenhang bezien. Het hof acht al met al wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het in vereniging plegen van deze woningbraak gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 oktober 2020 te Amsterdam in de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 02.45 uur, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning (gelegen aan de [adres 2] ), een MacBook (merk Apple, serienummer [nummer 1] ) en een bijbehorende laptophoes voor voornoemde MacBook en sieraden en pennen en een bruine sieradendoos en een zilverkleurig horloge, die aan een ander toebehoorden dan aan verdachte en/of zijn mededaders, heeft weggenomen met het oogmerk om die goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak en inklimming.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van voorarrest. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat er bijzondere voorwaarden worden gesteld waaraan de verdachte gedurende de proeftijd moet voldoen.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om – in geval het hof tot een bewezenverklaring komt – een gevangenisstraf van 9 maanden op te leggen waarvan 3 maanden voorwaardelijk zonder dat daarbij bijzondere voorwaarden worden gesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met drie medeverdachten schuldig gemaakt aan een buitengewoon brutale woninginbraak. In het holst van de nacht hebben de verdachte en zijn medeverdachten met grof geweld (met een voorhamer) een glazen voordeur kapotgeslagen van een in een woonwijk gelegen woning. Vervolgens is de verdachte samen met een van zijn kompanen door het ontstane gat in de ruit de woning binnengedrongen. Daar hebben ze onder meer een laptop en diverse sieraden gepakt en meegenomen. Naast deze materiële schade (gestolen goederen en schade aan de woning) hebben de verdachten ook grote emotionele schade toegebracht. Ten tijde van de nachtelijke inbraak waren in de woning de 22-jarige [slachtoffer 1] en zijn zusje [slachtoffer 2] aanwezig. Hun ouders – de eigenaren van de woning – waren op vakantie. Broer en zus hebben buitengewoon angstige momenten doorgemaakt, zoals blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 1] en het gesprek dat zij voerden met de centralist van 112 op het moment dat de verdachte en een medeverdachte in hun woning waren. Hun privacy en gevoel van veiligheid zijn ernstig geschaad. Juist in zijn of haar eigen woning moet iemand zich veilig kunnen voelen en dat is na een woninginbraak, zeker als die ’s nachts en in aanwezigheid van de bewoners heeft plaatsgevonden, vaak lange tijd niet meer het geval. Dergelijke grove woninginbraken vergroten bovendien gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving.
Uit een uittreksel van 7 januari 2021 van de justitiële documentatie van de verdachte volgt dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens gekwalificeerde diefstallen, waaronder een poging tot nachtelijke woninginbraak. Het hof weegt dit mee in het nadeel van de verdachte.
De ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, alsmede het strafblad van de verdachte, maken dat een forse gevangenisstraf gepast is. Het hof ziet geen aanknopingspunten om een deel van deze straf voorwaardelijk en onder het stellen van bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd. Daartoe overweegt het hof als volgt. De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat de verdachte gemotiveerd leek om een positieve wending aan zijn leven te geven en open leek te staan voor begeleiding bij het opbouwen van een eigen leven. Helaas constateert het hof dat het inmiddels anders gesteld is met de houding en motivatie van de verdachte ten opzichte van begeleiding. Dit blijkt uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft gezegd en uit het verloop van het reclasseringstoezicht waarin de verdachte tot aan de terechtzitting in hoger beroep liep. De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 4 juni 2021 door het hof geschorst. Daarbij is onder meer als voorwaarde gesteld dat de verdachte meewerkt aan – kort gezegd – reclasseringstoezicht. Uit het reclasseringsrapport van 22 december 2021 volgt dat de verdachte zich in eerste instantie (enigszins) voorzichtig open leek te stellen voor begeleiding maar dat het toezicht vervolgens moeizaam is verlopen. De verdachte is er, ondanks de hulp die hem is aangeboden, niet in geslaagd om een zinvolle dagbesteding te creëren. Verder heeft de verdachte zich niet goed aan de voorwaarden gehouden. Zo heeft hij van de reclassering op 6 oktober 2021 een berisping gekregen en op 25 november 2021 een officiële waarschuwing omdat hij zich niet hield aan de meldplichtafspraak. Bovendien is het de reclassering ondanks meerdere pogingen sinds 15 december 2021 tot aan de zitting van 11 januari 2022 niet meer gelukt om contact te krijgen met de verdachte. Het beeld dat aldus opdoemt uit het verloop van het toezicht is ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd door de herhaalde mededeling van de verdachte dat hij niet wil en zal meewerken aan een eventueel op te leggen reclasseringstoezicht. Gelet op deze houding van de verdachte heeft [naam 2] , als toezichthouder werkzaam bij Reclassering Nederland en ter terechtzitting als deskundige gehoord, verklaard dat het opleggen van een reclasseringstoezicht ‘kansloos’ is.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf onder het stellen van bijzondere voorwaarden een heilloze weg is; het valt in redelijkheid niet te verwachten dat de verdachte zich aan bijzondere voorwaarden, waar onder een reclasseringstoezicht, zal houden. Het hof ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan de verdachte een forse, geheel onvoorwaardelijke, gevangenisstraf op te leggen. Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheid dat de verdachte het feit heeft gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep, acht het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf onder – kort gezegd – uitsluitend algemene voorwaarden, zoals bepleit door de verdediging, niet aan de orde.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslag

Onder de verdachte is een geldbedrag van € 2.080,00 in beslag genomen. Het hof is van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan de verdachte dient te worden teruggegeven, nu dit aan hem toebehoort en op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat dit vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en daarmee de algemene voorwaarde overtreden. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan consequenties worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van 2.080,00 euro.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2020, parketnummer 13-054634-20, te weten:
een gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. mr. T. de Bont, H.A. van Eijk en mr. P.F.E. Geerlings en, in tegenwoordigheid van mr. S. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2022.
mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.