ECLI:NL:GHAMS:2022:1810

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
200.298.733/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid curator en de rol van persoonlijke omstandigheden van de curandus in de beoordeling van de curator

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de curator van [verzoeker], die onder curatele is gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand. [verzoeker] heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de kantonrechter, waarin zijn klachten tegen de curator ongegrond zijn verklaard. De curator had verzuimd een bankrekening voor [verzoeker] te openen, wat leidde tot financiële problemen voor [verzoeker]. Het hof heeft de feiten en het verloop van het geding in eerste aanleg besproken, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de curator niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht. De curator heeft geprobeerd een bankrekening te openen, maar dit was niet mogelijk door het gedrag van [verzoeker] en de beperkingen van de banken. Het hof heeft overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] weliswaar een rol kunnen spelen, maar dat dit niet betekent dat de curator een zwaardere zorgplicht heeft. De grieven van [verzoeker] zijn afgewezen, en de beschikking van de kantonrechter is bekrachtigd. De curator is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot betaling van kosten voor het curatorschap, omdat dit verzoek niet als zelfstandig verzoek was ingediend. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.298.733/01
zaaknummer rechtbank: 8913453\ BZ VERZ 20-9364 JG
beschikking van de meervoudige kamer van 21 juni 2022 inzake
[verzoeker] ,
zonder vaste woon-of verblijfplaats,
verzoeker in principaal hoger beroep,
tevens verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J. Sprakel te Haarlem,
en
[de curator] h.o.d.n. De VAO-Bewind,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. L.K. De Haan te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 10 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
Ter zitting in hoger beroep is vastgesteld dat in de bestreden beschikking wordt gesproken over een brief van [verzoeker] van 12 februari 2021, maar dat geen van partijen over deze brief beschikt.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[verzoeker] is op 10 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 10 mei 2021.
2.2
De curator heeft op 25 november 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
[verzoeker] heeft op 10 december 2021 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van mr. Van Nierop (kantoorgenoot van mr. De Haan) van 5 april 2022 met bijlage;
- een e-mail van mr. Sprakel van 12 april 2022 met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 14 april 2022 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de curator is verschenen [X] , bijgestaan door mr. Van Nierop, kantoorgenoot van mr. De Haan. De advocaat van de curator heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is bij beschikking van 11 juli 2014 onder curatele gesteld vanwege zijn lichamelijke/geestelijke toestand. Bij beschikking van 29 november 2017 is de curator benoemd tot opvolgend curator over [verzoeker] .
3.2
[verzoeker] heeft een bankrekening gehad bij de ABN Amro. Bij brief van 14 mei 2019 heeft de ABN Amro [verzoeker] bericht dat de overeenkomst met [verzoeker] zal worden beëindigd omdat hij zich agressief had gedragen tegenover een medewerker van de bank. De beëindiging bracht mee dat de leefgeld- en de beheerrekening bij de bank binnen enkele weken zouden worden gestopt.
3.3
Bij brief van 11 maart 2020 heeft de curator de kantonrechter verzocht om te worden ontslagen als curator over [verzoeker] omdat hij niet meer kon beschikken over de bankrekeningen als gevolg van de beëindiging van de bankrelatie tussen [verzoeker] en ABN Amro. Tijdens de mondelinge behandeling van dit verzoek is afgesproken de zaak drie maanden aan te houden om te bekijken of het mogelijk was een bankrekening voor [verzoeker] te openen, zodat de curator de financiële zaken weer kon gaan regelen. Dit is niet gelukt. Bij brief van 15 september 2020 heeft de curator verzocht per direct te worden ontslagen als curator. Bij beschikking van 9 oktober 2020 heeft de kantonrechter - uitvoerbaar bij voorraad - de curatele per datum beschikking opgeheven.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] heeft een aantal klachten tegen de curator ingediend en een vergoeding verzocht van de schade die hij heeft geleden. De kantonrechter heeft de klachten ongegrond verklaard en het verzoek afgewezen.
