ECLI:NL:GHAMS:2022:194

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
23-000484-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak en verduistering met betrekking tot goederen van een winkelbedrijf in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000 en thans gedetineerd, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor poging tot inbraak en verduistering. De tenlastelegging omvatte onder andere een poging tot diefstal in vereniging met braak bij een winkel in Amsterdam op 22 november 2018, waarbij de verdachte en mededaders met stenen de ruit van de winkel hebben ingegooid. Daarnaast was de verdachte beschuldigd van het verwerven van gestolen goederen op 29 december 2018, waaronder autosleutels en kentekenpapieren. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wist dat de goederen uit misdrijf waren verkregen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot inbraak en verduistering. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 35 dagen opgelegd, waarvan 30 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft de straf in hoger beroep verlaagd naar 30 dagen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen bevolen en de teruggave van een Nokia telefoon aan de verdachte gelast. De beslissing is genomen in het kader van de artikelen 33, 33a, 45, 57, 63, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000484-21
datum uitspraak: 25 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684504-18 en 13-091658-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1] , thans gedetineerd te [locatie] (huis van bewaring).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

primairhij op of omstreeks 22 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geldbedragen en/of goederen geheel of ten dele toebehorend aan winkelbedrijf [winkel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot dat winkelpand ( [adres 2] ) te verschaffen en/of die weg te nemen geldbedragen en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar dat winkelpand ( [adres 2] ) is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), althans een of meer van hen
- eenmaal of meermalen (met kracht) een steen, althans een hard voorwerp, tegen de gevel en/of ruit van de deur van dat winkelpand ( [adres 2] ) heeft/hebben gegooid en/of
- een en/of meer schroeven in een of meer (cilinder)sloten van de deur van dat winkelpand heeft/hebben gedraaid en/of vervolgens (met kracht) een of meer sloten van de deur van dat winkelpand heeft/hebben geforceerd en/of verbroken;
subsidiairhij op of omstreeks 22 november 2018 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een deur van het winkelpand [winkel] ( [adres 2] ) en/of een of meer (cilinder)sloten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

2.

