Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Utrecht,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een afwijzend verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De appellante, gevestigd in Utrecht, heeft op 2 juli 2021 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 26 mei 2021, waarin haar vordering tot betaling van € 23.862,51 door de kantonrechter werd afgewezen. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst van opdracht voor de verzorging van een plechtigheid en de repatriëring van de vader van de geïntimeerde naar Iran. De appellante had een factuur van € 22.428,44 gestuurd voor deze diensten, maar de kantonrechter oordeelde dat de appellante niet had voldaan aan haar informatieverplichtingen volgens het Burgerlijk Wetboek, waardoor de overeenkomst ambtshalve werd vernietigd.
In hoger beroep heeft de appellante haar grieven ingediend en betoogd dat zij wel degelijk aan de informatieverplichtingen heeft voldaan. Het hof heeft de grieven gezamenlijk behandeld en vastgesteld dat de appellante de factuur correct had gespecificeerd en toegelicht. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde, die niet was verschenen, de factuur niet had betaald en vanaf de vervaldatum in verzuim was. Het hof heeft de vordering van de appellante integraal toegewezen, het bestreden vonnis vernietigd en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten in beide instanties.
De beslissing van het hof is op 28 juni 2022 openbaar uitgesproken door de meervoudige burgerlijke kamer, bestaande uit de rechters R.J.M. Smit, G.C. Boot en K.G.F. van der Kraats.