ECLI:NL:GHAMS:2022:1944

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
23-000923-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van dood door schuld; veroordeling voor wapenbezit en Opiumwetdelict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor medeplegen van dood door schuld, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en een Opiumwetdelict. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van dood door schuld, omdat niet kon worden vastgesteld dat zijn gedragingen het overlijden van het slachtoffer hadden veroorzaakt of dat hij het risico op overlijden had verhoogd. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten onvoorzichtig waren met het vuurwapen, maar dat dit niet voldoende was om schuld in de zin van artikel 307 Sr aan de verdachte toe te rekenen. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, en aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij cocaïne en MDMA had bewerkt en vervoerd. Het hof legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 3 maanden onvoorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het feit dat de schade had veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000923-21
datum uitspraak: 5 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-068540-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 juni 2022 en 5 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen en de nabestaanden naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en
in hoger beroepdoor het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, en/of onachtzaam
(terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) alcohol had(den) gedronken en/of verdovende middelen had(den) gebruikt)
een vuurwapen (Glock 17) en/of munitie en/of een patroonhouder
(die hij verdachte had meegenomen naar de woning van [medeverdachte 1])ter hand heeft/hebben genomen
en/of heeft/hebben gespeeld met
dat/een vuurwapen en/of die munitie en/of die patroonhouder en/of
een
/datvuurwapen (meermaals) heeft/hebben geladen en/of doorgeladen en/of
eenmaal of meermalen de trekker van dat vuurwapen heeft/hebben overgehaald en/of de patroonhouder in en uit dat vuurwapen hebben gehaald, en/of
hij, verdachte en/of zijn mededader(s) de veiligheidspal heeft/hebben ontgrendeld en/of
dat vuurwapen toen (voor de grap en/of spelenderwijs en/of om stoer te doen) op een ander heeft/hebben gericht en/of
hij verdachte en/of zijn mededader(s) zich niet of onvoldoende ervan heeft/hebben vergewist of het wapen werd geladen en/of doorgeladen en/of
hij verdachte en/of zijn mededader(s) onvoldoende zorg heeft/hebben betracht om te voorkomen dat het wapen af kon gaan
en/of
hij, verdachte, vervolgens de woning heeft verlaten zonder het vuurwapen en/of de munitie en/of de patroonhouder met zich te nemen uit de woning en/of het vuurwapen en/of de munitie en/of de patroonhouder in die woning achter gelaten en/of zonder te controleren of het wapen niet was doorgeladen of kon worden doorgeladen en/of was voorzien van een patroon en/of zonder enige voorzorgsmaatregel te nemen ten aanzien van het wapen dat achterbleef in die woning;
waarna [medeverdachte 1] (op zijn beurt) het vuurwapen op [slachtoffer] heeft gericht en/of de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald (zonder zich ervan te vergewissen of dat vuurwapen (inmiddels) (door)geladen was) waardoor het vuurwapen is afgegaan en die [slachtoffer] werd getroffen door een kogel uit dat vuurwapen,
waardoor het aan zijn/hun schuld is te wijten dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotverwonding in het hoofd, heeft bekomen, dat [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden;
2.
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen en/of munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 17GEN3 en/of munitie van het merk Sellier en Bellot, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA (XTC), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een deels andere bewezenverklaring en ook overigens tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Overwegingen van het hof

Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Standpunt openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft -overeenkomstig de door haar op schrift gestelde aantekeningen-gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van dood door schuld. Daartoe heeft zij, zakelijk weergegeven, gemotiveerd aangevoerd dat de verdachte en de medeverdachten op volstrekt onverantwoordelijke wijze met het vuurwapen en de munitie zijn omgegaan waarbij zij ten aanzien van alle gedragingen bewust en nauw hebben samengewerkt. Door tijdens het spelen met het vuurwapen en na afloop niet met zekerheid vast te stellen of zich al dan niet een patroon in de kamer van het vuurwapen bevond, moeten hun handelingen, worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig, ofwel schuld in strafrechtelijke zin. De advocaat-generaal heeft verder naar voren gebracht dat het doorladen en afgaan van het wapen terwijl het op iemands hoofd wordt gericht dusdanig voorzienbaar was dat de dood van het slachtoffer in redelijkheid is toe te rekenen aan het zeer onvoorzichtige gedrag van de verdachte en zijn medeverdachten.
