ECLI:NL:GHAMS:2022:1932

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
23-002692-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in winkel met beroep op noodweer verworpen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1970, was betrokken bij een incident op 26 maart 2018 in een winkel in Beverwijk, waar zij samen met een medeverdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon, aangeduid als de aangever. De tenlastelegging omvatte onder andere het duwen, vastpakken bij de keel en slaan van de aangever. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin zij was veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 april 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er sprake was van noodweer, omdat de verdachte zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever. Het hof heeft echter geoordeeld dat de lezing van de aangever, ondersteund door onafhankelijke getuigen, geloofwaardig was en dat er geen noodweersituatie was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever heeft geduwd en bij de keel heeft gepakt, en dat het geweld in dit geval disproportioneel was.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezenverklaarde als openlijke geweldpleging gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. De uitspraak benadrukt de onacceptabiliteit van geweld, ongeacht de frustraties die de verdachte en haar medeverdachte ervoeren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002692-18
datum uitspraak: 6 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-059085-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 april 2022.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 26 maart 2018 te Beverwijk openlijk, te weten, in de winkel de [winkel], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door die [slachtoffer]
- een of meermalen (met kracht)tegen/aan het lichaam te duwen en/of trekken en/of
- een of meermalen bij de keel vast te pakken en/of
- een of meermalen met kracht op/tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en daartoe het volgende aangevoerd. De aangever kondigde een tassencontrole aan, waarop de verdachte emotioneel reageerde en in de richting van de aangever wees. Vervolgens duwde de aangever haar, waarop ze hem naar eigen zeggen eenmaal heeft teruggeduwd om zichzelf te verdedigen. Zij ontkent de overige tenlastegelegde (gewelds)handelingen te hebben verricht. Er is slechts bewijs voor de duw die de verdachte erkent maar voor het overige is er geen bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de uiteenlopende lezingen van de feiten in het dossier is niet exact vast te stellen wat de aanleiding van het geweld is geweest. Het hof heeft echter geen reden om te twijfelen aan de waarnemingen van de onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 2], die de aangifte op essentiële punten ondersteunen. Het hof stelt op basis daarvan vast dat de verdachte de aangever heeft geduwd en bij de keel vast heeft gepakt. De verdachte heeft overigens tijdens haar verhoor bij de politie verklaard dat dit laatste gebeurd zou kunnen zijn. Voorts leidt het hof uit voornoemde verklaringen en de aangifte af dat toen de verdachte de aangever bij de keel greep, haar medeverdachte sloeg tegen het hoofd van de aangever. Verder merkt het hof op dat het letsel dat door de aangever wordt genoemd ook is gezien door anderen (deels ook door verbalisant [verbalisant]) en dat daarvan foto’s in het dossier zijn opgenomen. Ook dit bevestigt de aangifte in zoverre dat naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de verdachte, samen met de medeverdachte, geweld heeft gepleegd jegens de aangever. Het hof acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 26 maart 2018 te Beverwijk openlijk, te weten in de winkel [winkel], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door die [slachtoffer]
- tegen/aan het lichaam te duwen en/of trekken en
- bij de keel vast te pakken en
- op het hoofd en/of het lichaam te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweer. Zij heeft daartoe aangevoerd dat
sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen zij zich op een proportionele wijze heeft verdedigd. De verdachte heeft de aangever geduwd als reactie op het door hem als eerste gepleegde geweld.
Het hof overweegt als volgt.
Nu de lezing van de aangever in grote lijnen wordt ondersteund door de verklaringen van de onafhankelijke getuigen, dient ervan uit te worden gegaan dat, hoewel aangever zich ook niet onbetuigd heeft gelaten, er geen sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte zich te weer diende te stellen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens haar. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, zodat zij niet met succes een beroep kan doen op rechtvaardiging van het door haar toegepaste geweld. Voor zover overigens al uit zou worden gegaan van een noodweersituatie, is de reactie van de verdachte, in het bijzonder het bij de keel pakken van de aangever, disproportioneel geweest. Het verweer wordt verworpen.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 32 uren, subsidiair 16 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en de medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in een winkel, nadat zij verzocht werden medewerking te verlenen aan een tassencontrole. Het hof heeft de verdachten ter terechtzitting horen verklaren dat er in hun beleving mogelijk sprake was discriminatie – overige klanten werden namelijk niet gecontroleerd – en heeft begrip voor de frustraties en emoties die dat in elk geval door hen zo beleefde gevoel met zich brengt. Desondanks is de toepassing van geweld onacceptabel, omdat daarmee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de openbare orde worden aangetast.
Het hof weegt bij het bepalen van de strafmaat mee dat er sinds het feit lange tijd is verstreken. Om die reden acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf straf niet passend. Daarom en om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen zal het hof de door het hof passend geachte taakstraf geheel in voorwaardelijke vorm opleggen. Voorts merkt het hof op dat de zogenoemde redelijke termijn waarbinnen een strafzaak dient te zijn berecht, is overschreden. In de omstandigheid dat het hof aan de verdachte een (voorwaardelijke) taakstraf oplegt die minder beloopt dan 100 uren ziet het hof aanleiding om geen verdere strafkorting toe te passen en te volstaan met constatering van voornoemde overschrijding.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. J.J.J. Schols en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 mei 2022.
De voorzitter, de jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]