ECLI:NL:GHAMS:2022:1705

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.275.237/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Herroeping
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van arresten inzake verplichtstelling en cao's in de bouwnijverheid

In deze zaak heeft Dulo Asbestverwijdering B.V. (hierna: Dulo) herroeping verzocht van eerdere arresten van het Gerechtshof Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat Dulo onder de werkingssfeer van de verplichtstelling van het bedrijfstakpensioenfonds voor de bouwnijverheid (Bpf Bouw) valt. Dulo betoogde dat bij de vaststelling van de representativiteit van de aangesloten werkgevers en werknemers ongebonden partijen buiten beschouwing waren gelaten, wat zou leiden tot een onjuiste verplichtstelling. Het hof heeft in eerdere arresten geoordeeld dat Dulo vanaf 1 januari 2014 onder de verplichtstelling valt en dat zij verplicht is om premies af te dragen. Dulo heeft haar vordering tot herroeping gegrond op het feit dat de Fondsen, die de verplichtstelling en cao's vertegenwoordigen, onjuiste gegevens hebben aangeleverd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van bedrog en dat de eerdere arresten niet berusten op onjuiste feiten. De herroepingsverzoeken zijn afgewezen, en het hof heeft Dulo in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.275.237/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 juni 2022
inzake
DULO ASBESTVERWIJDERING B.V.,
gevestigd te Honselersdijk,
eiseres tot herroeping,
advocaat: mr. P.W.M. Huisman te Amsterdam,
tegen

1.STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,

gevestigd te Amsterdam,

2. STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BOUW & INFRA,

gevestigd te Harderwijk,

3. STICHTING AANVULLINGSFONDS BOUW & INFRA,

gevestigd te Harderwijk,
gedaagden tot herroeping,
advocaat: mr. E. Lutjens te Amsterdam.