4.2
[verzoeker] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht te verklaren dat de curator onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door geen bankrekening voor hem te openen, dan wel geen voorziening te treffen waardoor [verzoeker] zijn inkomen kon ontvangen, maar tegelijkertijd wel te blokkeren dat [verzoeker] op een door hem zelf geopende rekening zou worden uitbetaald;
II. de curator te veroordelen tot een schadevergoeding van € 20.000,- dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag nu [verzoeker] als gevolg van het handelen van de curator geen inkomen heeft ontvangen en als gevolg daarvan wekenlang heeft moeten rondzwerven op straat zonder eten;
III. de curator te veroordelen tot een schadevergoeding gelijk aan het bedrag dat [verzoeker] door het opgeven van de curator van een onjuist inkomen aan het CAK aan te hoge eigen bijdrage aan [verzoeker] is gevraagd;
IV. de curator te veroordelen in de kosten van het onderhavig geschil en in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
4.3
De curator verzoekt in principaal hoger beroep (samengevat) de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, rente en nakosten daaronder begrepen.
In incidenteel appel verzoekt de curator (samengevat):
i) de beschikking van 10 mei 2021 te vernietigen ten aanzien van r.o. 3.12;
(ii) de vordering van de curator toe te wijzen en [verzoeker] te veroordelen tot betaling aan de curator van het totaalbedrag van € 4.704,66;
en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep.
4.4
[verzoeker] verzoekt het incidenteel hoger beroep af te wijzen en de curator te veroordelen in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of de curator wat betreft zijn bewindstaken tekort is geschoten in zijn verplichting om zijn werk als een goed curator te doen. Artikel 1:386 in verbinding met artikel 1:337 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een curator het bewind over het vermogen (van de curandus) als een goed curator moet voeren. Bij slecht bewind is hij voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk. Op verzoek of ambtshalve kan de (kanton)rechter de schade vaststellen die de onder curatele gestelde door slecht bewind van de curator heeft geleden. In dat geval kan de curator tot vergoeding van de schade worden veroordeeld (artikel 1:386 in verbinding met artikel 1:362 BW). Van slecht bewind is sprake indien de curator tekortschiet in de zorg die van een goed curator ten aanzien van het bewind mag worden verwacht, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
5.2
De kantonrechter heeft bij de beoordeling van de klachten van [verzoeker] overwogen dat de stelling dat van de curator een extra inspanning mocht worden verwacht omdat het gedrag van [verzoeker] juist de reden is geweest voor de curatele, onjuist is. Tegen deze overweging komt [verzoeker] met zijn eerste grief op. Volgens [verzoeker] mochten van de curator extra inspanningen worden gevergd vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval. Het handelen van [verzoeker] komt voort uit de oorzaken voor de ondercuratelestelling, waarvan de curator op de hoogte was. De curator had rekening moeten houden met de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] en draagt daarvoor de verantwoordelijkheid.
De curator voert gemotiveerd verweer.
5.3
De grief faalt. Van de curator mag worden verwacht dat hij rekening houdt met de persoon en persoonlijke problemen van [verzoeker] . Bij de beoordeling van de vraag of de curator aan zijn zorgplicht heeft voldaan, kunnen de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] een rol spelen. Het is echter niet zo dat voor de zorgplicht van de curator een zwaardere maatstaf geldt door de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] dan in andere gevallen. Voor deze stelling is geen steun te vinden in het recht. Bij de beoordeling van het handelen van de curator geldt ook in dit geval de standaard norm zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 5.1. Voor zover [verzoeker] betoogt dat de curator niets of te weinig heeft gedaan om een oplossing te vinden voor de problemen van [verzoeker] , zal dit aan de orde komen bij de behandeling van de andere grieven van [verzoeker] .
