ECLI:NL:GHAMS:2022:1927

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
23-003882-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld gepleegd door meerdere personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2019. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van diefstal met geweld, gepleegd op 17 januari 2019 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van diverse goederen, waaronder alcoholhoudende drank en lachgas, met geweld en bedreiging tegen de aangever, die als nachtkoerier werkte. Tijdens de overval werd de aangever bedreigd met een vuurwapen en liep hij een schotverwonding op. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het bewijs en de verklaringen van getuigen. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf verhoogd naar 27 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 8.857,46, ter compensatie van materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen en geld aan de rechthebbenden gelast. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van begeleiding en behandeling van de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003882-19
datum uitspraak: 24 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684015-19 en 13-077410-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer fles(sen) alcoholhoudende drank en/of fles(sen) frisdrank en/of lachgastank(s) en/of doosje(s) lachgaspatro(o)n(en) en/of zakje(s) ballon(nen) en/of koelbox en/of pakje(s) sigaretten en/of emmer(s) popcorn en/of aluminium cracker(s) en/of slagroomspuit(en) en/of houten pallet en/of geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of [BV] BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) naar voornoemde [benadeelde] is/zijn gelopen en/of (vervolgens) voornoemde [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of voornoemde [benadeelde] heeft/hebben vastgepakt en/of vastgegrepen en/of voornoemde [benadeelde] met voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van voornoemde [benadeelde] heeft/hebben gehouden en/of gericht en/of met voornoemd vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van voornoemde [benadeelde] heeft/hebben geschoten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er geen bewijs is dat de verdachte goederen en/of geld heeft gestolen, dat de verdachte geen geweld heeft gebruikt jegens de aangever en dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt. De verdachte had geen opzet op de diefstal en evenmin op het helpen van zijn medeverdachte, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever [benadeelde] was op 17 januari 2019 als nachtkoerier werkzaam voor het bedrijf [BV] B.V.. Die nacht plaatste de verdachte – die met anderen in een studio muziek aan het maken was – twee bestellingen. De eerste bestelling plaatste hij rond 03:00 uur. De tweede bestelling deed de verdachte rond 05:30 uur. Beide bestellingen werden door [benadeelde] (met de auto) bij de verdachte, op de [adres 2], afgeleverd. Toen [benadeelde] ten tijde van de tweede bestelling daar aankwam, liep de verdachte samen met een ander naar [benadeelde].
[benadeelde] gaf van de twee jongens die hij naar hem toe zag lopen het volgende signalement. NN1 was een lange, getinte jongen met een slank postuur en een kop groter dan de andere persoon. Hij droeg een donkerkleurige jas, een spijkerbroek met een Gucci-riem en droeg (naar even later bleek) een vuurwapen bij zich. NN2 was een korte, gespierde, negroïde jongen met een rondvormig gezicht en opgeschoren haar. Hij droeg een zwart trainingspak, met een zwart Nike vest.
NN1 vroeg aan [benadeelde] hoeveel wisselgeld hij bij zich had en hij zei dat [benadeelde] al zijn geld moest laten zien. Op dat moment trok NN1 een vuurwapen en NN2 pakte [benadeelde] vast. Terwijl NN2 hem tegen de auto aanduwde, sloeg NN1 [benadeelde] met het wapen op zijn neus en hoofd. [benadeelde] trok zich los en rende weg. NN1 en NN2 renden hierop achter [benadeelde] aan. Toen zij [benadeelde] inhaalden, kwam deze ten val. De beide verdachten trokken hierop gezamenlijk [benadeelde] omhoog, waarna zij [benadeelde] om zijn telefoon vroegen. [benadeelde] stribbelde aanvankelijk tegen, waarna NN1 met het vuurwapen gericht op [benadeelde] schoot. Als gevolg hiervan liep [benadeelde] een schotverwonding aan zijn rechteronderbeen op. Nadat de beide verdachten de telefoon van [benadeelde] afpakten, liepen zij terug naar de auto van [benadeelde] en haalden zij deze leeg. Daarbij hebben ze de goederen weggenomen, waaronder lachgastanks, flessen drank en lachgaspatronen. Ook namen ze geld mee.
De getuige [getuige], die aan de [adres 2] woont, zag het incident gebeuren. Zij hoorde om 06:00 uur herrie op straat en zag drie personen waarvan één persoon een bebloed gezicht had. Hij schreeuwde tegen de andere twee personen. [getuige] zag dat de twee andere personen in het zwart/donker gekleed waren en dat zij een getinte huidskleur hadden.
