ECLI:NL:GHAMS:2022:1799

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
200.299.186/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van mondeling gemaakte afspraken in een vaststellingsovereenkomst en de gevolgen van wilsovereenstemming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen meerdere appellanten en een geïntimeerde. De appellanten waren in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin de voorzieningenrechter had geoordeeld dat er een vaststellingsovereenkomst (VSO) tot stand was gekomen tussen partijen. De appellanten betwistten dit en stelden dat er geen wilsovereenstemming was bereikt, omdat er meerdere versies van de VSO waren uitgewisseld en zij niet alle benodigde informatie hadden ontvangen om een weloverwogen beslissing te nemen. Het hof oordeelde dat de mondeling gemaakte afspraken op 2 juni 2021, zoals bevestigd in een e-mailwisseling, voldoende waren om te concluderen dat er wilsovereenstemming was bereikt. Het hof wees erop dat de uitwisseling van verschillende versies van de VSO niet afdeed aan de eerder bereikte overeenstemming. De grieven van de appellanten werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij de appellanten werden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : .299.186200/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/703942 / KG ZA 21-541
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juni 2022
inzake

1.[appellante 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[appellante 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
3.
[appellante 3] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
4.
[appellante 4] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 4] ,
5.
[appellante 5] .,
gevestigd te [vestigingsplaats 5] ,
6.
[appellante 6] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 6] ,
appellanten,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 7] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.J. van Gastel te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd. Appellante 6 wordt hierna [appellante 6] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 23 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 30 juli 2021, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellanten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Tot slot is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – bevel aan [geïntimeerde] tot ongedaan making van de gevolgen van het bevel dat de voorzieningenrechter heeft gegeven, als nader omschreven in de conclusie, en tot terugbetaling van de betaalde proceskosten en veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1-2.17 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere onbetwiste feiten komen de feiten op het volgende neer.
2.1
[geïntimeerde] is de persoonlijke vennootschap van [naam 1] (hierna: [X] ).
2.2
[geïntimeerde] is van 18 maart 2020 tot 1 juni 2021 statutair bestuurder geweest van [appellante 6] .
2.3
Elk van de appellanten 1 t/m 5 (hierna gezamenlijk: de aandeelhouders) is aandeelhouder van [appellante 6] . Op 18 maart 2020 hebben de aandeelhouders in totaal 4.500 aandelen verkocht aan [geïntimeerde] , waardoor [geïntimeerde] 25% van de aandelen in [appellante 6] verkreeg.
2.4
Op 21 april 2021 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: AVA) van [appellante 6] plaatsgevonden. In de notulen van de AVA staat onder meer:
“De toonzetting van de e-mail van 31 maart jl. van [X] over de overname van [naam 2] en de inbreng van werk van de overige aandeelhouders naar [appellante 6] , is verkeerd gevallen. Zo ga je toch niet met elkaar om en dit wordt niet verwacht van een collega aandeelhouder en directeur van de onderneming.”
2.5
Op 4 mei 2021 ontving [geïntimeerde] een e-mail waarin een AVA van [appellante 6] werd bijeengeroepen, te houden op 28 mei 2021, met op de agenda het ontslag van [geïntimeerde] als bestuurder van de vennootschap.
2.6
Op 1 juni 2021 heeft mr. Van Gastel, voornoemd, namens [geïntimeerde] onder meer het volgende bericht aan mr. P.C. Veerman te Amsterdam, de toenmalige advocaat van [appellanten] (hierna: mr. Veerman):
“Woensdag 2 juni om 15.00 uur bij mij op kantoor is akkoord. (…)
Voor de goede orde en ter voorkoming van misverstanden, zal de insteek van dit gesprek zijn om een exit van cliënte als aandeelhouder en bestuurder te bespreken, alsmede de voorwaarden waaronder.”
2.7
Op 2 juni 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van mr. Van Gastel. Hierbij waren aanwezig: [X] , mr. Van Gastel, [naam 3] (bestuurder van appellante 5, hierna: [bestuurder app. 5] ), [naam 4] (bestuurder van appellante 3, hierna: [bestuurder app. 3] ) en mr. Veerman.
2.8
Op 2 juni 2021 heeft mr. Van Gastel per e-mail aan mr. Veerman bericht:
“Amice, Heren,
Dank voor de constructieve bespreking hedenmiddag met u en de heren [bestuurder app. 3] , [bestuurder app. 5] en [X] .
Zoals overeengekomen, houdt de bereikte schikking (mede namens alle andere aandeelhouders) in:

Overdracht alle aandelen [geïntimeerde] in de vennootschap voor EUR 133.000, overdracht uiterlijk 1 juli a.s.;

Achterstallige management fee mei 2021 wordt betaald op ontvangst van daartoe strekkende factuur;

Management overeenkomst zal per 1 juni 2021als beëindigd worden beschouwd, overdracht 2 weken vanaf nu;

Gebruikelijke decharge zal aan cliënte als bestuurder worden verleend, tevens finale kwijting over en weer etc.

