4.4Jiskefet c.s. hebben hun vordering gebaseerd op artikel 2.20 Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE). Zij voeren aan, samengevat, dat het merk Jiskefet een bekend merk is en dat het gebruik van die aanduiding in de titel en in de aanprijzing op het omslag van het boek strekt ter onderscheiding van de waar, waardoor verwarring omtrent de herkomst van het boek is te duchten althans ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk zonder dat voor dat gebruik een geldige reden bestaat, hetgeen inbreuk oplevert op het merkrecht van Jiskefet BV in de zin van artikel 2.20 lid 2, aanhef en sub a en b, althans sub c, althans sub d BVIE. Het had daarom op de weg van Noblesse gelegen om op het omslag en in de aanprijzing duidelijk te maken dat Jiskefet een merk is en dat er wat betreft het boek, dat door Jiskefet c.s. wordt beschouwd als een droge en niet-humoristische opsomming van feiten, geen band bestaat met de merkhouder Jiskefet BV. Door het uitbrengen van het boek is bovendien aan Jiskefet c.s. de mogelijkheid ontnomen om een eigen Jiskefet Encyclopedie uit te brengen.
4.5.1De grieven stellen primair de vraag aan de orde of Noblesse door het uitbrengen van het boek inbreuk maakt op het merkrecht van Jiskefet BV. Het hof is, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel dat dat niet het geval is.
4.5.2De rechten van een merkhouder om zich te verzetten tegen gebruik door derden van zijn merk zijn neergelegd in artikel 2.20 lid 2 BVIE. In die bepaling, aanhef en sub a, sub b en sub c worden – in navolging van artikel 10 lid 2 sub a, sub b en sub c van Richtlijn (EU) 2015/2436 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (de Merkenrichtlijn) – drie gevallen omschreven waarin de merkhouder zich kan verzetten tegen gebruik van zijn merk (of een daarmee overeenstemmend teken) voor waren of diensten. De merkhouder kan zich ook verzetten tegen gebruik van zijn merk
andersdan voor waren of diensten. Dan moet zijn voldaan aan de eis die wordt vermeld in artikel 2.20 lid 2, aanhef en sub d BVIE, namelijk dat door dat gebruik, zonder geldige reden, ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit, of afbreuk wordt gedaan aan, het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.
4.5.3De voorzieningenrechter heeft op zichzelf terecht geoordeeld dat gebruik van de naam Jiskefet als onderdeel van de titel van het boek niet kan worden aangemerkt als gebruik door Noblesse voor haar waren of diensten in de hiervoor bedoelde zin. De titel van een (individueel) boek vormt immers een onderdeel van de waar zelf en is niet een onderscheidingsteken waarmee een uitgeverij die waar als van haar afkomstig wil onderscheiden. Dat betekent dat het gebruik door Noblesse geen inbreuk oplevert in de zin van artikel 2.20 lid 2 sub a, sub b of sub c. Van merkinbreuk door Noblesse kan dus alleen sprake zijn indien haar gebruik van het merk voldoet aan het bepaalde in de genoemde bepaling sub d.
4.5.4Dat is naar het oordeel van het hof niet het geval.
Het boek bevat min of meer zakelijk verwoorde beschrijvingen van het bekende televisieprogramma ‘Jiskefet’ als fenomeen in de (zeer recente) Nederlandse cultuurgeschiedenis, bijeengebracht in een encyclopedisch handboek waarin wetenswaardigheden omtrent personages, afleveringen en andere onderdelen van het programma ‘Jiskefet’ via een alfabetische ordening toegankelijk worden gemaakt. Partijen zijn het erover eens dat het Noblesse op zichzelf vrijstaat een boek met deze inhoud te publiceren. Voor een dergelijk boek vormt de titel ‘Jiskefet Encyclopedie’ een zeer voor de hand liggende aanduiding van de inhoud ervan en daarom heeft Noblesse, mede gelet op het grondrecht van de informatievrijheid, een geldige reden voor gebruik van die titel.