Standpunt verdediging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen en voorts dat de dood van het slachtoffer niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Niet kan worden vastgesteld wanneer het vuurwapen is doorgeladen en de verdachte heeft de benodigde voorzorgsmaatregelen getroffen ten aanzien van het wapen voordat hij de woning verliet.
Oordeel van het hof ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Feiten
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
De verdachte is op 13 maart 2020 naar de woning van [medeverdachte 1] (hierna telkens: [medeverdachte 1]) gegaan aan de [adres 2] en is daar blijven slapen. Hij had een wapen, een pistool van het merk Glock, met bijbehorende munitie en verdovende middelen, waaronder cocaïne en MDMA, naar de woning meegenomen. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (hierna telkens: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]) zijn de volgende dag naar de woning van [medeverdachte 1] gekomen.
De verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben in de woonkamer het pistool vastgepakt en daarmee allerlei handelingen verricht. Zo hebben ze (meermalen) het pistool vastgehad, filmpjes en foto’s (voor [social media]) met het wapen gemaakt, de patroonhouder uit het wapen gehaald en terug in het wapen gedaan, de slede naar achteren getrokken, op elkaar gericht en de trekker overgehaald waarna een klik was te horen. Op een gegeven moment is het wapen weggelegd.
[medeverdachte 2] en de verdachte zijn vertrokken voordat [slachtoffer] (hierna telkens: [slachtoffer]), een goede vriend, naar de woning is gekomen. Naast [slachtoffer] waren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op dat moment nog in de woonkamer aanwezig. Kort na de komst van [slachtoffer] is het vuurwapen afgegaan en heeft een kogel [slachtoffer] in het hoofd getroffen, als gevolg waarvan hij is overleden. Het staat niet ter discussie dat het [medeverdachte 1] was die de kogel afvuurde. De rechtbank heeft [medeverdachte 1] bij het onherroepelijk geworden vonnis van 29 maart 2021 veroordeeld voor onder meer dood door schuld.
Juridisch kader
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder 1 ten laste gelegde dood door schuld als bedoeld in artikel 307 Sr. Onder schuld als bedoeld in artikel 307 Sr wordt verstaan een min of meer grove of aanmerkelijke schuld, waarbij de kern is gelegen in een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Dit houdt in dat de dader anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kon handelen (vermijdbaarheid). Het antwoord op de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 307 Sr wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voor een bewezenverklaring van artikel 307 Sr is vereist dat sprake is van a) een causaal verband tussen de dood en de gedragingen van de verdachte, alsmede dat b) het gevolg aan diens schuld te wijten is. De causaliteit tussen de gedragingen van de verdachte en het gevolg worden bepaald aan de hand van de leer van de ‘redelijke toerekening’. Hiervoor is, in een geval als het onderhavige, vereist dat de verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend als gevolg van zijn handelen of nalaten. Voor medeplegen – ook bij culpoze delicten zoals artikel 307 Sr – geldt dat dit kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Overwegingen van het hof ten aanzien van het medeplegen van dood door schuld
Vaststaat dat [medeverdachte 1] de kogel heeft afgevuurd die [slachtoffer] dodelijk heeft getroffen. Door wie of op welk moment het vuurwapen is doorgeladen waardoor een patroon in de kamer van het vuurwapen is gekomen en het vuurwapen schietklaar was, kan het hof, evenals de rechtbank heeft overwogen, niet vaststellen. Aldus heeft het hof niet kunnen vaststellen of het wapen schietklaar is gemaakt voor of na de komst van [slachtoffer] in de woning.
