ECLI:NL:GHAMS:2022:1783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
23-000202-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het inzamelen van bedrijfsafval zonder registratie op de lijst van inzamelaars

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het opzettelijk inzamelen van bedrijfsafval zonder vermelding op de lijst van inzamelaars, in de periode van 1 tot en met 7 mei 2020, in de regio Haarlem, Almere en Utrecht. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 15 januari 2021, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week en een taakstraf van veertig uren.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 mei 2022 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte het afval slechts als service inzamelde en geen commercieel voordeel had. Het hof oordeelde echter dat de verdediging niet geloofwaardig was, gezien de aard van de ingezamelde goederen. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het inzamelen van bedrijfsafval zonder registratie, wat in strijd is met artikel 10.45 van de Wet milieubeheer.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde een gevangenisstraf van twee weken op, met een voorwaardelijke straf van twee jaren. De beslissing was gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof benadrukte het belang van controle op een doelmatig beheer van afvalstoffen en de bescherming van het milieu.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000202-21
datum uitspraak: 14 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 81-152472-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2020 tot en met 7 mei 2020, althans in of omstreeks de maand mei 2020, te Haarlem en/of Almere en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,
opzettelijk,
(onder meer) één televisie, en/of één (flatscreen) monitor, en/of één radio en/of één of meer (ijzeren) pijpen, in ieder geval bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen heeft ingezameld zonder vermelding op een lijst van inzamelaars, zulks terwijl hij van het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke afvalstoffen zonder vermelding op een lijst van inzamelaars een gewoonte heeft gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de economische politierechter.

Bespreking van een gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit omdat onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bedrijfsmatig inzamelen van afval. De verdachte was de trappen van een bedrijfspand aan het schoonmaken en moest in opdracht van zijn opdrachtgever het afval dat zich daar bevond weggooien, omdat het in de weg lag en de schoonmaakwerkzaamheden belemmerde. Hij heeft hier geen commercieel voordeel van kunnen ondervinden, nu hij het afval bij de Gemeente moest inleveren, waar doorgaans juist voor dient te worden betaald. Aangezien het inzamelen van huishoudelijk dan wel bedrijfsafval niet valt onder de hoofdactiviteiten van de verdachte, en tevens geen vaste commerciële nevenactiviteit is, is geen sprake geweest van beroepsmatig inzamelen van bedrijfsafval, en is het verbod in artikel 10.45 Wet milieubeheer – ingevolge artikel 8 van het Besluit inzamelen afvalstoffen – niet van toepassing.
Het hof acht de lezing geschetst door de verdediging inhoudende dat de verdachte het afval slechts bij wijze van service inzamelde niet geloofwaardig, al gelet op de aard van de goederen. Het verweer van de raadsvrouw wordt daarmee verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 7 mei 2020 te Almere, opzettelijk (één televisie, één (flatscreen) monitor, één radio en ijzeren pijpen) bedrijfsafval heeft ingezameld zonder vermelding op een lijst van inzamelaars.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.45, eerste lid onder a, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week en een taakstraf voor veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, waarvan twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de straf, en aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen en een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis zal opleggen.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht bij bewezenverklaring van enig feit een taakstraf op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Wat betreft de omvang van de taakstraf en van de proeftijd heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. De raadsvrouw heeft het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft aangevoerd dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals in eerste aanleg is gebeurd, het leven van de verdachte en zijn familie zou ruineren. Hij heeft sinds 2019 een goed lopend bedrijf en werkt thans voor een vaste opdrachtgever die hem voorziet van doorlopende opdrachten. Indien hij deze werkzaamheden zal onderbreken teneinde een gevangenisstraf te ondergaan, is de kans groot dat hij zijn opdrachten zal verliezen, hetgeen grote financiële consequenties met zich zou brengen. Bovendien is zijn vrouw zwanger en zal over twee weken bevallen, en moet de verdachte thuis helpen met hun zesjarig kind en de baby. Hij is dus thuis onmisbaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het inzamelen van bedrijfsafval, zonder dat hij op de lijst van inzamelaars stond vermeld. Door deze handelwijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op een voorschrift dat onder andere strekt tot bescherming van het milieu, te weten, in dit geval, het belang van controle op een doelmatig beheer van afvalstoffen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2022 is hij eerder, meermalen, onherroepelijk veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit.
Het hof heeft de advocaat-generaal niet gevolgd in zijn standpunt over de bewezenverklaring, en alleen de voorwerpen bewezenverklaard die op 7 mei 2021 in het busje van de verdachte zijn aangetroffen en die de verdachte, volgens zijn eigen verklaring, in een periode van één week heeft ingezameld. Het hof ziet daarom aanleiding af te wijken van de vordering van de advocaat-generaal. Voor oplegging van een taakstraf – al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf – zoals door de raadsvrouw is bepleit, ziet het hof mede in aanmerking genomen het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, geen ruimte.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.45 van de Wet milieubeheer.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. S.M. Milani en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 juni 2022.
Mr. P.C. Verloop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.