In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 30 december 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, was beschuldigd van winkeldiefstal, waarbij zij op 21 september 2019 een pak ijs had weggenomen dat toebehoorde aan een grootwinkelbedrijf in Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 januari 2022 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en haar raadsvrouw gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal, maar heeft ook rekening gehouden met haar positieve ontwikkelingen in persoonlijke omstandigheden, zoals haar behandeling voor alcoholverslaving en het vinden van voltijds werk.
De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De advocaat-generaal had in hoger beroep een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken geëist. De raadsvrouw pleitte voor een taakstraf van 30 uren zonder voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft besloten om de gevangenisstraf niet ten uitvoer te leggen, maar heeft de verdachte wel veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren.
Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, gezien de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd dan bewezen was verklaard. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.