ECLI:NL:GHAMS:2022:189

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
23-001790-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handelen in strijd met de Opiumwet en onrechtmatige aanhouding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk vervoeren van ongeveer 13 bolletjes cocaïne op 5 december 2019 te Amsterdam. De verdediging voerde aan dat de aanhouding en fouillering van de verdachte onrechtmatig waren, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn geweest. Het hof oordeelde echter dat de verbalisanten op basis van eerdere aanhoudingen en meldingen over de woning van de verdachte voldoende reden hadden om aan te nemen dat er sprake was van een strafbaar feit. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder positieve ontwikkelingen in zijn leven, en besloot de straffen te matigen. Tevens werd het beslag van €30,- aan de verdachte teruggegeven. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001790-20
datum uitspraak: 27 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-017110-20 en 13-088035-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 december 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk in een auto heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13 bolletjes (1,47 gram) cocaine , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat sprake is geweest van een onrechtmatige aanhouding en fouillering, nu er geen redelijk vermoeden van schuld was op het moment van aanhouding en er derhalve ook geen ernstige bezwaren waren op het moment van fouillering. Hij heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv. omdat voorschriften zijn geschonden die beschermen tegen willekeurige vrijheidsbeneming en willekeurige aantasting van de lichamelijke integriteit. Het nadeel dat cliënt heeft ondervonden volgt uit de schending van deze voorschriften, aldus de raadsman. De raadsman heeft zich vervolgens primair op het standpunt gesteld dat het vormverzuim tot bewijsuitsluiting moet leiden, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak. De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het verzuim dient te leiden tot strafvermindering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 6 december 2019, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], volgt dat voornoemde verbalisanten op 5 december 2019 omstreeks 20.40 uur een persoon de woning gelegen aan de [adres 2] te Amsterdam in zagen gaan. De verbalisanten waren er ambtshalve mee bekend dat het een woning betrof van een aan verdovende middelen verslaafde vrouw, dat er in het verleden reeds meerdere aanhoudingen hebben plaatsgevonden op dit adres naar aanleiding van handel in verdovende middelen en dat er meerdere “Meld Misdaad Anoniem” meldingen met betrekking tot verdovende middelen op dit adres waren binnengekomen. Korte tijd daarna zagen zij dat de deur van de woning van binnenuit geopend werd en op een kier bleef staan en dat op dat moment niemand de woning in- of uitging. Een aantal minuten later zagen zij dat er een kleine donkerkleurige auto van het merk Peugeot in de straat parkeerde en dat drie personen uit dit voertuig kwamen. Twee van hen, beiden met een licht getinte huidskleur, gingen via de reeds geopende voordeur van voornoemde woning naar binnen. De derde persoon, een blanke man en tevens de bestuurder van het voertuig, bleef tussen het voertuig en de woning in staan en keek om zich heen. Uit het dossier maakt het hof op dat dit de medeverdachte [medeverdachte] betreft. Enkele minuten later kwamen de twee personen die even daarvoor de woning binnen waren gegaan, weer naar buiten. Zij stapten in de Peugeot en reden weg richting de Socratesstraat. De verbalisanten hebben direct hun bevindingen via de portofoon doorgegeven, zijn achter de Peugeot aangereden en verloren de Peugeot op enig moment uit het zicht nadat zij die Peugeot in de richting van de Socratesstraat hadden zien wegrijden. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 5 december 2019, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], volgt dat zij een donkerkleurige Peugeot vanaf de Socratesstraat zagen rijden en deze auto staande hebben gehouden. De verbalisanten zagen in deze auto drie jongens waarvan het signalement overeenkwam met de doorgegeven melding. De politieambtenaren die de auto en de personen op de [adres 2] hadden gezien, zijn vervolgens langs de auto en de inzittenden daarvan gereden en zij hebben bevestigd dat zij de auto en de personen herkenden. De drie personen, waaronder de verdachte, zijn vervolgens aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Na aanhouding heeft op het politiebureau op grond van de Opiumwet en op last van de hulpofficier van justitie een fouillering van de verdachte plaatsgevonden waarbij in zijn kleding de bolletjes zijn aangetroffen.