1.Het geding

Partijen worden hierna wederom Dulo, Bpf Bouw, O&O-fonds en Aanvullingsfonds (gedaagden tot herroeping gezamenlijk: de Fondsen) genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 2 februari 2021 een tussenarrest gewezen. Voor het procesverloop tot die datum wordt naar dat tussenarrest verwezen.
In dat tussenarrest is beslist dat de zaak meebrengt dat niet afzonderlijk wordt beslist op de provisionele vordering, maar dat de provisionele vordering en de vordering tot herroeping gezamenlijk worden behandeld. Het hof overweegt in dit tussenarrest dat er aanleiding is om een mondelinge behandeling te houden, tenzij alle partijen daarvan willen afzien. Bij de mondelinge behandeling zullen tegelijk met de onderhavige zaak vier met deze zaak samenhangende zaken tussen deels dezelfde partijen, met zaaknummers 200.275.235/01, 200.275.244/01, 200.275.246/01 en 200.275.250/01, worden behandeld. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor beraad partijen.
De zaak is ter zitting van 10 november 2021 mondeling behandeld, tegelijk met de hiervoor al genoemde zaken. Partijen hebben de zaak doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht
Daarna is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Het gaat in dit geding om het volgende.
2.1.1
Dulo is opgericht in 2007 en houdt zich bezig met asbestverwijdering.
2.1.2
Bpf Bouw is een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000). O&O-fonds en Aanvullingsfonds zijn belast met de uitvoering en naleving van de cao bouwnijverheid, thans de cao bouw & infra (hierna: de cao bouw) en de cao BTER. Bpf Bouw is belast met de uitvoering van het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (hierna: het verplichtstellingsbesluit). De uitvoering van de hieruit voortvloeiende verplichtingen tot premieheffing is uitbesteed aan Algemene Pensioen Groep N.V. (hierna: APG), voorheen Cordares Diensten B.V. (hierna: Cordares). De cao BTER bevat regelingen met betrekking tot het O&O-fonds, het Scholingsfonds en het Aanvullingsfonds op grond waarvan werkgevers die onder deze regelingen vallen, gehouden zijn tot premiebetaling aan deze fondsen.
2.1.3
Stichting Technisch Bureau voor de Bouwnijverheid (hierna: TBB), opgericht door werknemers- en werkgeversorganisaties in de bouwnijverheid, bevordert en ziet in opdracht van cao-partijen en Bpf Bouw toe op de naleving van het verplichtstellingsbesluit, de cao bouw en de cao BTER. Op 20 september 2013 heeft het Technisch Bureau Bouwnijverheid (hierna TBB) Dulo geïnformeerd over de uitspraak van de commissie werkingssfeer op basis van een door TBB verricht veldonderzoek. Daarin is beslist dat de onderneming van Dulo onder de werkingssfeer van de cao bouw, de cao BTER en het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw valt en dat Dulo per 1 januari 2014 zal worden ingeschreven bij APG. Het bezwaar dat DULO hiertegen heeft gemaakt, is op 7 februari 2014 ongegrond verklaard. Dulo heeft een eigen pensioenregeling voor haar werknemers ondergebracht bij Zwitserleven. In verband daarmee heeft Dulo op 3 juli 2014 Bpf Bouw verzocht haar vrijstelling te verlenen van de verplichte deelneming. Dit verzoek heeft Dulo niet doorgezet.
2.1.4
Dulo heeft vervolgens de Fondsen gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam en gevorderd te verklaren voor recht dat zij niet onder de werkingssfeer van de cao bouw, de cao BTER en het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw valt , althans dat zij niet met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 gehouden is (pensioen)premies te voldoen, maar pas vanaf 1 januari 2016. De Fondsen hebben daartegen verweer gevoerd en in reconventie gevorderd te verklaren voor recht dat Dulo in ieder geval vanaf 1 januari 2014 onder de werkingssfeer van de sector bouwnijverheid valt, in het bijzonder van het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw, de cao BTER en de cao bouw; Dulo te veroordelen om binnen een mand na betekening van het te wijzen vonnis loon- en premiegegevens aan te leveren van haar werknemers over de loonperioden vanaf 1 januari 2014 op straffe van verbeurte van een dwangsom, en de hieruit volgende (vervangende) premienota’s en kosten te voldoen, en Dulo te veroordelen tot betaling van nader gespecificeerde bedragen aan premies.
2.1.5