[medeverdachte] – met wie de verdachte (onder andere) in de nacht van 17 januari 2019 samen was – raakte na het incident vermist. [benadeelde] zag naar aanleiding van diens vermissing een foto van [medeverdachte] op [website 1] en hij herkende [medeverdachte] daarop voor 100% als de persoon die op hem schoot, hiervoor aangehaald als persoon NN1. Op het [website 2]-account van [medeverdachte] trof de broer van [benadeelde] een foto van een persoon (de verdachte) aan die voldeed aan het signalement dat [benadeelde] gaf van NN2. [benadeelde] herkende deze persoon op deze foto als de persoon die hem overviel en hij beschreef dat hij deze jongen twee keer heeft gezien, te weten bij het afleveren van de beide bestellingen.
Tijdens het tweede politieverhoor zagen de politieambtenaren dat de verdachte (onder andere) een gespierd postuur heeft, niet lang is en een rond gezicht heeft. Tijdens zijn aanhouding op 17 januari 2019 om 06:25 uur droeg de verdachte een zwarte jas, vest, joggingbroek en schoenen. Het vest dat hij droeg was van het merk Nike.
Op 22 februari 2019 werd [medeverdachte] overleden aangetroffen in het water. Bij onderzoek van het stoffelijk overschot werden onder andere een Huawei telefoon en € 656,45 aan cashgeld aangetroffen. [medeverdachte] droeg op het moment van aantreffen een spijkerbroek, een Gucci-riem en een donkergekleurde jas. De bij [medeverdachte] aangetroffen Huawei-telefoon behoorde toe aan [benadeelde].
De verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 17 januari 2019 twee keer een bestelling voor onder meer lachgas heeft geplaatst bij [BV] en dat hij ten tijde van het bezorgen van de tweede bestelling met een ander naar de koerier is gelopen.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat [medeverdachte], door de aangever omschreven als NN1, de schutter was en dat de verdachte de door de aangever als NN2 omschreven persoon was. Uit de hiervoor weergegeven vaststellingen trekt het hof de conclusie dat verdachte en diens medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt bij de overval op [benadeelde]. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen. Dat bij de verdachte geen weggenomen goederen of geld zijn aangetroffen doet daaraan niet af, te minder nu de verdachte eerst na een achtervolging is aangehouden en het dossier aanwijzingen bevat dat naast de verdachte en [medeverdachte] nog een of meer anderen de diefstal mede hebben gepleegd. De stelling van de verdachte dat hij niet wist dat er een vuurwapen in het spel was is volstrekt onaannemelijk, nu de gewelddadigheden zijn begonnen toen [medeverdachte] een vuurwapen trok en de verdachte [benadeelde] vastpakte en tegen de auto duwde terwijl [medeverdachte] met het vuurwapen op het hoofd van [benadeelde] sloeg.
De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 januari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen flessen alcoholhoudende drank en flessen frisdrank en lachgastanks en doosjes lachgaspatronen en zakjes ballonnen en een koelbox en pakjes sigaretten en emmers popcorn en crackers en slagroomspuiten en een houten pallet en een geldbedrag, toebehorende aan [BV] BV, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en zijn mededader naar [benadeelde] zijn gelopen en [benadeelde] een vuurwapen hebben getoond en [benadeelde] hebben vastgepakt en [benadeelde] met voornoemd vuurwapen tegen het hoofd hebben geslagen en voornoemd vuurwapen in de richting van [benadeelde] hebben gehouden en gericht met voornoemd vuurwapen in de richting van [benadeelde] hebben geschoten.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Daarbij zijn diverse bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden, zoals door de rechtbank in eerste aanleg zijn gesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan diefstal met geweld waarbij het slachtoffer op brute wijze, onder bedreiging met een vuurwapen, is overvallen. Het slachtoffer is daarbij niet alleen met geweld vastgepakt, tegen een auto aangeduwd en bedreigd en geslagen met het vuurwapen, maar er is ook gericht op hem geschoten. Hij heeft hierdoor een schotverwonding aan zijn rechteronderbeen opgelopen. Dat het slachtoffer niet ernstiger is verwond, is niet aan de verdachte en zijn mededader te danken. De verdachte heeft samen met zijn mededader op grove wijze een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De overval heeft bij het slachtoffer een diepe indruk achtergelaten. Een dergelijke gewelddadige overval is voor nietsvermoedende slachtoffers – zo leert de ervaring – een heftige en traumatische gebeurtenis.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf van geruime duur. Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de rechtbank (deels voorwaardelijk) opgelegde gevangenisstraf en de thans door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren in beginsel passend en geboden is.