Het hof is – anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal – van oordeel dat op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden de verbalisanten in redelijkheid hebben kunnen oordelen dat ten aanzien van de drie personen in de zwarte Peugot, en dus ook tegen de verdachte, op het moment van de staandehouding een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond. Daarbij is met name gelet op de eerdere aanhoudingen op dit adres naar aanleiding van de handel in verdovende middelen, het open laten van de deur en de zeer korte tijd waarin de verdachte en de medeverdachte in de woning zijn geweest. Daarom zijn deze staandehouding – en de daaropvolgende aanhouding – niet onrechtmatig geweest. Het hof is voorts van oordeel dat op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden, mede omdat de politie daaruit heeft kunnen afleiden dat de verdachte slechts enkele minuten de woning gelegen aan [adres 2] is binnengegaan, ook sprake was van ernstige bezwaren zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid Opiumwet en dat derhalve op het politiebureau op goede gronden is overgegaan tot fouillering van de verdachte.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 december 2019 te Amsterdam, opzettelijk in een auto heeft vervoerd 13 bolletjes (ongeveer 1,47 gram) van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de politierechter bijzondere voorwaarden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van 13 bolletjes met daarin cocaïne. De aangetroffen hoeveelheid drugs, duidt erop dat deze bestemd was voor de handel. Het gebruik en de verspreiding van harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van (andere) criminaliteit, onder andere doordat de gebruikers van deze drugs vermogensdelicten plegen om in hun verslaving te voorzien. Het hof acht dit kwalijk, temeer nu de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 december 2021 reeds veelvuldig met justitie in aanraking is geweest en ten tijde van het plegen van het onderhavige feit in meerdere proeftijden liep. Deze veroordelingen hebben kennelijk weinig tot geen indruk op de verdachte gemaakt en hem er in ieder geval niet van weerhouden onderhavig feit te begaan.
Op grond van de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte acht het hof in beginsel passend dat aan de verdachte een taakstraf van substantiële duur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep zijn toegelicht, aanleiding om het onvoorwaardelijk strafdeel te matigen. De verdachte heeft verklaard dat hij sinds 4 januari 2022 is begonnen met een opleiding, waarbij hij na afronding van die opleiding bij hetzelfde bedrijf kan beginnen met betaald werk. Daarnaast is hij gestart met het aflossen van zijn schulden met behulp van zijn begeleider van de Gemeente Amsterdam. Ook is hij gestopt drugs te gebruiken. De verdachte heeft medegedeeld dat hij graag met een schone lei wil beginnen. Uit informatie verstrekt door de reclassering, in het bijzonder het bericht van de heer [naam], reclasseringswerker, van 11 januari 2022 en het reclasseringsadvies van 11 augustus 2020, volgt dat de verdachte tijdelijk begeleiding heeft ontvangen van de reclassering in een vrijwillig kader en dat, ondanks de aanwezigheid van veel zorgen omtrent meerdere leefgebieden, sprake was van positieve ontwikkelingen op relevante leefgebieden.
Het hof houdt rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en voorts met de omstandigheid dat het hof op dezelfde dag in drie andere strafzaken tegen de verdachte arrest wijst, waarbij het aan de verdachte straffen oplegt.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De voorwaardelijke vrijheidsstraf beoogt de verdachte te stimuleren om op de door hem ingeslagen weg en daarmee op het goede pad te blijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslag

Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 30,- de verdachte toebehoort en aan hem dient te worden teruggegeven, conform de vordering van de advocaat-generaal en het pleidooi van de raadsman.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 13-088035-19)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2019 opgelegde voorwaardelijke geldboete ter hoogte van 500 euro, te vervangen door 10 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering wordt afgewezen of dat de proeftijd ervan wordt verlengd.
Het hof acht – met de advocaat-generaal en de raadsman – termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 30 EUR IBG 5-12-2019 (omschrijving: 5847985, 5847985).
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 7 juli 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2019 met parketnummer 13-088035-19 voorwaardelijk opgelegde geldboete van 500 euro, te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 januari 2022.
mr. D. Abels is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]