De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 17 oktober 2016 de vorderingen van Dulo in conventie afgewezen en in reconventie voor recht verklaard dat Dulo onder de werkingssfeer van de sector bouwnijverheid valt, in het bijzonder de verplichtstelling van Bpf Bouw, de cao BTER en voor de periode dat deze algemeen verbindend was/wordt de cao bouw, en voorts Dulo - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis elektronisch de loon- en premiegegevens aan te leveren van al haar werknemers over de loonperiode vanaf 1 januari 2016 en het meer of anders gevorderde afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat Dulo niet valt onder de isolatie-uitzondering van het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER zoals die tot de wijziging in 2016 in deze regelingen was opgenomen. Tevens heeft de kantonrechter de stellingen van Dulo dat zij onder de cao orsima, de cao schoonmaak en de cao (klein) metaal valt, verworpen. Met betrekking tot de periode waarop de reconventionele vorderingen van de stichtingen zien, heeft de kantonrechter beslist dat deze beperkt dient te worden in die zin dat Dulo eerst vanaf 1 januari 2016 premie is verschuldigd en daartoe overwogen dat de voordien opgenomen isolatie-uitzondering onduidelijk was en dat die onduidelijkheid eerst met het schrappen van de uitzondering per 1 januari 2016 is weggenomen.
2.1.6
Dulo is in hoger beroep gekomen tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Dit hof heeft in zijn arrest van 30 april 2019 (zaaknummer 200.235.925/01), waarvan thans herroeping wordt verzocht, (verder: het arrest) in principaal appel onder meer overwogen dat Dulo vanaf 1 januari 2014 onder het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw, de cao bouw en de cao BTER valt. In incidenteel appel besliste het hof dat Dulo gehouden is loon- en premiegegevens te verstrekken vanaf 1 oktober 2014 op straffe van verbeurte van een dwangsom, Dulo te veroordelen om op straffe van verbeurte van een dwangsom uiterlijk 42 dagen na de datum van het arrest aan de stichtingen een controleverklaring van een registeraccountant te verstrekken waarin een goedkeurend oordeel wordt uitgesproken over de juistheid en volledigheid van de loon- en premiegegevens die Dulo reeds heeft verstrekt over de periode van 1 januari 2014 tot 1 oktober 2014, alsmede over de juistheid en volledigheid van de te verstrekken loon- en premiegegevens over de periode vanaf 1 oktober 2014. Dulo is tevens alsnog veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg in reconventie. Het arrest is in kracht van gewijsde gegaan.
2.1.7
Dulo en anderen hebben bij brief van 20 november 2017 de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht gegevens openbaar te maken betreffende het representativiteitsvereiste bij het nemen van voornoemde besluiten tot verplichtstelling en van de besluiten tot algemeenverbindendverklaring van de cao bouw en de cao BTER. De Minister heeft bij brief van 31 juli 2018 de gevraagde stukken ter beschikking gesteld.
Grondslag vordering
2.2
Dulo heeft haar vordering het arrest te herroepen gegrond op het volgende. Uit de gegevens die zij naar aanleiding van haar WOB-verzoek heeft ontvangen is gebleken dat de sociale partners bij het aanleveren van gegevens in verband met het aanvragen van de verplichtstelling en de algemeenverbindendverklaring zijn uitgegaan van aantallen werkgevers en werknemers die reeds zijn aangesloten bij Bpf Bouw. Volgens Dulo zijn daarmee forse aantallen ongebonden werkgevers en werknemers die wel onder de werkingssfeer vallen, maar die niet bij Bpf bouw zijn aangesloten, buiten beschouwing gebleven bij het bepalen van de representativiteit. Na correspondentie daarover met de Minister hebben Dulo en anderen onderzoek doen verrichten door het bureau voor arbeidsmarktonderzoek Panteia. Uit het rapport van dit bureau van 18 november 2019 (verder: het rapport Panteia) blijkt volgens Dulo dat de representativiteitscijfers vanaf 2007 aanzienlijk naar beneden behoren te worden bijgesteld zodat vrijwel steeds sprake is van een onvoldoende representativiteit om verplichtstelling en algemeenverbindendverklaring te rechtvaardigen.
2.3