4.5.5Jiskefet c.s. stellen dat door Noblesse ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk. Het moge zo zijn dat gebruik van deze titel voor Noblesse als uitgever een voordeel oplevert in die zin, dat voor (een deel van) de potentiële kopers en lezers direct duidelijk zal zijn dat het boek betrekking heeft op (het televisieprogramma) ‘Jiskefet’, maar een dergelijk voordeel kan, gelet op de op zichzelf toelaatbare aard en beschrijvende inhoud van het boek zoals hiervoor aangeduid, niet worden beschouwd als ongerechtvaardigd. Er is in dit geval geen sprake van een ‘meeliften’ met of
free ridingop de reputatie van het merk Jiskefet in die zin dat, dankzij afstraling van het imago van dat merk of van de door dat merk opgeroepen kenmerken op het boek van Noblesse, duidelijk sprake is van exploitatie van de bekendheid van dat merk (vgl. HvJ EU 18 juni 2009, ECLI:EU:C:2009:378;
L’Oréal-Bellure).
4.5.6Ook afbreuk aan het onderscheidend vermogen van het merk of aan de reputatie daarvan is in dit geval niet aan de orde. Van aantasting van het onderscheidend vermogen van een merk is sprake als het merk door gebruik van het inbreukmakende teken verwatert. Jiskefet c.s. verwoorden dit door de stelling dat het merk als gevolg van het gebruik in de titel van het boek minder uniek is. Dat doet zich echter hier niet voor, nu de door Noblesse voor het onderhavige boek gebruikte titel juist uitsluitend verwijst naar de activiteiten van de Jiskefet c.s. respectievelijk het cabarettrio zelf, en daardoor de unieke band tussen het merk en die activiteiten eerder wordt onderstreept dan dat het merk verwatert. Dit vindt bevestiging in de passage uit de inleiding van het boek die door Jiskefet c.s. zelf bij memorie van antwoord nr. 48 wordt aangehaald om te benadrukken hoe het boek de mate van bekendheid (‘onsterfelijkheid’) van ‘Jiskefet’ beschrijft.
Aantasting van de reputatie van het merk is in dit geval evenmin aan de orde, nu het boek op geen enkele wijze negatief appelleert aan het merk. De houding van de auteurs tegenover hun onderwerp komt tot uiting in de bladzijde na de titelpagina met daarop slechts de tekst “Een eresaluut aan [geïntimeerde sub 2] , [X] , [geïntimeerde sub 3] ”, gevolgd door de namen van al degenen die in de loop van de jaren aan ‘Jiskefet’ hebben meegewerkt. Jiskefet c.s. hebben in dit verband nog betoogd dat het boek wat hen betreft geenszins humoristisch is, hetgeen afbreuk zal doen aan de reputatie van het merk dat staat voor humor. Deze mening van Jiskefet c.s. kan hun echter niet baten, reeds omdat de vraag wat humoristisch is een subjectief oordeel vergt en uit de stelling van Jiskefet c.s. nog niet volgt dat ook het in aanmerking komende publiek die mening deelt en, zo ja, het humoristisch gehalte van het boek ervaart als afbreuk aan de reputatie van het merk. De bedoelde stelling van Jiskefet c.s. getuigt wellicht ook van een zekere overschatting van wat het merkenrecht vermag, nu de aan een merk verbonden rechten geen exclusieve zeggenschap bieden over wat humor is en wat niet.
4.5.7Uit het voorgaande volgt dat Noblesse naar voorlopig oordeel van het hof geen inbreuk heeft gemaakt op de rechten, verbonden aan het merk Jiskefet.
4.5.8Jiskefet c.s. hebben ten slotte gesteld dat, door het uitbrengen van het boek, aan hen de mogelijkheid is ontnomen om een eigen Jiskefet Encyclopedie uit te brengen.