Het hof houdt in strafmatigende zin echter rekening met de gewijzigde persoonlijke situatie van de verdachte. Gebleken is dat de verdachte vader is geworden van een [kind], tegenwoordig een baan heeft als [baan], waarmee hij een legaal inkomen verdient en dat de verdachte begeleid woont bij [instelling] in [plaats]. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep gemotiveerd getoond om een rustig en stabiel leven op te bouwen. De positieve ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt, is ook terug te zien in hetgeen Reclassering Nederland heeft vermeld in haar rapport van 8 juni 2022. Onder het opschrift ‘advies over bijzondere voorwaarden’ is in het rapport vermeld dat de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden (waaronder een meldplicht, ambulante behandeling en begeleid wonen) adviseert. Tot slot
zal het hof in strafmatigende zin rekening houden met het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde feit en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 mei 2022 waaruit naar voren komt dat de verdachte sinds de pleegdatum geen strafbare feiten meer heeft gepleegd die tot een strafrechtelijke veroordeling hebben geleid.
Het hof is van oordeel dat het voor de verdachte én de samenleving van belang is dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om daarmee het risico op recidive te verminderen. Om die reden zal het hof de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Het voorwaardelijk op te leggen strafdeel ziet ook op het voorkomen van recidive door de verdachte.
Het hof acht, alles afwegend, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, in beginsel passend en geboden. Echter, zoals ook door de advocaat-generaal is geconstateerd, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep overschreden. Namens de verdachte is immers op 22 oktober 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van eerste aanleg, terwijl het hof dit arrest wijst op 24 juni 2022. Hierin ziet het hof aanleiding om het onvoorwaardelijk deel van de passend geachte gevangenisstraf met drie maanden te verminderen.
De verdachte zal aldus een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is. Het hof merkt daarbij op dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.257,46, bestaande uit een bedrag van € 4.257,46 ter compensatie van materiële schade (€ 3.528,46 verlies arbeidsvermogen, € 249,00 telefoon en € 480,00 broek, jas en schoenen) en een bedrag van € 5.000,00 als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 8.777,46. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering conform het vonnis van eerste aanleg moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De raadsman heeft zich – indien het hof zou komen tot een bewezenverklaring – ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals uit het voorgaande blijkt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, op de wijze als hiervoor omschreven. Daarmee heeft verdachte jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot een bedrag € 3.857,46 rechtstreeks materiële schade heeft geleden, in aanmerking genomen dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed. Dit bedrag bestaat uit de posten verlies arbeidsvermogen, telefoon en broek, met dien verstande dat de schade met betrekking tot laatstgenoemde post wordt bepaald op
€ 80,00.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering die betrekking heeft op de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering voor het overige onvoldoende onderbouwd is en het geven van gelegenheid voor een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Immateriële schade
Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, mede omdat zijn gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de zijde van de verdachte niet zijn betwist. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 5.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, het lichamelijke letsel dat hij daarbij heeft opgelopen (meerdere huidbeschadigingen (scheurwonden) op het hoofd en een langwerpige huidbeschadiging passend bij een schotverwonding op het rechteronderbeen), alsmede op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Totaal toegewezen bedrag
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van (in totaal)
€ 8.857,46 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 november 2018 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich in de voorliggende zaak voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Als uitgangspunt geldt dat voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende voorwaarden, essentieel is dat aan overtreding van deze voorwaarden consequenties worden verbonden. Echter, gelet op hetgeen is overwogen met betrekking tot de strafoplegging, acht het hof tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straf thans niet opportuun.

Beslag

De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane feit aangetroffen.
Onttrekking aan het verkeer
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de patronen met goednummers 5694933 en 5694939. Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam gebleken dat de lachgaspatronen (goednummers: 569494 en 5694974) geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het ten laste geleden en bewezen verklaarde zijn verkregen. Ten aanzien van de onder verdachte aangetroffen (bivak)muts met goednummer 5694992 geldt dat deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit onder hem is aangetroffen, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Deze voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
Teruggave aan [BV] B.V.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat het geldbedrag van € 656,45, voorzien van goednummer 5714211, toebehoort aan [BV] B.V. Het hof zal de teruggave van dit geldbedrag aan [BV] B.V. gelasten.