Relatiebeding voor de duur van 1 jaar, welke ziet op bestaande klanten van de Vennootschap zoals deze per maart 2020 bestonden. Wij zullen een lijst bij de VSO aanhechten. Geen concurrentiebeding;

Anti-ronselbeding 1 jaar m.b.t. personeel;

Geen kwaadsprekerij over en weer, afscheidsborrel wordt georganiseerd.
Wij zullen dit in een eenvoudige VSO uitwerken, welke ook als titel voor de notaris kan fungeren.”
2.9
Op 3 juni 2021 heeft mr. Veerman op de onder 2.8 genoemde e-mail van mr. Van Gastel als volgt gereageerd:
“Akkoord, ik zal een concept-vaststellingsovereenkomst opstellen”
2.1
Op 4 juni 2021 heeft mr. Veerman een eerste concept van de vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) gestuurd aan mr. Van Gastel.
In art. 6 van dit concept staat onder meer (waarbij HSA staat voor [appellante 6] ):
“Ervan uitgaande dat er bij een eerste controle in de boekhouding geen onregelmatigheden worden aangetroffen die onder verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] hebben plaatsgevonden, zullen voorafgaand aan de aandelenoverdracht een ontslag en décharge van [geïntimeerde] als bestuurder van HSA plaatsvinden.”
Op 7 juni 2021 heeft mr. Van Gastel de VSO met zijn commentaar teruggestuurd. In art. 6 van deze versie van de VSO staat onder meer:
“Voorafgaand aan de aandelenoverdracht zal een eervol ontslag en décharge van [geïntimeerde] als bestuurder van HSA plaatsvinden.”
2.11
Op 9 juni 2021 heeft mr. Veerman de VSO met zijn aanpassingen per e-mail weer teruggestuurd aan mr. Van Gastel. In deze versie vermeldt art. 6 onder meer:
“Voorafgaand aan de aandelenoverdracht zal een eervol ontslag en décharge van [geïntimeerde] als bestuurder van HSA plaatsvinden. Evenwel zal een décharge niet zien op feiten die niet uit de door [geïntimeerde] aangeleverde administratie blijken die niet bij Kopers bekend waren en die nadelig (kunnen) zijn voor HSA.”
De e-mail bevat de volgende begeleidende tekst:
“De aanpassingen zijn in overeenstemming met de afspraken of, voor zover daarover niets gezegd is, logisch en voor cliënten van wezenlijk belang.
Ik benadruk nog even dat de bijeengeroepen aandeelhoudersvergadering alleen niet doorgaat als voor dat moment de vaststellingsovereenkomst is geaccepteerd en ondertekend. In het andere geval gaat deze vergadering door en is dan ook logischerwijze de mogelijkheid om een schikking te treffen van de baan.”
2.12
Bij e-mail van 9 juni 2021 heeft mr. Van Gastel aan mr. Veerman onder meer geschreven:
“Er is reeds een deal maar die zijn u en ik op papier aan het zetten.”
2.13
Op 10 juni 2021 heeft mr. Van Gastel de op 9 juni 2021 ontvangen versie van de VSO van zijn commentaar voorzien. Art. 6 van de VSO vermeldt in deze versie onder meer:
“Voorafgaand aan de aandelenoverdracht zal een eervol ontslag en décharge van [geïntimeerde] als bestuurder van HSA plaatsvinden. Evenwel zal een décharge niet zien op feiten die niet uit de hiervoor door [geïntimeerde] aangeleverde administratie blijken die niet bij een of meer Koper(s) en/of [appellante 2] bekend waren en die nadelig (kunnen) zijn voor HSA.”
2.14
Bij e-mail van 11 juni 2021 heeft mr. Veerman een nieuwe versie van de VSO naar mr. Van Gestel gestuurd. Art. 6 van de VSO vermeldt in deze versie onder meer:
“Indien er gedurende de overdracht van de administratie en alle gegevens aangaande lopende en (mogelijke) toekomstige opdrachten geen onregelmatigheden aan het licht komen, zal voorafgaande aan de aandelenoverdracht een eervol ontslag en décharge van [geïntimeerde] als bestuurder van HSA plaatsvinden. Evenwel zal een décharge niet zien op feiten die niet uit de door [geïntimeerde] aangeleverde administratie blijken die niet bij Kopers bekend waren en die nadelig (kunnen) zijn voor HSA.”
Bij deze mail heeft mr. Veerman ook een de scan van een brief gestuurd waarin onder meer staat:
“Om ook enigszins verantwoord décharge te kunnen verlenen, moeten cliënten wel eerst een volledig beeld van de bestaande situatie hebben. Dat beeld is er nu niet. De facturen die aan cliënten zijn overhandigd, vertegenwoordigen niet de volledige hoeveelheid werk die in de afgelopen periode met topdrukte moet zijn verricht. De overhandigde stukken roepen ook de nodige vragen op, die beantwoord moeten worden voordat er décharge kan worden verleend.”
2.15
Eveneens op 11 juni 2021 heeft mr. Van Gastel de ontvangen versie van de VSO met zijn commentaar teruggestuurd. Art. 6 vermeldt in deze versie onder meer:
“Voorafgaand aan de aandelenoverdracht zal een eervol ontslag en décharge van [geïntimeerde] als bestuurder van HSA plaatsvinden. Evenwel zal deze décharge niet zien op feiten die niet uit de hiervoor door [geïntimeerde] aangeleverde administratie blijken die niet bij een of meer Koper(s) en/of [appellante 2] bekend waren en die nadelig (kunnen) zijn voor HSA.”
Op deze laatste versie van de VSO heeft mr. Veerman niet gereageerd.
2.16
Op 17 juni 2021 heeft via Zoom een bespreking plaatsgevonden. In vervolg op dat gesprek heeft mr. Veerman per e-mail aan mr. Van Gastel en [X] een overzicht gestuurd van de informatie die [appellanten] wilden ontvangen. Eveneens op 17 juni 2021 heeft mr. Van Gastel gemeld dat deze informatie is verstrekt.
2.17
Op 18 juni 2021 heeft mr. Van Gastel per e-mail aan [bestuurder app. 5] en [bestuurder app. 3] een overzicht van de omzet en de uren 2021 gestuurd, waarbij mr. Van Gastel heeft vermeld dat daarmee alle gevraagde info lijkt te zijn afgevinkt.
2.18
Op 22 juni 2021 heeft mr. Van Gastel per e-mail onder meer naar [bestuurder app. 5] , [bestuurder app. 3] en mr. Veerman bericht:
“Ik verzoek de aandeelhouders dan ook vriendelijk om tot afronding van de deal en ondertekening van de VSO over te gaan. Zo niet, zal ik helaas genoodzaakt zijn om in kort geding primair nakoming te vragen van de bereikte overeenstemming en subsidiair een gebod tot dooronderhandelen op straffe van dwangsommen over de laatste puntjes.”
2.19
Op 22 juni 2021 heeft mr. Veerman per e-mail aan mr. Van Gastel onder meer bericht:
“De twijfel over omzetontwikkeling, inkoopkosten en daarmee de levensvatbaarheid van [appellante 6] werd niet weggenomen doordat u [X] vorige week min of meer verbood om nog langer informatie te verstrekken, zolang er geen getekende VSO zou zijn. Dit voedde alleen maar de twijfel omtrent de gang van zaken binnen de onderneming. Zeker nu uw cliënte volgens het gegeven commentaar op de concept-VSO volledige décharge verlangde, was de twijfel omtrent de gang van zaken juist de reden om de VSO voorlopig nog niet te tekenen.
(…)
Van wilsovereenstemming tussen partijen over de inhoud van de VSO is nog geen sprake. Over de kernvoorwaarden zijn partijen het rebus sic stantibus wellicht wel eens geworden, maar als de verrassingen die uit de inmiddels wél gegeven informatie naar voren komen groot zullen blijken te zijn, zal de VSO wellicht niet langer onder gestanddoening van de overeengekomen kernvoorwaarden kunnen worden ondertekend.”
2.2
Mr. Van Gastel heeft eveneens op 22 juni 2021 per e-mail aan mr. Veerman en in kopie aan [bestuurder app. 5] en [bestuurder app. 3] onder meer bericht:
“Zoals ik al meerdere malen heb aangegeven is reeds een uitzondering op de decharge opgenomen in de VSO, ofschoon dat op 2 juni jl. geen deel van de bereikte overeenstemming was. Dat kan en mag afronding van de VSO dus ook niet schaden.”
2.21
Op 29 juni 2021 heeft mr. Van Gastel [appellanten] gesommeerd de VSO te ondertekenen. [appellanten] hebben dit niet gedaan.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, kort gezegd, primair gevorderd [appellanten] te veroordelen tot verkoop en levering van haar aandelen in [geïntimeerde] overeenkomstig de laatste versie van de VSO van 11 juni 2021 en subsidiair een gebod tot dooronderhandelen, telkens op straffe van verbeurte van dwangsommen. [appellanten] hebben vorderingen in reconventie ingesteld. De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen en de reconventionele vorderingen afgewezen. De reconventionele vorderingen spelen in hoger beroep geen rol meer.
