ECLI:NL:GHAMS:2022:1821

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
200.300.367/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Haal- en brengregeling in geschil tussen ouders over minderjarige

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige] over de haal- en brengregeling. De ouders, de vrouw en de man, hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige], die in 2015 is geboren. De vrouw woont in [plaats A] en de man in [plaats B]. In een eerder ouderschapsplan is afgesproken dat [minderjarige] om de week van vrijdag 09:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man verblijft, waarbij de man het vervoer voor zijn rekening neemt. De vrouw heeft echter problemen met het ophalen van [minderjarige] op zondag, wat heeft geleid tot deze procedure.

Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld na een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en aan te geven dat de man [minderjarige] eens per veertien dagen bij zich heeft, terwijl de man het verzoek van de vrouw afwijst en zijn eigen verzoek indient om de regeling te bevestigen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in de procedure geadviseerd dat de huidige regeling niet belemmerend is voor [minderjarige].

Het hof heeft geoordeeld dat de haal- en brengregeling die door de rechtbank is vastgesteld, waarbij de man 75% van het halen en brengen op zich neemt, in stand blijft. Het hof heeft geen reden gezien om de regeling te wijzigen, aangezien deze goed functioneert en het belang van [minderjarige] voorop staat. De ouders zijn aangespoord om in onderling overleg tot nieuwe afspraken te komen indien nodig. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd en de verzoeken van beide ouders zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.300.367/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/698813 / FA RK 21-1534
Beschikking van de meervoudige kamer van 14 juni 2022 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A]
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.L.A. Verleun te Mijdrecht,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.S. Özsaran te Groningen.
Als belanghebbende is mede aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 23 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- het beroepschrift van de vrouw, ingekomen op 22 september 2021;
- het verweerschrift van de man waarbij tevens incidenteel hoger beroep is ingesteld, ingekomen op 27 december 2021;
- het verweerschrift van de vrouw in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 8 februari 2022;
- een brief van de zijde van de vrouw van 14 april 2022 met een bijlage, ingekomen op 15 april 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw J. Ibrahim.