Het hof stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het gebruik van vuurwapens ernstige risico’s met zich brengt. Zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, heeft hij in ieder geval het wapen meegenomen naar de woning van [medeverdachte 1], het wapen in zijn handen gehad en de patroonhouder in en uit het wapen geschoven. Ook de medeverdachten hebben het wapen in hun handen gehad en hebben daarmee verschillende handelingen verricht, waaronder het maken van foto’s en het op elkaar richten van het wapen en het overhalen van de trekker. Daarmee staat vast dat de verdachte en de medeverdachten in de fase voorafgaand aan de komst van [slachtoffer] onvoorzichtig zijn geweest met het wapen en de munitie. Het hof gaat daarbij ervan uit dat de verdachte en de medeverdachten op dat moment in de veronderstelling verkeerden dat het wapen niet was geladen. Hun onvoorzichtige handelen is in die fase in fysieke zin zonder gevolgen geweest, terwijl zij het wapen op elkaar hebben gericht en diverse malen de trekker hebben overgehaald.
Ook al had de verdachte moeten voorzien dat zijn handelen met het wapen en de munitie in die fase onvoorzichtig was, schiet naar het oordeel van het hof het voorhanden bewijs tekort om aan te nemen dat die gedragingen van de verdachte het overlijden van [slachtoffer] hebben veroorzaakt dan wel dat die gedragingen het risico op het overlijden van [slachtoffer] in zodanige mate hebben verhoogd dat zijn overlijden redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend. De enkele wetenschap van het gevaarzettende karakter van het verrichten van handelingen met een vuurwapen en het niet beëindigen van de risicovolle situatie zijn daarvoor onvoldoende. Bovendien kan, in aanmerking genomen dat het hof niet heeft kunnen vaststellen op welk moment het wapen schietklaar was, niet worden vastgesteld of een gedraging van de verdachte een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg, te weten de dood van [slachtoffer]. Dat de verdachte het wapen had meegenomen naar de woning van [medeverdachte 1] maakt dit niet anders.
Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, heeft de verdachte ook niet als medepleger schuld in de zin van artikel 307 Sr aan de dood van [slachtoffer]. Het na de komst van [slachtoffer] weer oppakken van het wapen door [medeverdachte 1], waarbij hij niet heeft gecontroleerd of het wapen ongeladen was, en het richten op [slachtoffer] en het daaruit voortvloeiende gevolg, te weten de dood van [slachtoffer], kan niet meer worden aangemerkt als gezamenlijk handelen van de verdachte en [medeverdachte 1] temeer nu de verdachte op dat moment niet meer in de woning aanwezig was. De rollen van [medeverdachte 1] en de verdachte zijn niet min of meer inwisselbaar. Evenmin kan worden gezegd dat dat het aanmerkelijk onvoorzichtige gedrag van [medeverdachte 1] met als gevolg de dood van [slachtoffer] als een zo waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de eerdere samenwerking, te weten de handelingen van de verdachte en de medeverdachten met het wapen geruime tijd voorafgaand aan de komst van [slachtoffer], dat de verdachte op grond daarvan als mededader moet worden gezien.
Conclusie
Daarmee is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen en munitie.
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. Ook is vereist dat de verdachte feitelijke macht over het wapen en de munitie kan uitoefenen, in de zin dat hij daarover kan beschikken.
Het wapen en de bijbehorende munitie is aangetroffen in het huis van [medeverdachte 1]. De verdachte heeft verklaard dat het vuurwapen en bijbehorende munitie mede aan hem toebehoorde, dat hij het naar het huis van [medeverdachte 1] had meegenomen en dat hij op 14 maart 2020 ook zelf het wapen heeft vastgehouden en daarmee handelingen heeft verricht. Doordat de verdachte en de medeverdachten samen bezig waren met het wapen en de munitie hebben de verdachte en de medeverdachten gezamenlijk over het wapen en de munitie kunnen beschikken en was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. Daarmee acht het hof het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een pistool en munitie bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 3 ten laste gelegde feiten, te weten het (impliciet primair tenlastegelegde) bereiden en verwerken en het (impliciet subsidiair tenlastegelegde) (medeplegen van) het aanwezig hebben van drugs.