Dulo betoogt dat de Fondsen bekend waren, althans na eenvoudig onderzoek van de representativiteitsgegevens bekend hadden kunnen zijn, met de onjuistheid althans onvolledigheid van de feitelijke gegevens die zij, althans de aan hen gelieerde sociale partners, aan de Minister hebben verstrekt, en met de juridische gevolgen daarvan, namelijk het ten onrechte verplichtstellen van de pensioenregeling en het ten onrechte algemeen verbindend verklaren van de cao’s. De Fondsen hebben in de procedure die tot het arrest heeft geleid onverkort volgehouden dat Dulo gebonden was aan de bedrijfspensioenregeling en de cao’s. Indien zij de feiten met betrekking tot de onjuistheid en onvolledigheid van de verstrekte representativiteitsgegevens niet hadden verzwegen, dan had het hof kunnen constateren dat het verplichtstellingsbesluit en de algemeenverbindendverklaringen ten onrechte waren gegeven, althans dat de Fondsen misbruik van recht maakten dan wel dat een beroep op deze besluiten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Ook had het hof kunnen vaststellen dat de Fondsen (met de Minister) onrechtmatig hadden gehandeld jegens Dulo. Het arrest berust daarom op bedrog door de Fondsen in het geding gepleegd, althans de uitkomst van het geding had anders kunnen zijn indien de Fondsen openheid van zaken hadden gegeven, aldus nog steeds Dulo.
Ontvankelijkheid
2.4
Eerst dient te worden bezien of Dulo haar vordering tot herroeping tijdig heeft ingesteld. Dulo heeft op 31 juli 2018 de stukken ontvangen naar aanleiding van haar WOB-verzoek. Dulo had dus in elk geval vanaf dat moment wetenschap van de bronnen die de sociale partners hadden gebruikt voor de aanlevering van de representativiteitsgegevens op grond waarvan de verplichtstelling en de algemeenverbindendverklaringen tot stand zijn gekomen. Zij was echter pas door het rapport van Panteia van 18 november 2019 ervan op de hoogte, zo stelt zij, dat de representativiteit onvoldoende was om de besluiten te rechtvaardigen. Het hof gaat dan ook ervan uit dat Dulo op het moment van het uitbrengen van dat rapport volledig bekend is geworden met de door haar gestelde grond voor herroeping. Dat betekent dat zij met haar dagvaarding van 22 januari 2020 is gebleven binnen in artikel 383 Rv bepaalde termijn van drie maanden voor het instellen van het rechtsmiddel van herroeping. Zij is dan ook ontvankelijk in haar vordering tot herroeping.
Het gestelde bedrog
2.5
Van bedrog in de zin van artikel 382 onder a Rv is sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. Dit zal zich onder meer voordoen wanneer een partij feiten verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn (vgl. ECLI:NL:HR:1996:ZC2162, ECLI:NL:HR:2003:AN7890). Het hof is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de Fondsen in deze zin bedrog hebben gepleegd. Daartoe dient het volgende.
2.6
De Fondsen hebben in het geding dat tot het arrest heeft geleid het standpunt ingenomen dat de bedrijfspensioenfonds verplicht is gesteld en de cao’s algemeen verbindend zijn verklaard. Die feitelijke uitgangspunten zijn juist. De Minister heeft immers daartoe strekkende besluiten genomen. De Minister is tot deze besluiten gekomen mede op grond van representativiteitsgegevens die de sociale partners hebben aangedragen. Dulo heeft niet aangevoerd dat de sociale partners onjuiste gegevens - in de zin van onjuiste aantallen van reeds bij Bpf bouw aangesloten werkgevers en werknemers - hebben aangedragen. Dulo heeft evenmin aangevoerd dat de sociale partners de Minister verkeerd hebben voorgelicht over de bron of herkomst van die door hen verstrekte aantallen. Dulo betwist slechts dat deze gegevens als grondslag kunnen dienen voor het aannemen van voldoende representativiteit door de Minister. Dat de Fondsen - die volgens Dulo op één lijn zijn te stellen met de sociale partners -
onjuistegegeven hebben gebruikt jegens de Minister dan wel in het geding dat tot het arrest heeft geleid is op grond van het voorgaande niet vast te stellen.
2.7
De handelwijze van de sociale partners bij de totstandkoming van de besluiten was bij Dulo overigens al bekend ruim voordat het arrest is gewezen. Dulo had een en ander desgewenst in het geding dat tot het arrest heeft geleid voor het voetlicht kunnen brengen, in elk geval tijdens de zitting van 10 mei 2019 toen zij al over de relevante stukken beschikte. Dat zij dat niet heeft gedaan, dient voor haar rekening te blijven. Ook daarom kan de enkele gang van zaken rond de besluitvorming door de Minister niet tot herroeping van het arrest leiden.
2.8
