ECLI:NL:GHAMS:2022:1814

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
200.307.458/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige na jarenlange hulpverlening aan de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016, die sinds 29 november 2016 onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling (GI). De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 6 december 2021 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De moeder stelt dat zij naar adviezen van hulpverlening luistert en dat de uithuisplaatsing onterecht is. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter geadviseerd om de uithuisplaatsing in stand te houden, omdat de moeder niet in staat is gebleken om de nodige structuur en zorg te bieden aan de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar liefde voor de minderjarige, niet in staat is om de noodzakelijke rust en structuur te bieden. De minderjarige heeft sinds zijn uithuisplaatsing in een pleeggezin een betere ontwikkeling doorgemaakt. Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk werd geacht voor zijn verzorging en opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.307.458/01
zaaknummer rechtbank: C15/322597 / JU RK 21-2173
beschikking van de meervoudige kamer van 14 juni 2022 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J. Hes te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Haarlem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft als belanghebbenden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), en
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Het hof heeft als informant aangemerkt:
- het pleeggezin waarin [minderjarige] verblijft.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [woonplaats] (hierna te noemen: de raad).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 6 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 4 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 december 2021 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De GI heeft op 29 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 mei 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder,
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd, en
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting meegedeeld dat zij niet weet waarom de moeder niet aanwezig was, dat de moeder op de hoogte was van het tijdstip van de mondelinge behandeling en dat zij in staat was namens de moeder het woord te voeren.
2.4
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof kennis genomen van de volgende stukken:
- een proces-verbaal van de zitting van de kinderrechter, aangeleverd door de moeder, en
- een e-mail van de vader van 3 mei 2022.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaat van de moeder respectievelijk de GI gemeld dat deze stukken kort voor de mondelinge behandeling aan de administratie van het hof zijn toegezonden en toegelicht wat de inhoud ervan was. Partijen hebben ermee ingestemd dat het hof kennisneemt van deze stukken en daarop acht slaat.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige] geboren [in] 2016 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] staat sinds 29 november 2016 onder toezicht van de GI. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling steeds verlengd, de laatste keer tot 29 november 2022.
3.3
[minderjarige] verblijft sinds 6 januari 2022 in een pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking op verzoek van de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend met ingang van 6 december 2021 tot 29 november 2022.
4.2
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen en advies van de raad
5.1
De moeder vindt de uithuisplaatsing onterecht. De moeder luistert naar adviezen van de hulpverlening, gaat niet tegen de wensen van de hulpverlening in en brengt [minderjarige] niet in gevaar. De periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing was de vader meer betrokken en heeft hij uitgesproken de moeder te willen blijven ondersteunen, waardoor de ouders samen de zorg op zich kunnen nemen.
5.2
De GI vindt dat [minderjarige] terecht uit huis is geplaatst. [minderjarige] werd langdurig verwaarloosd, doordat hij niet genoeg regelmaat, structuur en aansturing kreeg. De moeder wilde dat wel veranderen, maar bleek dat de afgelopen jaren niet te kunnen. De vader is sinds de geboorte van [minderjarige] vaak lange periodes niet beschikbaar geweest. Zelfs als de vader wel structureel een groot deel van de week de zorg op zich zou nemen, zou de moeder niet in staat zijn om de rest van de tijd goed genoeg voor [minderjarige] te zorgen, aldus de GI.
5.3
De raad heeft geadviseerd om de uithuisplaatsing van [minderjarige] in stand te laten. De moeder is een heel lieve ouder die hard haar best doet voor [minderjarige] . Het lukt de moeder echter nog steeds niet om goed genoeg voor [minderjarige] te zorgen. Op dit moment is nog onduidelijk of de vader wel goed voor [minderjarige] kan zorgen.
Wettelijk kader
5.4
In artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Oordeel van het hof
5.5
Het hof is het met de kinderrechter eens dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Dat is ook nu nog zo. Daarvoor heeft het hof de volgende redenen.
5.6
De moeder voelt veel liefde voor [minderjarige] en gaat ook op een liefdevolle manier met hem om. Dat is goed voor [minderjarige] en dat heeft hij ook nodig. Maar daarnaast heeft [minderjarige] het ook nodig om voldoende rust en structuur te krijgen. Dat krijgt hij bij de moeder echter te weinig.
