In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een vordering tot herroeping van een eerder arrest van 11 november 2014. De appellante, [X] B.V., heeft de herroeping aangevraagd op basis van het argument dat er bedrog in het geding heeft plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 382 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De zaak betreft een geschil tussen [X] B.V. en de geïntimeerden, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], die gezamenlijk eigenaar zijn van een pand waar werkzaamheden door Previa Onderhoud B.V. zijn verricht. De rechtbank had eerder de vordering van Previa afgewezen, wat door het hof in het eerdere arrest is bekrachtigd. De appellante stelt dat de geïntimeerden tijdens de zitting een betalingstoezegging hebben gedaan die zij niet van plan waren na te komen, wat zou duiden op bedrog. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vordering tot herroeping niet ontvankelijk is, omdat deze niet binnen de gestelde termijn is ingediend. Het hof heeft de vordering tot herroeping afgewezen en [X] veroordeeld in de kosten van de procedure.