3.De feiten

3.1
Tijdens de, inmiddels verbroken, relatie van de man en de vrouw is [minderjarige] geboren, [in] 2015 te [plaats A] . De man heeft [minderjarige] erkend en de man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2
De man en de vrouw hebben een ouderschapsplan getekend. In dit ouderschapsplan zijn zij overeengekomen dat [minderjarige] om de week van vrijdag 09:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man zal verblijven waarbij de kanttekening is geplaatst dat niet uitgesloten is dat de man in de toekomst dichterbij de vrouw en [minderjarige] zal gaan wonen waardoor [minderjarige] vaker bij de man kan verblijven. De man en de vrouw hebben afgesproken dat de man het vervoer voor zijn rekening neemt onder de voorwaarde dat wanneer de vrouw haar opleiding heeft afgerond of deze opleiding niet meer op zondag plaatsvindt, het halen en brengen zal worden verdeeld en dat de vrouw [minderjarige] op zondag bij de man zal ophalen. Als de man dan nog woonachtig is in [plaats C] zal de vrouw [minderjarige] rond 16:00 uur ophalen.
In de beschikking van de rechtbank van 20 maart 2019 is bepaald dat [minderjarige] om de week van vrijdag 09:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man verblijft en dat het aangehechte ouderschapsplan van toepassing is.
3.3
De voorzieningenrechter in de rechtbank heeft in kort geding bij vonnis van 29 juli 2021 bepaald dat de vrouw de bestreden beschikking van 23 juni 2021 moet nakomen, met veroordeling van de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 200,- voor iedere keer dat zij de beschikking niet nakomt, met een maximum van € 2.000,-.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de beschikking van de rechtbank van 20 maart 2019 en het aan die beschikking gehechte ouderschapsplan gewijzigd en bepaald dat met ingang van de datum van de beschikking [minderjarige] eenmaal per veertien dagen bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] op vrijdag om 14:30 uur op school ophaalt en de man [minderjarige] eenmaal per maand naar de vrouw in [plaats A] terugbrengt. De vrouw dient [minderjarige] eenmaal per maand bij de man in [plaats B] op te halen.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man te bepalen dat [minderjarige] eens per veertien weken bij hem verblijft waarbij de man [minderjarige] om 14:30 uur bij school ophaalt en de vrouw [minderjarige] op zondag om 18:00 / 19:00 uur bij de man ophaalt.
In principaal hoger beroep
4.2
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man [minderjarige] eens per veertien dagen bij zich heeft waarbij hij [minderjarige] om 14:30 uur van school ophaalt en [minderjarige] op zondag naar de vrouw in [plaats A] terugbrengt, zodanig dat [minderjarige] om 19:00 uur weer bij de vrouw in [plaats A] is.
4.3
De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het inleidend verzoek van de man alsnog wordt toegewezen.
4.5
De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan - onder meer - omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
Waar gaat het om?
5.2
De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij [minderjarige] eens per maand op zondag moet ophalen bij de man. Dit is voor haar lastig te organiseren in verband met haar werk. Daarnaast heeft zij geen eigen auto waardoor zij telkens een auto moet lenen om [minderjarige] te kunnen halen. De vrouw heeft in het ouderschapsplan alleen ingestemd met het verdelen van het halen en brengen van [minderjarige] in de verwachting dat de man dichterbij [plaats A] zou gaan wonen.
De man vindt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat beide ouders een inspanningsverplichting hebben. In het ouderschapsplan is afgesproken dat het halen en brengen van [minderjarige] verdeeld zou worden. Daarom is de man van mening dat de vrouw [minderjarige] iedere zondag dat [minderjarige] bij hem verblijft, moet ophalen.
De raad heeft op de zitting in hoger beroep aangegeven op dit moment geen reden te zien om de regeling zoals die in de bestreden beschikking is bepaald, te wijzigen, omdat de huidige verdeling niet belemmerend is voor [minderjarige] . Beide ouders hebben hun eigen belang maar het belang van [minderjarige] moet leidend zijn. Hulpverlening om de verstandhouding tussen de ouders te verbeteren is aangewezen, aldus de raad.
Beoordeling
5.3
Het hof zal, in verband met de onderlinge samenhang, de verzoeken in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk behandelen.
5.4
De man en de vrouw hebben begin 2019 de in het ouderschapsplan vermelde afspraken gemaakt met betrekking tot het halen en brengen van [minderjarige] . De situatie van de man en de vrouw is inmiddels gewijzigd, in de zin dat de man definitief in [plaats B] in de provincie [plaats C] woont en de vrouw haar opleiding heeft afgerond en thans werkt in combinatie met een vervolgopleiding. [minderjarige] wordt binnenkort 7 jaar, terwijl hij ten tijde van de opstelling van het ouderschapsplan 3,5 jaar oud was.
5.5
Het hof is van oordeel dat het halen en brengen van [minderjarige] , als onderdeel van (de verdeling van) de zorg- en opvoedingstaken, in beginsel tussen de ouders moet worden verdeeld. Als sprake is van bijzondere omstandigheden kan op een gelijke verdeling van deze taak een uitzondering worden gemaakt. In deze situatie is die uitzondering gemaakt. De man haalt [minderjarige] namelijk iedere vrijdag voorafgaand aan het weekend dat [minderjarige] bij hem verblijft op in [plaats A] en brengt [minderjarige] eens in de vier weken terug naar [plaats A] . De man neemt daardoor 75% van het halen en brengen op zich. Het hof ziet geen reden om in deze verdeling wijziging aan te brengen. De man heeft door het ophalen op de vrijdag de gelegenheid om contact met de school van [minderjarige] te onderhouden. De omstandigheid dat de man op relatief grote afstand van de vrouw en [minderjarige] is gaan wonen, maakt dat van hem ook een inspanning mag worden verwacht in het vervoer van Phylllon op de zondag. Met het eens in de vier weken terugbrengen van [minderjarige] voldoet de man hieraan. Het hof ziet geen reden om het terugbrengen van [minderjarige] op de andere zondag in de vier weken ook aan de man op te leggen, nu de vrouw in staat moet worden geacht dit deel van de vervoersbewegingen op zich te nemen. Gebleken is dat de haal- en brengregeling die de rechtbank heeft bepaald, op dit moment wordt uitgevoerd en goed verloopt. Zo nodig wordt daarbij de hulp van een derde persoon, namelijk de opa van [minderjarige] , ingeschakeld. De raad heeft aangegeven dat het voor [minderjarige] niet belemmerend is dat zijn opa, een voor hem bekend persoon, hem ophaalt en het hof ziet daarom in de omstandigheid dat de vrouw niet altijd in de gelegenheid is om zelf [minderjarige] op te halen geen reden voor wijziging van de door de rechtbank bepaalde haal- en brengregeling. Hetgeen de vrouw verder nog heeft aangevoerd (in het bijzonder met betrekking tot haar financiële situatie en het feit dat zij de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor haar rekening neemt) vormt daartoe in de gegeven omstandigheden evenmin een reden.
5.6
Gelet op het bovenstaande zal het hof zowel het verzoek van de vrouw als het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw [minderjarige] iedere zondag na het weekend bij de man ophaalt, afwijzen.
5.7
Het hof houdt partijen voor dat het leven met een opgroeiend kind een dynamisch karakter heeft waardoor ouders flexibel moeten kunnen omgaan met wijzigingen, wat er ook zij van de in het ouderschapsplan gemaakte afspraken. De man en de vrouw zouden in staat moeten zijn met elkaar te overleggen wanneer zich in de toekomst wijzigingen voordoen. Voorkomen moet worden dat discussiepunten, zoals over het halen en brengen van [minderjarige] , tot nieuwe procedures leiden. Hulpverlening of een mediationtraject zou hierbij helpend kunnen zijn.
Het staat de man en de vrouw overigens vrij om in onderling overleg andere afspraken over het halen en brengen van [minderjarige] te maken, hetgeen ook ter zitting in hoger beroep ter sprake is geweest.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. A. van Haeringen en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 14 juni 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.