3.2
[appellanten] komen met vijf grieven op tegen de beslissing van de voorzieningenrechter.
3.3
Grief 1 strekt tot betoog dat de voorzieningenrechter het recht van wederhoor heeft geschonden door [appellanten] onvoldoende de gelegenheid te bieden hun standpunt naar voren te brengen. Het hof passeert deze grief bij gebrek aan belang, nu [appellanten] in elk geval in hoger beroep voldoende gelegenheid hebben gehad hun standpunt naar voren te brengen.
3.4
Grief 2 is gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat [appellanten] zich op het standpunt lijken te stellen dat slechts een voorwaardelijke, althans nog niet volledig uit onderhandelde, overeenkomst tot stand is gekomen. Volgens [appellanten] komt ook uit de in eerste aanleg overgelegde stukken nadrukkelijk naar voren dat zij dit standpunt inderdaad aanhangen. Nu deze grief gericht is tegen een niet dragende overweging van de voorzieningenrechter faalt deze grief.
3.5
Grief 3 strekt tot betoog dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. [appellanten] stellen daartoe dat het akkoord van mr. Veerman op de e-mail van 2 juni 2021 van mr. Van Gastel enkel zag op het opstellen van de VSO, dat er meerdere versies van de VSO zijn gestuurd waaruit volgt dat er geen sprake was van wilsovereenstemming en voorts dat de e-mail van 2 juni 2021 van mr. Van Gastel niet alle afspraken bevat. Een belangrijk aspect van de afspraken was dat [geïntimeerde] , in aanloop naar de definitieve totstandkoming en ondertekening van de VSO, aan de aandeelhouders een compleet bijgewerkte administratie zou verstrekken die zou kunnen leiden tot aanpassing van de voorwaarden. Een proces dat zich op vergelijkbare wijze in een overnameproces geregeld voordoet in de fase tussen de ondertekening van een letter of intent en de definitieve aandelenoverdracht. Met name speelde dat [appellanten] geen décharge aan [geïntimeerde] wilden verlenen indien zij niet alle verlangde informatie zouden krijgen. Voor het verkrijgen van deze ontbrekende informatie waren besprekingen ingepland. Nog voordat [appellanten] de door [geïntimeerde] verstrekte informatie hadden kunnen beoordelen, is [geïntimeerde] afgetreden als bestuurder van [appellante 6] . Daarmee brak zij het onderhandelingsproces af. Een vaststellingovereenkomst is dan ook nooit tot stand gekomen, aldus nog steeds [appellanten]
3.6
Op 2 juni 2021 heeft mr. Van Gastel een e-mail gestuurd naar mr. Veerman waarin hij onder de tekst “Zoals overeengekomen, houdt de bereikte schikking (…) in:” afspraken opsomt in een lijstje met zeven bullets, met als afsluiting de tekst “Wij zullen dit in een eenvoudige VSO uitwerken”. Mr. Veerman heeft per e-mail van 3 juni 2021 op deze e-mail met “akkoord” geantwoord en vermeld dat hij een conceptvaststellingsovereenkomst zou opstellen. Voorshands is aannemelijk dat [geïntimeerde] uit deze e-mailwisseling redelijkerwijs mocht afleiden dat het akkoord dat mr. Veerman namens zijn cliënten gaf, een bevestiging inhield van de mededeling van mr. Van Gastel dat bij de bespreking van 2 juni 2021 een schikking was bereikt met als inhoud de afspraken als vermeld in de e-mail van mr. Van Gastel. Uit de reactie van mr. Veerman behoefde mr. Van Gastel redelijkerwijs niet af te leiden dat het akkoord van mr. Veerman enkel zag op de afspraak om een vaststellingsovereenkomst te zullen opstellen. Evenmin behoefde mr. Van Gastel redelijkerwijs uit die reactie af te leiden dat het akkoord van de cliënten van mr. Veerman voorwaardelijk was, namelijk afhankelijk van de inhoud van informatie die [geïntimeerde] nog zou dienen te verstrekken. Feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor een ander oordeel zijn in dit kort geding onvoldoende gesteld of gebleken.