primairhij op of omstreeks 29 december 2018 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, een of meer goederen, te weten
- een autosleutel (merk Peugeot) en/of
- een autosleutel (merk Mercedes) en/of
- kentekenpapieren (behorende bij een Peugeot 307 met kenteken [kenteken] )
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiairhij op of omstreeks 29 december 2018 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, opzettelijk
- een autosleutel (merk Peugeot) en/of
- een autosleutel (merk Mercedes) en/of
- kentekenpapieren (behorende bij een Peugeot 307 met kenteken [kenteken] ),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een tot op heden onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door het vinden van deze goederen, dan wel door het (overhandigd) krijgen van deze goederen van/door een ander, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewijsmotivering, een andere strafoplegging en een gedeeltelijk andere beslissing ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen goederen komt, terwijl het gedeeltelijk bevestigen van het vonnis een onoverzichtelijk samenstel van overwegingen en beslissingen zou opleveren.
Vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde
Het hof gaat uit van de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep, voor zover inhoudende dat hij de onder 2 primair in de tenlastelegging genoemde goederen op straat heeft gevonden, bij gebrek aan uit het strafdossier blijkende feiten en omstandigheden op grond waarvan deze verklaring in zoverre als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat de goederen uit misdrijf waren verkregen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het enkele feit dat deze goederen klaarblijkelijk op straat hebben gelegen, onvoldoende is om vorenbedoeld(e) wetenschap/vermoeden te kunnen vaststellen. Daarom kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte in zoverre moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat het signalement van de personen op de camerabeelden slechts betrekking heeft op hun kleding en voorts dat het signalement van ‘persoon 2’ te algemeen is om vast te stellen dat dit de verdachte is. De verdachte ontkent dat hij betrokken was bij de poging tot inbraak en dat de tas die gevonden is in de buurt van zijn aanhouding aan hem toebehoorde, terwijl er ook niks in deze tas zat dat tot hem is te herleiden. Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de omstandigheid dat de verdachte direct na zijn aanhouding geen verklaring heeft afgelegd over de door hem gevonden goederen, niet betekent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van die goederen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
Oordeel hof
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder 1 primair en 2 subsidiair is tenlastegelegd en overweegt daartoe als volgt.
Feit 1 primair
Op 22 november 2018 rond 03:19 uur wordt door de meldkamer aan de politie doorgegeven dat sprake is van glasbreukmeldingen bij de winkel [winkel] . Als de politie ter plaatse komt, blijkt dat uit beide cilindersloten van de glazen deur van de winkel een zogenaamde Torx-schroef steekt. Ook treffen de politieambtenaren twee grote stenen aan en zien zij dat er in de ruit van de deur vier grote sterren zitten.
Uit camerabeelden blijkt dat die nacht om 03:17 uur drie personen aanwezig waren bij de winkel [winkel] . Op de beelden is te zien dat persoon 1 en 3 een voorwerp tegen de gevel van [winkel] aangooien, waarna persoon 1 wegrent. Persoon 3 en persoon 2 gooien vervolgens nog eenmaal een van de voorwerpen tegen de gevel van de winkel en rennen daarna ook weg. Op de camerabeelden is een aantal kenmerken van de kleding van deze drie personen te onderscheiden.
Wanneer de ter plaatse gekomen politieambtenaren rond 03:30 uur in de omgeving gaan zoeken naar de drie verdachten die zijn benoemd naar aanleiding van het cameratoezicht, treffen zij drie jongens aan (naar later bleek: de verdachte en twee medeverdachten, hierna gezamenlijk ook: de verdachten) die voldoen aan het uit de camerabeelden blijkende signalement. Als de agenten de jongens benaderen, rennen zij weg. De verdachte en de twee medeverdachten worden – na een korte achtervolging – aangehouden. Vlakbij de plek waar verdachte wordt aangehouden, worden een jas en een tas aangetroffen. In de tas worden werkhandschoenen, een kerntrek-set, Torx-schroeven, gereedschap en Abus-spray gevonden. Voorts blijkt dat de verdachte een bivakmuts en werkhandschoenen in zijn bezit heeft. De kleding van de drie aangehouden verdachten, met inbegrip van de in buurt van de aanhouding van de verdachte gevonden jas en tas, komt overeen met de kleding (inclusief tas) van de drie personen die te zien zijn op de uitgekeken camerabeelden.
Gelet op het voorgaande – waarbij het hof opmerkt dat sprake is van een relatief kort tijdsbestek tussen de poging inbraak bij de winkel [winkel] en het aantreffen en aanhouden van de verdachten in de buurt van de plaats delict – stelt het hof vast dat de drie aangehouden verdachten de personen op de camerabeelden zijn die stenen tegen de ruit van de winkel hebben gegooid. Op grond van de omstandigheid dat de verdachten stenen tegen de ruit hebben gegooid in combinatie met hetgeen in voornoemd tasje is aangetroffen, komt het hof bovendien tot de conclusie dat de drie verdachten ook verantwoordelijk zijn voor het (op een eerder moment) in de sloten draaien van de Torx-schroeven.
Het hof is daarom van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging met braak bij winkelbedrijf [winkel] .
Feit 2 subsidiair
Op 29 december 2018 worden de verdachte en vier andere jongens om 02:07 uur ’s nachts door de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] staande gehouden en vervolgens aangehouden in verband met de verdenking van een poging tot inbraak. Bij de insluitingsfouillering van de verdachte op het politiebureau blijkt dat hij een kentekenbewijs van een Peugeot en twee autosleutels bij zich draagt. Zowel het kentekenbewijs als de autosleutels horen bij (twee) auto’s die enkele dagen voor de aanhouding van de verdachte zijn gestolen.
Als gezegd gaat het hof uit van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep, voor zover inhoudende dat hij het kentekenbewijs en de autosleutels (ongeveer een half uur voor zijn aanhouding) had gevonden. Hij heeft verklaard dat hij deze spullen naar de politie wilde brengen, maar dat dit niet mogelijk was omdat het politiebureau op dat moment was gesloten. Het hof acht deze verklaring ongeloofwaardig. Immers, toen hij die avond wèl contact had met de politie heeft hij niets gezegd over de goederen die hij had gevonden. Pas ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat hij deze goederen bij zich had, hoe hij aan de sleutels en het kentekenbewijs is gekomen en dat hij deze had willen teruggeven.
Uit de omstandigheid dat de verdachte, naar eigen zeggen vrij kort na de vondst en op een moment dat hij bovendien het concrete plan had opgevat om zijn vondst bij de politie te melden, niets heeft gezegd tegen de politieambtenaren over de bij hem aangetroffen sleutels en het kentekenbewijs, en het vinden daarvan dus niet eigener beweging door hem aan de politie is gemeld waartoe hij als vinder gehouden was en waartoe hij voorafgaande aan zijn fouillering de gelegenheid moet hebben gehad, leidt het hof af dat hij geenszins de bedoeling had deze spullen naar de politie te brengen maar dat hij deze goederen zich wederrechtelijk had toegeëigend. Het onder 2 subsidiair tenlastegelegde kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

