In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2022 uitspraak gedaan over herroepingsverzoeken van LOON- EN AANNEMINGSBEDRIJF [X] B.V. tegen eerdere arresten van het hof uit 2019. De herroeping werd verzocht op basis van artikel 382 Rv, waarbij [X] betoogde dat bij de vaststelling van de representativiteit voor de verplichtstelling van het bedrijfstakpensioenfonds Bpf Bouw en de algemeen verbindend verklaarde cao BTER, ongebonden werkgevers en werknemers buiten beschouwing waren gelaten. Het hof heeft in eerdere arresten geoordeeld dat [X] onder de werkingssfeer van deze verplichtstellingen valt en dat werkgevers verplicht zijn om premies af te dragen over een periode in het verleden. De herroepingsverzoeken zijn afgewezen, omdat het hof geen bedrog heeft vastgesteld en de eerdere arresten niet berusten op de gestelde onjuistheden. Het hof concludeert dat [X] niet tijdig heeft geprotesteerd tegen de besluiten en dat de Fondsen niet onterecht hebben gehandeld. De vordering tot herroeping is afgewezen, evenals de provisionele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest. [X] wordt veroordeeld in de proceskosten.