Ook indien dat het geval zou zijn, leidt dat niet tot een ander oordeel. Het gebruik door Jiskefet c.s. en/of de bekendheid van de naam ‘Jiskefet’ schept niet een recht of een maatschappelijk aanvaarde of gebruikelijke voorrang om zelf als enige of althans als eerste een (encyclopedisch) handboek over ‘Jiskefet’ uit te brengen.
4.6.1Gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen, slagen de grieven IV, V en VII van Noblesse; vanwege het slagen van grief V behoeft grief VI geen bespreking meer. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van Jiskefet c.s. zullen alsnog worden afgewezen. Jiskefet c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties op de voet van artikel 1019h Rv. Partijen zijn het erover eens dat de zaak in hoger beroep voor de toepassing van de Indicatietarieven in IE-zaken moet worden beschouwd als een kort geding van de categorie ‘normaal’. Het hof zal ook voor de eerste aanleg uitgaan van deze categorie.
4.6.2Jiskefet c.s. stellen zich echter op het standpunt dat Noblesse geen proceskosten heeft gemaakt nu uit publicaties is gebleken dat de kosten van Noblesse worden vergoed door de Nederlandse Vereniging van Journalisten, de Groep Algemene Uitgevers en het Persvrijheidsfonds. Noblesse heeft dit betwist en gesteld dat zij wel degelijk zelf aanzienlijke kosten maakt voor het voeren van deze procedure en dat de genoemde organisaties alleen een deel van de kosten zullen dragen als Noblesse de procedure verliest. Het hof oordeelt als volgt. Ook indien Jiskefet c.s. zouden worden gevolgd in de stelling dat iemand die van een derde vergoeding ontvangt van door hem betaalde advocatenkosten om die reden geen recht heeft op de vergoeding van de redelijke en evenredige gerechtskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv, dan geldt in dit geval, gelet op de gemotiveerde betwisting door Noblesse, dat niet aannemelijk geworden dat Noblesse een dergelijke vergoeding van derden heeft ontvangen of zal ontvangen, zodat aan het standpunt van Jiskefet c.s. voorbij zal worden gegaan.
4.6.3Jiskefet c.s. hebben ook aangevoerd dat Noblesse partijen [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] ten onrechte in het hoger beroep heeft betrokken nu dezen geen merkrechten hadden ingeroepen, dat daarom de vorderingen van Noblesse in appel tegen [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] moeten worden afgewezen en Noblesse daarbij als in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt. Voor zover hiermee is bedoeld dat het hof Noblesse moet veroordelen in de proceskosten van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] in hoger beroep verwerpt het hof dit betoog. [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] hebben in eerste aanleg, optredend als eisers naast Jiskefet BV, een veroordeling en proceskostenveroordeling tegen Noblesse uitgelokt en verkregen en Noblesse had er daarom belang bij om alle drie deze partijen in het hoger beroep te betrekken.
4.6.4De incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis is door Noblesse tijdens de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof ingetrokken na de toezegging door Jiskefet c.s. dat zij het vonnis niet ten uitvoer zullen leggen voordat het hof arrest heeft gewezen. Jiskefet c.s. hebben op zichzelf met die intrekking ingestemd maar wel hun vordering gehandhaafd dat Noblesse in de kosten van het incident – eveneens op de voet van artikel 1019h Rv – wordt veroordeeld. Het hof is van oordeel dat voor veroordeling van Noblesse in de kosten van het incident aanleiding zou bestaan wanneer de incidentele vordering, indien die niet was ingetrokken, als ongegrond zou zijn afgewezen. Dat is hier echter niet het geval. Gelet op het hierboven gemotiveerde oordeel van het hof de vorderingen van Jiskefet c.s. niet toewijsbaar zijn, ligt in de rede dat, als de toezegging ter zitting niet door Jiskefet c.s. zou zijn gedaan - het hof de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis zou hebben toegewezen.
Voor een proceskostenveroordeling ten gunste van Noblesse is gelet op diens (onvoorwaardelijke) instemming met de intrekking van het incident, evenmin grond.