5.4
De tweede grief richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat de curator niet tekort is geschoten in de zorg die van hem mag worden verwacht, door niet bij een andere bank dan de ABN Amro of ING een rekening te openen, omdat het [verzoeker] zelf is geweest die het werk van de curator onmogelijk heeft gemaakt door financieel zijn eigen gang te gaan en de curator daarover niet of nauwelijks te informeren. [verzoeker] voert aan dat de curator heeft gesteld geen bankrekening bij een andere bank te kunnen openen omdat het systeem waarmee de curator werkt alleen verenigbaar is met dat van de ABN Amro en de ING. Het gevolg is geweest dat er geen bankrekening voor [verzoeker] kon worden geopend, terwijl er meer dan 40 banken in Nederland actief zijn. Daarnaast heeft de curator opzettelijk voorkomen dat het inkomen van [verzoeker] zou worden gestort op een door hemzelf geopende rekening, waardoor [verzoeker] maandenlang geen enkel inkomen heeft ontvangen.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Aan de verplichting van de curator om een bankrekening voor de curandus te openen, heeft de curator voldaan. Het is vervolgens aan [verzoeker] zelf te wijten geweest, dat deze is opgezegd. Van de curator mag worden verwacht, dat hij probeert bij dezelfde of een andere bank een nieuwe rekening te openen. Zoals de curator onbetwist heeft gesteld, bieden maar enkele banken in Nederland de mogelijkheid om bij curatele of bewind een rekening te openen, namelijk de ABN Amro, de ING en de Rabobank. De Rabobank accepteert geen individuele klanten in geval van curatele of bewind. De curator heeft geprobeerd een rekening te openen bij de ING en de ABN Amro. Het openen van een rekening bij de ING is niet mogelijk gebleken vanwege een aanwezige fraudemelding op naam van [verzoeker] . Hoewel de curator ook bij de ABN Amro heeft geprobeerd (opnieuw) een rekening te openen, is dit niet gelukt omdat [verzoeker] wederom agressief is geworden in een filiaal van de bank en daarbij ook een beeldscherm heeft vernield.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden , is of van de curator verwacht kan worden dat hij meewerkt aan het openen van een rekening bij een andere bank. Het is een (belangrijke) taak van de curator om toezicht te houden op de financiën van de curandus en inzage te hebben in de bankrekeningen. De curator heeft aangevoerd dat hij hiervoor het OnView softwaresysteem gebruikt en dat dit systeem door veel curatoren en bewindvoerders wordt gebruikt. Dit heeft [verzoeker] niet betwist, zodat het hof hiervan uitgaat. De zorgplicht van de curator gaat niet zo ver dat van hem kan worden verwacht een ander softwaresysteem aan te schaffen, alleen maar zodat bij een andere bank een rekening voor [verzoeker] kan worden geopend. Tot slot is het hof van oordeel dat de curator, gelet op zijn toezichthoudende taak, juist aan zijn zorgplicht voldaan door te voorkomen dat het inkomen van [verzoeker] op een door [verzoeker] zelf geopende rekening zou worden gestort, aangezien de curator op die rekening geen toezicht kon houden. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de curator heeft gedaan wat van hem mocht worden verwacht. De grief faalt dan ook.
De curator heeft overigens betwist dat [verzoeker] over geen enkel inkomen beschikte, omdat hij vanuit het RIBW voedingsgeld ontving, met een bankpas onder begeleiding boodschappen kon doen en ook contant geld heeft ontvangen van zijn werkgever in de periode dat hij werk had.
5.6
Grief 3 richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat de curator weliswaar te laat een WW- of Wajonguitkering heeft aangevraagd, zodat sprake is van een tekortkoming, maar dat deze niet aan de curator kan worden toegerekend. Hiervoor acht de kantonrechter van belang dat [verzoeker] zijn eigen gang ging zonder de curator te informeren. Bij de beoordeling van deze grief zal het hof ook de eerste grief in incidenteel appel behandelen.
[verzoeker] voert aan dat de curator niet tijdig de juiste uitkeringen heeft aangevraagd. De curator was op de hoogte dat [verzoeker] had gewerkt en inmiddels niet meer werkte. De curator had daarom een WW-uitkering of een herleving van de Wajonguitkering moeten aanvragen. Doordat de curator dit niet heeft gedaan, heeft [verzoeker] maandenlang geen inkomen genoten en dus schade geleden. Als de uitkeringen tijdig waren aangevraagd, had rekening kunnen worden gehouden met de beslagvrije voet en had [verzoeker] een gewoon inkomen kunnen genieten.
De curator betwist dat [verzoeker] hem op de hoogte heeft gesteld van zowel het aangaan van een dienstverband als van het einde daarvan. De curator werd hiervan veelal pas achteraf op de hoogte gesteld via een uitkeringsinstantie of de belastingdienst. Omdat [verzoeker] zijn inkomen liet storten op zijn leefgeldrekening of – later – op een door hemzelf (zonder medewerking van de curator) geopende bankrekening, was de curator niet op hoogte van het werk en de inkomsten van [verzoeker] of het einde daarvan. Bij gebrek aan wetenschap was het voor de curator niet mogelijk een uitkering aan te vragen. De curator betwist dan ook dat sprake was van een tekortkoming aan zijn zijde. Zou al sprake zijn van een tekortkoming, dan kan deze hem niet worden toegerekend, juist omdat hij niet op de hoogte is gebracht door [verzoeker] van het einde van het dienstverband. Tot slot betwist hij dat [verzoeker] schade heeft geleden. De uitkering waarop [verzoeker] recht had, kon niet worden uitbetaald in de tijd dat [verzoeker] niet over een bankrekening beschikte. Met het UWV is besproken dat de uitkeringsgelden zouden worden bevroren. Uiteindelijk zijn de uitkeringsgelden uitgekeerd, met dien verstande dat een gedeelte is verrekend met een schuld die [verzoeker] aan het UWV had.