Teruggave aan de verdachte
Naar het oordeel van het hof kan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep worden vastgesteld dat de onder de verdachte inbeslaggenomen Canada Goose jas
(goednummer: 5694997), Nike schoenen (goednummer: 5695000), Nike broek (goednummer: 5695004) en Nike vest (goednummer: 5695005) aan de verdachte toebehoren, zodat het hof de teruggave van deze voorwerpen aan hem zal gelasten.
Teruggave aan [benadeelde]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de volgende voorwerpen: een broek (goednummer: 5694983), een jas (goednummer: 5694986) en schoenen (goednummer: 5694989) toebehoren aan [benadeelde]. Het hof zal de teruggave van deze voorwerpen aan [benadeelde] gelasten.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
Nu de in beslag genomen voorwerpen met goednummers 5707836 (een geldbedrag 40,00), 5694981 (verband), 5694995 (een schiethandenzak rechts), 5694996 (een schiethandenzak links), 5694982 (een schietmouw links), 5694984 (een schietmouw rechts) en 5694804 (verband), die zijn aangetroffen ter gelegenheid van het onderzoek ter zake van een op de verdachte rustende verdenking, niet aan de verdachte toebehoren, zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van deze in beslag genomen voorwerpen gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich volgens afspraak meldt bij zijn toezichthouder mevrouw [naam] (of haar plaatsvervanger) bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3]. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan een diagnostisch onderzoek ten aanzien van zijn psychisch en cognitief functioneren en zich, indien uit dit onderzoek blijkt dat dit noodzakelijk is, ambulant laat behandelen door (topzorg) De Waag of Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Indien uit dit diagnostisch onderzoek blijkt dat behandeling niet noodzakelijk is, dan werkt de verdachte mee aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, waarvan de duur en vorm wordt bepaald door de reclassering;
  • verblijft in [instelling] of een andere instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • patronen (goednummers: 5694933, 5694939)
  • lachgaspatronen (goednummers: 569494 en 5694974)
- een (bivak)muts (goednummer: 5694992).
Gelast de
teruggave aan [BV] B.V.van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 656,45 (goednummer: 5714211).
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een Canada Goose jas (goednummer: 5694997)
  • Nike schoenen (goednummer: 5695000)
  • een Nike broek (goednummer: 5695004)
  • een Nike vest (goednummer: 5695005).
Gelast de
teruggave aan [benadeelde]van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een broek (goednummer: 5694983)
  • een jas (goednummer: 5694986)
  • schoenen (goednummer: 5694989).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een geldbedrag van € 40,00 (goednummer: 5707836)
  • verband (goednummer: 5694981)
  • een schiethandenzak rechts (goednummer: 5694995)
  • een schiethandenzak links (goednummer: 5694996)
  • een schietmouw links (goednummer: 5694982)
  • een schietmouw rechts (goednummer: 5694984)
  • verband (goednummer: 5694804).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.857,46 (achtduizend achthonderdzevenenvijftig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 3.857,46 (drieduizend achthonderdzevenenvijftig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.857,46 (achtduizend achthonderdzevenenvijftig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 3.857,46 (drieduizend achthonderdzevenenvijftig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 79 (negenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de
materiële schadeop
- 17 januari 2019 over een bedrag van € 329,00 ter zake van broek en telefoon
- 12 februari 2019 over een bedrag van € 329,51 ter zake van inkomstenderving januari 2019
- 5 maart 2019 over een bedrag van € 486,50 ter zake van inkomstenderving februari 2019
- 3 april 2019 over een bedrag van € 486,50 ter zake van inkomstenderving maart 2019
- 8 mei 2019 over een bedrag van € 438,03 ter zake van inkomstenderving april 2019
- 17 juni 2019 over een bedrag van € 486,50 ter zake van inkomstenderving mei 2019
- 1 juli 2019 over een bedrag van € 486,50 ter zake van inkomstenderving juni 2019
- 9 augustus 2019 over een bedrag van € 271,64 ter zake van inkomstenderving juli 2019
- 1 september 2019 over een bedrag van € 271,64 ter zake van inkomstenderving augustus 2019
- 1 oktober 2019 over een bedrag van € 271,64 ter zake van inkomstenderving september 2019
en van de
immateriële schadeop 17 januari 2019.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van
18 januari 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 november 2018, parketnummer 13-077410-18, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. S.M.M. Bordenga en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 juni 2022.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.