In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 21 december 2021, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd tot 16 november 2022. De moeder heeft op 17 maart 2022 hoger beroep ingesteld, waarbij de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) op 15 april 2022 een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2022 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de moeder, de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de projectzorgbegeleider.
De feiten van de zaak tonen aan dat de moeder en de vader de ouders zijn van [minderjarige], waarbij de moeder het eenhoofdig gezag uitoefent. De minderjarige is sinds 19 augustus 2021 in een pleeggezin geplaatst, na een periode van ondertoezichtstelling die begon in 2017. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingssituatie van [minderjarige], die heeft geleid tot de uithuisplaatsing. Ondanks de positieve stappen die [minderjarige] in het pleeggezin heeft gezet, is het hof van oordeel dat de moeder nog niet over de benodigde pedagogische vaardigheden beschikt om de zorg en stabiliteit te bieden die [minderjarige] nodig heeft.
Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is bevestigd. De moeder heeft weliswaar vooruitgang geboekt, maar het hof is van mening dat de situatie nog steeds zorgelijk is en dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige noodzakelijk blijft. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.