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 14 maart 2020 zijn twee rugzakken aangetroffen met daarin verdovende middelen (onder meer cocaïne en MDMA). De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij bezig was met het opzetten van een drugslijn, dat hij de drugs had meegenomen naar de woning van [medeverdachte 1], dat hij daar de drugs heeft verpakt en weer in de rugzakken heeft opgeborgen.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan. Anders dan de advocaat-generaal en met de rechtbank is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 14 maart 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen en munitie van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Glock, type 17GEN3 en munitie van het merk Sellier en Bellot, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie voorhanden heeft gehad.
3.
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft bewerkt, verwerkt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en MDMA (XTC).
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 impliciet primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 impliciet primair en impliciet subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het vervoeren, bewerken en verwerken van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en MDMA. Dergelijke verdovende middelen vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en het gebruik hiervan leidt in veel gevallen tot verslaving daaraan. Daarbij komt dat een groot deel van de criminaliteit (in)direct zijn oorsprong vindt in het gebruik van verdovende middelen. De verdachte heeft zich niet om al deze onwenselijke gevolgen bekommerd.
Voorts heeft de verdachte een vuurwapen en munitie meegenomen naar een woning en aldaar met anderen dit vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Het hof acht dit ernstige strafbare feiten. Ongecontroleerd bezit van een vuurwapen en kogels kan de veiligheid van personen in gevaar brengen. In de woning heeft zich een dergelijke levensgevaarlijke situatie ook verwezenlijkt doordat met het door de verdachte meegebrachte wapen het slachtoffer [slachtoffer] is doodgeschoten. Hierdoor is aan de nabestaanden van [slachtoffer] onbeschrijflijk veel leed toegebracht. Als de verdachte het wapen niet had meegenomen naar de woning had hen dit leed bespaard kunnen blijven.
De ernst van de hiervoor beschreven feiten rechtvaardigt de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van substantiële duur.
Omtrent de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 juni 2022 waaruit volgt dat hij eerder wegens soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld. Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van diverse door Reclassering Nederland over de verdachte uitgebrachte adviezen, het meest recente dateert van 9 juni 2022, en de na schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte uitgebrachte voortgangsverslagen van 4 februari 2022 en 31 mei 2022. Uit deze rapportages volgt dat de verdachte zich goed houdt aan de afspraken met de reclassering en dat het toezicht goed verloopt. De verdachte geeft steeds meer openheid van zaken en is bezig met zijn schuldenproblematiek en in therapie voor het verwerken van diverse trauma’s. De reclassering schat het recidiverisico als laag tot gemiddeld in. In het geval van een veroordeling heeft de reclassering geadviseerd aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
Naar het oordeel van het hof zal een straf die meebrengt dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt, een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling die de verdachte de afgelopen tijd heeft doorgemaakt. Een dergelijke straf is dan ook, mede gelet op het belang van de maatschappij bij het voorkomen van recidive, niet wenselijk. Om die reden zal het hof een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, waarbij het in onvoorwaardelijke vorm op te leggen strafdeel niet uitstijgt boven de duur van het reeds door hem in deze zaak ondergane voorarrest. Met het (aanzienlijke) voorwaardelijke deel wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Daarnaast acht het hof het aangewezen dat het ingezette traject van behandeling en begeleiding wordt gecontinueerd. Het hof zal de verdachte hiertoe verplichten door het stellen van de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Uit de in het dossier aanwezige beslaglijst blijkt dat het beslag is afgehandeld en dat het hof derhalve dienaangaande geen beslissing hoeft te nemen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.850,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 impliciet primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, [adres 3], zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, onder behandeling zal stellen van FPK de Waag te [plaats] of een soortgelijke instelling en zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de instelling hem in het kader van de behandeling geeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde een dagbesteding heeft in de vorm van werk en/of studie.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan schuldhulpverlening.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat begeleiden door [stichting] en zich houdt aan de afspraken die met hem gemaakt worden.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. R.A.E. van Noort en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juli 2022.