ECLI:NL:GHAMS:2022:1823

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
23-000537-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal van een door de politie als loktas ingezette tas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor diefstal van een tas die door de politie als loktas was ingezet. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep zou worden verklaard, omdat hij geen contact had met zijn raadsman. Het hof oordeelde echter dat de verdachte ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat er grieven waren ingediend en er geen uitdrukkelijke verklaring was dat deze grieven niet meer bestonden.

De tenlastelegging betrof de diefstal van een tas die toebehoorde aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, op 17 februari 2021. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de tas heeft weggenomen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte had de tas gestolen nadat hij deze had aangetroffen, en het hof heeft overwogen of er sprake was van uitlokking door de politie. Het hof concludeerde dat de verdachte niet tot andere handelingen was gebracht dan waarop zijn opzet al gericht was, en dat de inzet van de loktas niet als uitlokking kon worden gekwalificeerd.

Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd en de gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de gevolgen van diefstal voor slachtoffers. De verdachte had eerder onherroepelijk voor diefstal veroordeeld en het hof vond geen aanleiding om de straf te matigen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000537-21
datum uitspraak: 22 juni 2022
VERSTEK (niet-gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-046374-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De advocaat-generaal heeft (primair) gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep wordt verklaard. Nu de verdachte geen contact onderhoudt met zijn raadsman en hem ook niet heeft gemachtigd voor deze zitting, stelt hij kennelijk geen belang in het voortzetten van het hoger beroep.
Het hof overweegt dat het standpunt van de advocaat-generaal geen steun vindt in het recht. Namens de verdachte is een schriftuur houdende grieven ingediend. Nu niet uitdrukkelijk zijdens de verdediging naar voren is gebracht dat deze grieven niet meer bestaan, is daarmee het belang van de verdachte gegeven om de zaak in hoger beroep te laten behandelen. Niet is vereist dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik maakt of een raadsman machtigt namens hem het woord te voeren. De verdachte is ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Amsterdam een tas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal ten behoeve van de leesbaarheid worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen tot andere overwegingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is de verdachte aan [verbalisant 1] opgevallen doordat deze langdurig naar binnen keek bij een supermarkt en zich daarbij heimelijk opstelde bij de ingang, uit het zicht van het personeel. Daarna zag [verbalisant 1] dat de verdachte een op de grond gelegen muts opraapte en deze verborg, waarbij de verdachte om zich heen keek. Bij [verbalisant 1] ontstond het vermoeden dat de man op ‘rooftocht’ was en hij besloot een loktas in te zetten. [verbalisant 1] liep voor de verdachte uit en plaatste een loktas naast de ingang van een winkel, terwijl [verbalisant 1] in de buurt van die tas bleef staan, een andere kant opkeek en deed alsof hij een telefoongesprek voerde. De verdachte passeerde [verbalisant 1], keek naar de tas en naar [verbalisant 1] en liep terug langs de tas, waarna hij de tas pakte en onder zijn jas verstopte.
Het hof heeft zich de vraag gesteld of het handelen van de politieambtenaren dient te worden gekenschetst als uitlokking. Daarvan is sprake als door dat handelen de verdachte tot andere handelingen is gebracht dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. Daarbij dient tevens in ogenschouw te worden genomen of de gehanteerde methode minder vergaand had moeten worden toegepast dan wel voor een andere methode had moeten worden gekozen.
Het hof acht het aannemelijk dat de omstandigheid dat de verdachte de zogenaamde loktas aantrof hem op het idee bracht deze te stelen. Dat gegeven maakt evenwel niet zonder meer dat hij tot andere handelingen is gebracht dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. Dat zou anders zijn indien een gemiddelde burger onder de geschetste omstandigheden in de verleiding zou zijn gebracht om de tas weg te nemen. Daar is naar het oordeel van het hof geen sprake van. Het enkele feit dat de actie van de politieambtenaren specifiek op de verdachte was gericht maakt de beoordeling niet anders. Het hof betrekt daarbij de omstandigheid dat de officier van justitie op voorhand toestemming heeft gegeven de gehanteerde methode in te zetten.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 februari 2021 te Amsterdam een tas, die toebehoorde aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het op brutale wijze stelen van een tas. De tas werd door de politie ingezet als loktas. De verdachte was van de werkelijke eigenaar van de tas niet op de hoogte. Hij heeft geen oog gehad voor de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Diefstallen van bagage zijn nare en vervelende feiten, omdat de slachtoffers doorgaans op reis zijn en daarvan overlast ondervinden en vaak worden beroofd van waardevolle en moeilijk of niet vervangbare goederen.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 mei 2022 is de verdachte in een kort tijdsbestek driemaal eerder onherroepelijk veroordeeld voor diefstal, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive kan het feit naar het oordeel van het hof niet anders worden afgedaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om de straf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. H.A. van Eijk en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen en G.C. van der Bijl, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juni 2022.