5.7
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat van de curator mag worden verwacht dat hij zo mogelijk tijdig de juiste uitkeringen aanvraagt. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat de curator in dit geval niet is tekortgeschoten bij het aanvragen van een uitkering voor [verzoeker] . Hoewel [verzoeker] heeft aangevoerd dat de curator op de hoogte was van het feit dat hij inmiddels niet meer werkte, heeft de curator dit gemotiveerd betwist en heeft [verzoeker] zijn stellingen niet onderbouwd. Daardoor staat niet vast dat het voor de curator mogelijk was in verband met het einde van het dienstverband tijdig een uitkering aan te vragen. Voor zover [verzoeker] heeft willen betogen dat de curator ten onrechte niet achteraf, nadat hij op de hoogte was gekomen van het einde van het dienstverband, een uitkering heeft aangevraagd, heeft hij ook deze stelling onvoldoende onderbouwd. Het hof maakt uit de door [verzoeker] overgelegde brief van het UWV van 19 mei 2020 op dat [verzoeker] zelf een aanvraag voor een WW-uitkering, heeft gedaan, dat deze is toegewezen en dat [verzoeker] daarbij de indruk heeft gewekt dat hij niet meer onder curatele stond. Weliswaar is bij brief van 29 mei 2020 vervolgens door het UWV bericht dat niet kan worden vastgesteld of [verzoeker] nog recht op een uitkering heeft, zodat [verzoeker] geen WW-uitkering zou ontvangen, maar dit betekent niet dat de curator – die beide brieven heeft ontvangen omdat ze zijn toegestuurd naar diens postbusnummer – is tekortgeschoten: de curator heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat zij naar aanleiding van de brief van 19 mei 2020 contact heeft opgenomen met het UWV om uit te leggen dat [verzoeker] nog steeds onder curatele stond en geen bankrekening meer had, waarna de afspraak is gemaakt dat de uitkering zou worden bevroren. Evenmin kan worden vastgesteld dat [verzoeker] niet heeft gekregen waarop hij recht had, aangezien uiteindelijk de uitkeringsgelden alsnog zijn uitgekeerd en deels zijn verrekend met een openstaande schuld.
Grief 3 van [verzoeker] faalt. Grief 1 van de curator slaagt, maar dit leidt niet tot een andere uitkomst van de procedure.
5.8
Met zijn vierde grief komt [verzoeker] op tegen de beslissing van de kantonrechter dat hij niet kan beoordelen of de curator verwijtbaar heeft gehandeld door geen bezwaar te maken tegen de schorsingen uit de begeleid-wonen plek van [verzoeker] bij het RIBW. [verzoeker] betoogt dat de curator – al dan niet achteraf – bezwaar had moeten maken tegen de schorsingen. In de twee gevallen waarin [verzoeker] met behulp van zijn advocaat heeft geklaagd, is gebleken dat de schorsingen onrechtmatig waren. Ook in deze twee gevallen had de curator moeten handelen. Daarnaast heeft de curator een schorsing “voor gezien” getekend, terwijl hij deze kritisch had moeten beschouwen, zeker nu is gebleken dat [verzoeker] meerdere keren onrechtmatig is geschorst. [verzoeker] acht het evenmin juist dat de curator geen reden heeft gezien bezwaar te maken toen sprake was van een schorsing van één dag, omdat ook een schorsing van één dag ingrijpend is.
De curator is van mening dat [verzoeker] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, door niet inzichtelijk te maken tegen welke schorsingen hij bezwaar had moeten maken en niet te onderbouwen dat en waarom de curator onzorgvuldig zou hebben gehandeld, en dat het maken van bezwaar succesvol zou zijn geweest. De curator wijst er daarnaast op dat bij eerdere schorsingen door het RIBW gedurende de schorsing noodopvang is aangeboden, zodat [verzoeker] niet op straat belandde. Om die reden was er voor de curator ook geen reden om bezwaar te maken tegen de schorsingen. De twee schorsingen waartegen [verzoeker] succesvol bezwaar heeft aangetekend, betroffen schorsingen waarbij [verzoeker] ten onrechte geen noodopvang was geboden. Tot slot betwist de curator dat [verzoeker] schade heeft geleden. De vergoeding die [verzoeker] is toegekend in de zaken waarin hij succesvol bezwaar heeft gemaakt, is alleen een vergoeding voor de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
5.9
Het hof begrijpt de grief aldus dat deze zowel ziet op de schorsingen waartegen namens [verzoeker] bezwaar is gemaakt, als op de andere schorsingen.