3.7
De op 2 juni 2021 gemaakte afspraken zijn, zoals ook tussen partijen was afgesproken, nader uitgewerkt in de VSO. Dat er meer versies van de VSO zijn uitgewisseld doet er niet aan af dat aannemelijk is dat reeds op 2 juni 2021 wilsovereenstemming was bereikt; dat kan gebeuren bij de schriftelijke uitwerking van een reeds onvoorwaardelijk bereikt akkoord. Ook de omstandigheid dat [geïntimeerde] na 2 juni 2021 informatie heeft verstrekt, doet daar niet aan af; dat past immers ook goed bij een reeds onvoorwaardelijk bereikt akkoord. Daarbij geldt bovendien dat partijen, in tegenstelling tot hetgeen [appellanten] betogen, blijkens de overgelegde versies van de VSO ook in belangrijke mate overeenstemming hebben bereikt over de uitwerking in de VSO. [geïntimeerde] ging ermee akkoord dat de décharge in art. 6 niet zag op bepaalde feiten (zie 2.13 en 2.15 hiervoor). Voor zover dat een concessie was ten opzichte van het op 2 juni 2021 mondeling bereikte akkoord zoals bevestigd in de e-mailwisseling van 2 en 3 juni 2021, kan daaruit niet worden afgeleid dat door de bedoelde mailwisseling geen vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen of dat [geïntimeerde] gehouden was tot verdere concessies. De laatste versie van art. 6 in de VSO moet daarom geacht worden te zijn overeengekomen. Voor het overige hebben [appellanten] niet voldoende concreet gewezen op bepalingen in de laatste versie van de VSO die volgens hen niet zijn overeengekomen. De voorzieningenrechter heeft daarom terecht voorshands aangenomen dat [appellanten] gebonden zijn aan de laatste versie van de VSO. De derde grief faalt derhalve.
3.8
Met hun vierde grief stellen [appellanten] dat de voorzieningenrechter [appellanten] niet gezamenlijk en hoofdelijk had mogen veroordelen tot nakoming van alle verplichtingen uit hoofde van de VSO. In het dictum van het bestreden vonnis staat echter uitdrukkelijk dat de voorzieningenrechter [appellanten] “voor zover nodig” hoofdelijk veroordeelt. Daarmee heeft de voorzieningenrechter voldoende rekening gehouden met eventuele relevante verschillen in de rechtsposities van de verschillende gedaagden. In de VSO is geregeld wat de verplichtingen van (ieder van) [appellanten] inhouden. [appellanten] hebben overigens geen relevante verschillen genoemd. De grief faalt.
3.9
Tot slot betoogt de vijfde grief dat [appellanten] ten onrechte zijn veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat zij niet aan de primaire veroordeling zouden voldoen. Volgens [appellanten] is het ondenkbaar dat zij wel de koopsom van de aandelen zouden betalen maar intussen zouden afzien van (meewerken aan) de overdracht van de aandelen. Daarbij was er volgens de voorzieningenrechter al op 2 juni 2021 wilsovereenstemming bereikt waardoor er volgens die visie geen afzonderlijke vaststellingsovereenkomst hoefde te worden getekend. Het ondertekenen van de VSO diende dan ook geen redelijk doel en het stellen van een dwangsom daarop evenmin.
3.1
Ook deze grief faalt. De ondertekening van de laatste versie van de VSO diende om buiten twijfel te stellen dat (naar het voorlopig oordeel van de rechter in kort geding) [appellanten] gebonden zijn aan de uitwerking die in die laatste versie van de VSO aan de eerder bereikte schikking is gegeven en om aanvullende zekerheid te bieden dat [appellante 6] hun daaruit voortvloeiende verplichtingen daadwerkelijk zouden nakomen. Dat is een redelijk doel.
3.11
Gelet op het voorgaande falen de grieven en dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd. [appellanten] dienen als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 5.610,- aan verschotten en € 3.278,- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.A.H. Melissen, G.C.C. Lewin en H. Struik en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.