Dulo heeft echter ook het standpunt ingenomen dat de Fondsen in het geding dat tot het arrest heeft geleid de feiten
onvolledighebben gebracht. Zij doelt hiermee kennelijk erop dat de Fondsen de feiten uit en/of de conclusies van het rapport Panteia in het geding ter sprake had moeten brengen.
2.9
Uit de door Dulo verkregen en in de dagvaarding van dit geding aangehaalde correspondentie is op te maken dat de Minister genoegen heeft genomen met de door de sociale fondsen aangeleverde representativiteitsgegevens. Deze gegevens waren afgeleid uit de ledenbestanden van de verzoekende werkgeversorganisaties en de bestanden van Cordares. De Minister heeft de sociale partners vervolgens niet gevraagd om andere gegevens aan te leveren. Dit strookt ook, anders dan Dulo voorstaat, met de tekst van de namens de Minister gepubliceerde ‘Praktische handreiking voor het opstellen van een representativiteitsopgave’. Daarin is te lezen dat databestanden van een algemeen verbindend verklaard cao-fonds worden aangemerkt als valide bron voor het vaststellen van het aantal werknemers dat onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt. Die bestanden zijn nu juist gebruikt bij de verzoeken door de sociale partners. Dat in de handreiking daarnaast ook gegevens uit een extern branche- of sectoronderzoek als valide bron wordt aangemerkt, maakt dit niet anders. Dulo heeft in haar processtukken niet uitgelegd waarom de Minister en/of de sociale partners een dergelijk onderzoek in dit geval als een meer geschikte bron hadden moeten aanmerken. Het rapport Panteia kan overigens niet worden gezien als een regelmatig verschijnende publicatie afkomstig van bijvoorbeeld CBS of onderzoeksinstituten, wat door de handreiking nog als voorbeeld van een alternatieve bron wordt genoemd.
2.1
Dulo heeft in het licht van het voorgaande niet uitgelegd waarom de Fondsen er in het geschil dat tot het te herroepen arrest heeft geleid desondanks rekening mee hadden moeten houden dat er betere bronnen waren voor het vaststellen van de representativiteit dan de genoemde door de Minister geaccepteerde databestanden. Dulo heeft niet duidelijk gemaakt waarom van de Fondsen kon worden verwacht dat zij de rechter in die zin hadden moeten voorlichten of uit eigen beweging nader onderzoek naar de representativiteitsgegevens hadden moeten (doen) verrichten. Van een oneerlijke proceshouding van de Fondsen is niet gebleken.
2.11
Dulo heeft thans wel door Panteia onderzoek naar de representativiteit laten verrichten. Zij heeft geen valide redenen aangevoerd waarom zij dat onderzoek nu pas heeft laten verrichten en niet voorafgaand aan of gedurende het geding, bijvoorbeeld vanaf oktober 2012, toen TBB een onderzoek instelde, of in de jaren daarna bij de periodieke vernieuwingen van de verplichtstelling, respectievelijk algemeen verbindend verklaring van de beide cao’s. Uit het arrest in zaaknummer 200.235.763/01 blijkt dat een van de andere partijen in deze procedure reeds in 2012 het standpunt innam dat niet aan het representativiteitsvereiste is voldaan zodat daartoe alle aanleiding bestond. Zij hoefde daarvoor niet de correspondentie af te wachten die zij met de Minister heeft gevoerd naar aanleiding van het verkrijgen van de WOB-stukken. Daarbij komt dat het rapport van Panteia bestaat uit een analyse van verschillende bestaande en openbare bronnen. Dulo heeft altijd toegang gehad tot die bronnen. Daarom kan niet worden gezegd dat Dulo onbekend was met deze gegevens. Dat zij deze gegevens niet eerder heeft gebruikt om haar standpunt te onderbouwen, zoals zij thans aan de hand van het rapport Panteia doet, dient voor haar rekening te blijven. Al met al kan niet worden volgehouden dat Dulo voorafgaand aan het wijzen van het arrest niet met de thans in het rapport Panteia verwerkte feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn.
Het arrest berust niet op bedrog
2.12
Bovendien kan niet worden vastgesteld dat, zo er al sprake zou zijn (geweest) van bedrog, het arrest berust op dit gestelde bedrog. Het hof komt tot deze slotsom op grond van het volgende.
2.13
