In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had in eerste aanleg een beschikking gekregen van de rechtbank Noord-Holland, waarin de omgangsregeling was beperkt. De vader is in hoger beroep gegaan, omdat hij van mening was dat de beperking onterecht was en dat hij voldoende had gedaan om aan de veiligheidsafspraken te voldoen. De gecertificeerde instelling (GI) had echter zorgen over het middelengebruik van de vader en de veiligheid van het kind tijdens de omgang. Het hof heeft vastgesteld dat de GI terecht de omgangsregeling heeft beperkt, omdat de vader niet aan de gemaakte veiligheidsafspraken voldeed. De vader had niet de vereiste negatieve drugs- en alcoholtests overgelegd, wat noodzakelijk was om de veiligheid van het kind te waarborgen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop stond. De vader had weliswaar de wens om de omgangsregeling uit te breiden, maar het hof oordeelde dat dit op dat moment niet mogelijk was, gezien de zorgen die nog bestonden over de opvoedsituatie en het middelengebruik van de vader. Het hof heeft benadrukt dat de GI een belangrijke rol speelt in het waarborgen van de veiligheid van het kind en dat de vader moet voldoen aan de voorwaarden die door de GI zijn gesteld voordat de omgang kan worden uitgebreid.