ECLI:NL:GHAMS:2022:192
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking van bezwaren
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 november 2018. De verdachte, geboren in 1993, had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar heeft op 7 december 2021 via zijn raadsman laten weten dat hij zijn hoger beroep niet langer wenst te handhaven. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die verzocht om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep was aanvankelijk aangevangen op 23 september 2020, maar werd geschorst. De raadsman heeft de intrekking van het hoger beroep kenbaar gemaakt, waarbij hij verzocht om niet-ontvankelijkheid. Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met verder onderzoek van de zaak. Daarom heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, zoals verzocht door de advocaat-generaal.
De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin de rechters C.N. Dalebout, N.A. Schimmel en D. Abels zitting hadden. De uitspraak is gedaan op de openbare terechtzitting van 13 januari 2022, waarbij mr. A. Ivanov als griffier aanwezig was. De rechters Schimmel en Abels waren niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.