Het rapport Panteia is op 18 november 2018, mede namens Dulo, naar de Minister verzonden met daarbij het verzoek de verplichtstellingsbeslissing en de cao’s buiten toepassing te laten. De Minister heeft bij brief van 23 december 2019 geantwoord dat de conclusie van het onderzoek in de procedure leidend tot de gewraakte besluiten niet is ingebracht als bedenking of zienswijze en dus voor de reeds rechtmatig genomen besluiten niet meer relevant is. Dit laat onverlet, aldus de Minister, dat Dulo bedenkingen of zienswijzen kan indienen bij toekomstige verzoeken tot algemeenverbindendverklaring of verplichtstellingsaanvragen. Dat de Minister zich in zijn antwoord niet inhoudelijk uitlaat, kan overigens niet, zoals Dulo voorstaat, worden uitgelegd als erkenning dat er gebreken kleven aan de representativiteitsgegevens die de sociale partners hebben aangeleverd.
2.14
Uit door BPF c.s. overgelegde, en overigens in de Staatcourant gepubliceerde besluiten van de Minister van 16 november 2020, 18 december 2020 en 2 september 2021 blijkt dat namens onder meer Dulo schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht tegen nieuwe verzoeken tot verbindendverklaring van de cao bouw en de cao BTER. Bij deze bedenkingen is een beroep gedaan op het rapport Panteia en zijn op grond daarvan bedenkingen geuit tegen de brongegevens die de sociale partners in verband met de representativiteit hebben aangeleverd. De minister heeft in de vervolgens genomen besluiten tot verbindendverklaring van de cao bouw en de cao BTER zoals hierboven vermeld, overwogen dat de door de sociale partners gebruikte bronnen en systematiek gebruikelijk zijn en doorgaans als voldoende zorgvuldig zijn aan te merken. De alternatieve representativiteitscijfers van Panteia zijn gebaseerd op SBI-codes die niet volledig gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van de cao Bouw en Infra en volgens de Minister daardoor minder betrouwbaar en valide. De bedenkingen zijn voldoende weerlegd en doen geen afbreuk aan de door cao-partijen overgelegde representativiteitsgegevens, zo concludeert de Minister in zijn overwegingen, waarna hij positief heeft beslist op de verzoeken.
2.15
Dulo heeft in het licht van deze feiten geen stellingen ingenomen die de conclusie rechtvaardigen dat de inhoud van het rapport Panteia tot een voor haar gunstige afloop van de procedure zouden hebben kunnen leiden in die zin dat het hof op grond daarvan zou hebben beslist de algemeenverbindendverklaringen de verplichtstelling jegens Dulo buiten toepassing te laten dan wel anderszins haar verweren te honoreren.
Afsluiting
2.16
Dulo heeft ter zitting nog een beroep gedaan op artikel 382 aanhef en onder c Rv. Voor zover zij bedoelt dat zij na het arrest het rapport Panteia in handen heeft gekregen als stuk van beslissende aard, valt niet in te zien dat de Fondsen dit stuk zouden hebben achtergehouden. Evenmin valt in te zien dat de Fondsen enige inhoud van dit rapport hebben achtergehouden. Zij kenden het rapport immers niet en hadden er ook niet op bedacht hoeven zijn die inhoud ter sprake te brengen. Ook is het rapport of die inhoud niet van beslissende aard. Het hof verwijst voor een en ander naar het hiervoor overwogene. De Fondsen hebben ter zitting overigens terecht aangevoerd dat Dulo te laat een beroep hebben gedaan op herroepingsgrond c. Ook dat staat in de weg aan een toewijzing op deze grond.
2.17
Een en ander maakt dat er geen grond is voor toewijzing van de vordering tot herroeping. Dat betekent dat deze zal worden afgewezen.
2.18
Dulo heeft nog een provisionele vordering op de voet van artikel 223 lid 1 Rv ingesteld, strekkende tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van genoemd arrest voor de duur van het geding tot herroeping. De provisionele vordering volgt naar zijn aard het lot van de vordering in de hoofdzaak en zal dus eveneens worden afgewezen.
2.19
Dulo wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Er is onvoldoende aanleiding haar in de werkelijke proceskosten te veroordelen, zoals de Fondsen hebben verzocht.

3.Beslissing

Het hof:
wijst af de vorderingen van Dulo tot herroeping van het arrest van 30 april 2019 van dit hof met zaaknummer 200.235.925/01;
wijst af de provisionele vordering van Dulo tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van genoemd arrest;
veroordeelt Dulo in de kosten van deze procedure en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van de stichtingen gevallen, op € 760,- aan verschotten en € 3.342,- aan salaris advocaat en op € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, D. Kingma en A.C.M. Kuypers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.