Wat betreft de schorsingen waartegen geen bezwaar is gemaakt, overweegt het hof dat [verzoeker] ook in hoger beroep niet inzichtelijk heeft gemaakt om welke schorsingen het gaat, waarom deze zijn opgelegd en hoe lang deze duurden, zodat niet kan worden beoordeeld of de curator verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij overweegt het hof dat, anders dan [verzoeker] lijkt te betogen, van de curator niet wordt verwacht dat hij tegen elke schorsing bezwaar aantekent. Niet iedere schorsing is immers per definitie onrechtmatig.
Ten aanzien van de schorsingen waartegen [verzoeker] zelf bezwaar heeft gemaakt, heeft de curator in eerste aanleg betoogd dat hij pas achteraf op de hoogte is gesteld van de schorsingen. Het hof begrijpt dat [verzoeker] met hulp van zijn advocaat tegen deze schorsingen bezwaar heeft aangetekend. In die situatie was er geen reden meer voor de curator om zelf bezwaar aan te tekenen.
De grief faalt.
5.1
[verzoeker] heeft in hoger beroep ook verzocht de curator te veroordelen tot een schadevergoeding gelijk aan het bedrag dat [verzoeker] door het opgeven van de curator van een onjuist inkomen aan het CAK aan te hoge eigen bijdrage is gevraagd. Het hof zal dit verzoek afwijzen omdat dit verzoek op geen enkele wijze is onderbouwd. Zo heeft [verzoeker] niet onderbouwd welk verwijt hij de curator maakt, welke zorgplicht de curator niet is nagekomen, om welke reden het opgegeven inkomen onjuist was of dat [verzoeker] voor een lagere dan de opgelegde eigen bijdrage in aanmerking kwam.
5.11
De curator heeft in zijn tweede grief betoogd dat de kantonrechter ten onrechte geen beslissing heeft genomen op de vordering die de curator heeft op [verzoeker] in verband met niet voldane kosten voor het curatorschap.
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de curator in eerste aanleg een zelfstandig verzoek heeft ingediend. In het verweerschrift van 23 december 2020 heeft de curator het volgende geschreven: “
Door het ontbreken van inkomsten zijn de schulden opgelopen. De VAO(hof: de curator)
heeft zelf ook een vordering op dhr(hof: [verzoeker] )
voor een bedrag van € 3818,=”. Het hof is van oordeel dat uit deze bewoordingen geen zelfstandig verzoek kan worden afgeleid. Hiervoor acht het hof ook van belang dat ter zitting in hoger beroep de curator heeft verklaard dat tijdens de zitting in eerste aanleg niet is gesproken over deze vordering. Uit de beschikking of het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg kan evenmin worden afgeleid dat de kantonrechter voormelde zin heeft opgevat als een zelfstandig verzoek. Tot slot is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de curator na ontvangst van de bestreden beschikking geen aanvulling daarvan heeft gevraagd met een beroep op artikel 32 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat geen sprake is geweest van een zelfstandig verzoek. Aangezien een dergelijk verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingediend, zal het hof de curator niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van zijn vergoeding.
5.12
De conclusie van het voorgaande is dat de grieven van [verzoeker] alle falen. De eerste grief van de curator slaagt, maar leidt niet tot een andere beslissing. Het hof zal de curator niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot veroordeling van [verzoeker] tot betaling aan de curator van een bedrag van € 4.704,66.
Het hof ziet gelet op deze uitkomst geen aanleiding een van partijen in de proceskosten in eerste aanleg of hoger beroep te veroordelen en zal deze op na te melden wijze compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
verklaart de curator niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot veroordeling van [verzoeker] tot betaling aan de curator van een bedrag van € 4.704,66;
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 10 mei 2021;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat ieder van partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. C.M.J. Peters en mr. J. Kloosterhuis, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 21 juni 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.