In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1970, was betrokken bij een incident op 26 maart 2018 in een winkel in Beverwijk, waar zij samen met een medeverdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon, aangeduid als de aangever. De tenlastelegging omvatte onder andere het duwen, vastpakken bij de keel en slaan van de aangever. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin zij was veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 april 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er sprake was van noodweer, omdat de verdachte zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever. Het hof heeft echter geoordeeld dat de lezing van de aangever, ondersteund door onafhankelijke getuigen, geloofwaardig was en dat er geen noodweersituatie was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever heeft geduwd en bij de keel heeft gepakt, en dat het geweld in dit geval disproportioneel was.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezenverklaarde als openlijke geweldpleging gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. De uitspraak benadrukt de onacceptabiliteit van geweld, ongeacht de frustraties die de verdachte en haar medeverdachte ervoeren.