[minderjarige] bepaalde bij de moeder bijvoorbeeld zelf of hij zijn kleren aan wilde trekken en of hij naar school ging. Daardoor bracht de moeder [minderjarige] niet iedere dag naar school en als ze hem wel bracht, was hij vaak te laat. Dat is een langdurig probleem: voordat [minderjarige] naar school ging, bracht de moeder [minderjarige] meestal pas rond of na 11.00 uur naar het kinderdagverblijf en ging hij maar twee of drie van de geplande vier dagen in de week. Toen [minderjarige] naar school ging, bracht de moeder hem regelmatig met een volle luier naar school, terwijl hij al zindelijk was. Een ambulant begeleider heeft geprobeerd om de moeder te ondersteunen bij het ochtendritueel thuis, maar kwam ’s ochtends verschillende keren voor een gesloten deur te staan. Ook met hulpverlening lukte het de moeder dus niet om [minderjarige] consequent en op tijd naar school te laten gaan, terwijl dat voor hem heel belangrijk is. De school merkte dat het voor [minderjarige] lastig was om het ochtendritueel op school te missen en dat hij de aansluiting bij leeftijdsgenoten miste. Ook merkte de school dat [minderjarige] steeds opstandiger werd.
De moeder kwam daarnaast belangrijke medische afspraken van [minderjarige] niet altijd na. Verschillende noodzakelijke operaties zijn daardoor niet op het geplande tijdstip doorgegaan. Ook met ondersteuning door hulpverleners lukte dat niet altijd. Bij een geplande operatie zou een hulpverlener [minderjarige] en de moeder een uur van tevoren ophalen en naar het ziekenhuis brengen. Toen de hulpverlener om 7.30 uur zoals afgesproken voor de deur stond, werd er niet opengedaan, ondanks meermalen aanbellen en opbellen. Dit onvermogen van de moeder om afspraken na te komen heeft een negatief effect op [minderjarige] gezondheid.
Het lukt de moeder ook op andere gebieden niet om [minderjarige] rust en structuur te bieden. Zo plant de moeder bijvoorbeeld drukke bezigheden (zoals een uitje naar de kermis) voor [minderjarige] , als hij net ziek is geweest en nog moet bijkomen. Dat zorgt voor oververmoeidheid bij [minderjarige] .
De GI is al vanaf kort na de geboorte betrokken bij [minderjarige] en heeft geprobeerd de moeder te ondersteunen bij de opvoeding, waaronder het bieden van rust en structuur. Ook na jarenlange hulpverlening lukt het de moeder echter niet om te leren hoe zij dat deel van de opvoeding van [minderjarige] moet aanpakken.
5.7
De moeder wil samen met de vader voor [minderjarige] zorgen. In het e-mailbericht dat de vader aan het hof heeft gestuurd, staat dat de vader het eens is met de zorgen van de GI. De vader vindt dat het beter met [minderjarige] gaat sinds hij in het pleeggezin woont. Hij vindt dat de situatie zo moet blijven, omdat de moeder de zorg niet aan kon. Het hof begrijpt uit zijn bericht dat de vader zelf niet samen met de moeder voor [minderjarige] wil zorgen. Zelfs als de vader wel een deel van de zorg op zich zou willen nemen, blijft het een groot probleem dat [minderjarige] naar verwachting niet of niet op tijd op school zou komen op de dagen dat hij dan bij de moeder zou zijn. Ook is de vader de afgelopen jaren niet consequent bij de opvoeding betrokken geweest, waardoor nog niet bekend is of hij de vaardigheden heeft om [minderjarige] op te voeden. Dat moet in de komende periode nog worden onderzocht. Er zijn ook nieuwe zorgen gerezen, naar aanleiding van uitlatingen van [minderjarige] die zouden kunnen duiden op (seksueel) grensoverschrijdend gedrag in de opvoedsituatie bij de vader. De omgangscontacten tussen [minderjarige] en de vader zijn daarom teruggebracht tot begeleide contacten.
5.8
Het hof vindt daarom dat de kinderrechter de juiste beslissing heeft genomen en zal deze beslissing in stand laten.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.V.T. de Bie en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 14 juni 2022 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.