ECLI:NL:GHAMS:2022:1872

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
200.287.914/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding huurovereenkomst en ontruiming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning. De appellanten, [appellant sub 1] en de overleden [appellant sub 2], hebben in een eerder tussenarrest de gelegenheid gekregen om tegenbewijs te leveren, maar hebben hiervan afgezien. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat de geïntimeerde, [geïntimeerde], voorshands heeft bewezen dat de appellanten haar niet de gelegenheid hebben gegeven om noodzakelijke werkzaamheden aan de woning uit te voeren. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de appellanten tekort zijn geschoten in hun verplichtingen op grond van de vaststellingsovereenkomst en het Burgerlijk Wetboek.

De grieven van de appellanten zijn door het hof verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die de ontbinding van de huurovereenkomst niet zouden rechtvaardigen. De gezondheidstoestand van [appellant sub 2] is niet relevant, aangezien deze in hoger beroep geen rol meer kan spelen na het overlijden van [appellant sub 2]. Het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, inclusief de proceskostenveroordeling. De appellanten zijn als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep verwezen.

De beslissing van het hof is op 28 juni 2022 openbaar uitgesproken, waarbij de kosten van het hoger beroep zijn begroot op een totaal van € 1.681,00, inclusief verschotten en advocaatkosten. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.287.914/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 8207463 \ CV EXPL 19-18781
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 juni 2022
inzake

1.[appellant sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
wijlen [appellant sub 2],
laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. E.B.R. van Griethuysen te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellant sub 1] c.s. en [geïntimeerde] genoemd. [appellant sub 1] c.s. zullen ook hier afzonderlijk als [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden aangeduid.
Het hof heeft op 8 maart 2022 een tussenarrest uitgesproken (verder ook: het tussenarrest). Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot dan toe verwijst het hof naar dat arrest. In het tussenarrest heeft het hof [appellant sub 1] c.s. – kort gezegd – gelegenheid gegeven (tegen)bewijs te leveren.
Nadat [appellant sub 1] c.s. hadden afgezien van bewijslevering, is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest heeft het hof in het kader van
de grieven I en IIgeoordeeld dat [geïntimeerde] voorshands heeft bewezen dat [appellant sub 1] haar niet onvoorwaardelijk de gelegenheid heeft gegeven de noodzakelijke werkzaamheden aan de woning te laten uitvoeren doordat hij het de door of namens haar ingeschakelde werklieden onmogelijk heeft gemaakt de door hen te verrichten werkzaamheden (geheel) uit te voeren en/of zich jegens de aannemer en de werklieden onbetamelijk heeft gedragen. [appellant sub 1] c.s. zijn bij het tussenarrest toegelaten tegenbewijs te leveren.
2.2.
Omdat [appellant sub 1] c.s. van voormelde gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt, hebben zij het door [geïntimeerde] geleverde bewijs niet ontzenuwd. Daarom zal het hof van de juistheid van voormelde stelling van [geïntimeerde] uitgaan. Mede gezien overweging 3.6.10 van het tussenarrest staat op grond hiervan vast dat [appellant sub 1] c.s. tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de vaststellingsovereenkomst van 27 mei 2019 en van artikel 7:220 lid 1 BW. De grieven I en II falen dus.
2.3.
Grief IIIis gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in overweging 5.5 van het bestreden vonnis dat de door [geïntimeerde] gevorderde ontbinding met haar gevolgen niet ongerechtvaardigd is (vgl. artikel 6:265 lid 1 BW). Het ligt op de weg van [appellant sub 1] c.s. concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die, indien bewezen, leiden tot het oordeel dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. Naar het oordeel van het hof hebben [appellant sub 1] c.s. aan deze verplichting niet althans onvoldoende voldaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat wat [appellant sub 1] c.s. met betrekking tot (de gezondheidstoestand van) [appellant sub 2] hebben aangevoerd onvoldoende is om de ontbinding niet gerechtvaardigd te achten, nog daargelaten dat dit in hoger beroep geen rol meer kan spelen, omdat [appellant sub 2] is overleden. Ook deze grief heeft dus geen succes.
2.4.
Het voorgaande een en ander heeft tot gevolg dat het bestreden vonnis voor wat betreft de daarbij uitgesproken ontbinding en ontruiming zal worden bekrachtigd.
2.5.
Bij deze stand van zaken faalt ook
grief IV, waarmee [appellant sub 1] c.s. opkomen tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. [appellant sub 1] c.s. zijn immers terecht door de kantonrechter als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
2.6.
Grief Vmist zelfstandige betekenis en kan onbehandeld blijven.
2.7.
De slotsom is dat het bestreden vonnis geheel zal worden bekrachtigd. [appellant sub 1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 16 december 2020;
veroordeelt [appellant sub 1] c.s. in de in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen en tot op heden begroot op € 324,00 voor verschotten, € 1.114,00 voor salaris van de advocaat en € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, R.J.M. Smit en L.A.J. Dun en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.