primairhij op 22 november 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen toebehorend aan winkelbedrijf [winkel] en zich daarbij de toegang tot dat winkelpand ( [adres 2] ) te verschaffen door middel van braak, met zijn mededaders naar dat winkelpand ( [adres 2] ) is toegegaan, waarna hij en zijn mededaders,
- meermalen met kracht een steen tegen de ruit van de deur van dat winkelpand ( [adres 2] ) hebben gegooid en
- schroeven in cilindersloten van de deur van dat winkelpand hebben gedraaid;
2.
subsidiairhij op 29 december 2018 te Amsterdam opzettelijk
- een autosleutel (merk Peugeot) en
- een autosleutel (merk Mercedes) en
- kentekenpapieren (behorende bij een Peugeot 307 met kenteken [kenteken] ), toebehorend aan een ander dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten door het vinden van deze goederen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
verduistering.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat, bij een bewezenverklaring, wordt volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een nachtelijke poging tot inbraak bij een winkel, waarbij hij en de mededaders middels de kerntrekmethode en door het werpen van stenen tegen de deurruit, gepoogd hebben de deur van die winkel te forceren. De verdachte heeft hierdoor – kennelijk met het oog op het eigen financiële gewin – forse schade en overlast veroorzaakt. Uit het dossier blijkt dat de sloten van de voordeur onbruikbaar zijn gemaakt en dat ook de ruiten moesten worden vervangen. Die schade wordt uiteindelijk aan de consument doorberekend en daarmee worden bedrijfsinbraken ook een maatschappelijk probleem. Een inbraak als de onderhavige kan bovendien zorgen voor gevoelens van onveiligheid, niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij buurtbewoners en de samenleving als geheel. Voorts heeft de verdachte zich aan verduistering van kentekenpapieren van een Peugeot en twee verschillende autosleutels schuldig gemaakt. De verdachte heeft door de bewezenverklaarde feiten te plegen getoond geen respect te hebben voor het eigendom van anderen.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 7 januari 2022 blijkt dat hij meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld voor diefstal – waaronder bedrijfsinbraken. Het hof weegt dit ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een voltooide inbraak bij een bedrijfspand, bij recidive van soortgelijke feiten, een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf voor de duur van 10 weken als uitgangspunt genoemd. In strafmatigende zin houdt het hof rekening met het feit dat het onder 1 bewezenverklaarde een poging tot diefstal betreft. Daar komt anderzijds bij dat de verdachte ook voor een tweede feit (verduistering) wordt veroordeeld.
Het hof is, anders dan de raadsvrouw en de advocaat-generaal, van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten in combinatie met het strafblad van de verdachte, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plek is. Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen passend en geboden.
Het hof heeft – ambtshalve – geconstateerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden, nu de verdachte op 22 november 2018 in verzekering is gesteld, terwijl het vonnis is gewezen op 17 februari 2021. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de op te leggen straf, in zoverre dat in plaats van de passend en geboden geachte straf, een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen wordt opgelegd.
Beslag
Het onder 1 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard. Voorts zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten van de onder hem in beslag genomen Nokia telefoon en beveelt het dat de in beslag genomen autosleutels worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 57, 63, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 december 2017 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 10 uren, subsidiair 5 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu voornoemde voorwaardelijke straf reeds is geëxecuteerd, zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging daarvan.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Muts (5667893) - 2 STK Handschoen (5667892) .
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Zaktelefoon (Nokia, 568063).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Sleutel (5685065)
- 1 STK Sleutel (5685066).
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering van 25 juni 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 december 2017 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 10 uren, subsidiair 5 dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, H.A. van Eijk, en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. S. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2022.
mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.