In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor diefstal van een tas die door de politie als loktas was ingezet. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep zou worden verklaard, omdat hij geen contact had met zijn raadsman. Het hof oordeelde echter dat de verdachte ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat er grieven waren ingediend en er geen uitdrukkelijke verklaring was dat deze grieven niet meer bestonden.
De tenlastelegging betrof de diefstal van een tas die toebehoorde aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, op 17 februari 2021. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de tas heeft weggenomen met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen. De verdachte had de tas gestolen nadat hij deze had aangetroffen, en het hof heeft overwogen of er sprake was van uitlokking door de politie. Het hof concludeerde dat de verdachte niet tot andere handelingen was gebracht dan waarop zijn opzet al gericht was, en dat de inzet van de loktas niet als uitlokking kon worden gekwalificeerd.
Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd en de gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de gevolgen van diefstal voor slachtoffers. De verdachte had eerder onherroepelijk voor diefstal veroordeeld en het hof vond geen aanleiding om de straf te matigen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.