ECLI:NL:GHAMS:2022:1850
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking inzake kinderalimentatie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De man, verzoeker in het hoger beroep, had in maart 2022 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank waarin de kinderalimentatie voor zijn kinderen met ingang van 1 januari 2020 op nihil was gesteld. De man verzocht het hof om de werking van deze beschikking te schorsen totdat er in hoger beroep een beslissing zou zijn genomen. De vrouw, verweerster in het hoger beroep, voerde verweer tegen dit schorsingsverzoek.
Het hof heeft in zijn overwegingen de juridische en feitelijke argumenten van beide partijen gewogen. De man stelde dat hij belang had bij schorsing omdat de beschikking van de rechtbank op een juridische misslag berustte en hij in financiële nood zou komen als hij de kinderalimentatie moest blijven betalen. De vrouw daarentegen voerde aan dat het schorsingsverzoek moest worden afgewezen.
Het hof oordeelde dat de man geen belang had bij toewijzing van zijn verzoek tot schorsing, omdat dit in tegenspraak was met zijn verzoek in de hoofdzaak. De man had in de hoofdzaak verzocht om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen, terwijl hij in het schorsingsverzoek vroeg om de uitvoerbaarheid van de beschikking te schorsen. Het hof concludeerde dat de man andere juridische middelen zou moeten aanwenden om de executiemaatregelen van de vrouw te voorkomen. Uiteindelijk werd het verzoek van de man afgewezen.