Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1op tegen de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter onder 2.4 en stelt dat deze onjuist, althans onvolledig zijn weergegeven. Met deze grief en het daartegen door [geïntimeerde] gevoerde verweer zal het hof rekening houden in het hierna volgende. Over de vastgestelde feiten bestaat voor het overige geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.Beoordeling
grief 2komt Ripperda III op tegen rechtsoverweging 6.5 van het tussenvonnis. Daarin heeft de kantonrechter het verweer van Ripperda III dat, als de door [geïntimeerde] gestelde afspraak al zou zijn gemaakt, deze niet rechtsgeldig is omdat [geïntimeerde] zijn vordering al ter verificatie bij de curator in het faillissement van Ripperda Vastgoedbehoud heeft ingediend, verworpen. Ripperda III heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij heeft bedoeld dat uit het feit dat [geïntimeerde] zijn vordering heeft ingediend in het faillissement van Ripperda Vastgoedbehoud (en niet heeft ingetrokken) blijkt dat er voor de doorstart geen enkele aanleiding was om afspraken te maken met [geïntimeerde] die hem in een betere positie zouden brengen dan de overige concurrente crediteuren in het faillissement. Verder blijkt hieruit volgens Ripperda III dat [geïntimeerde] ervan uitging dat indiening van zijn vordering in het faillissement de enige manier zou zijn om betaling van (een deel van) zijn vorderingen op Ripperda Vastgoedbehoud te krijgen. Zou de door [geïntimeerde] gestelde afspraak zijn gemaakt, dan had [geïntimeerde] geen enkele aanleiding gehad om zijn vordering bij de curator in te dienen, aldus nog steeds Ripperda III.
grief 11, richt zich tegen de veroordeling van Ripperda III in de buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten. Ripperda III heeft daartoe alleen aangevoerd dat in hoger beroep tot een ander oordeel moet worden gekomen, zodat uit het voorgaande al volgt dat ook deze grief faalt.