ECLI:NL:GHAMS:2022:1704

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.274.363/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom en verdeling van prijzengeld van een koerspaard tussen twee partijen na beëindiging van de koerscarrière

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen over de eigendom van een koerspaard en de verdeling van het prijzengeld dat tijdens de koerscarrière is verdiend. De appellant, handelend onder de naam [X], heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen en de tegenvordering van de geïntimeerde toegewezen. De appellant stelt dat hij de enige eigenaar is van het paard, terwijl de geïntimeerde, een onderneming die zich richt op groothandel in veevoederproducten, claimt dat er sprake is van gemeenschappelijke eigendom. De partijen hebben jarenlang het prijzengeld van het paard verdeeld, maar er is onduidelijkheid ontstaan over de afspraken die zijn gemaakt over de eigendom en de verdeling na de koerscarrière van het paard.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de partijen een mondelinge afspraak hebben gemaakt over de overdracht van het paard aan de appellant na afloop van de koerscarrière. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant recht heeft op de toedeling van het aandeel van de geïntimeerde in het paard en dat de geïntimeerde verplicht is om haar aandeel om niet over te dragen aan de appellant. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de geïntimeerde veroordeeld tot het overdragen van haar aandeel in het paard binnen veertien dagen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn voor beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.274.363/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/287656/HAZA 19-287
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 juni 2022
inzake
[appellant] ,handelende onder de naam
[X],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.P. van den Broek te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 december 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2019, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
Bij arrest van 10 maart 2020 heeft het hof een mondelinge behandeling gelast met als doel, onder meer, het beproeven van een minnelijke regeling. Deze mondelinge behandeling heeft op 11 juni 2020 plaatsgevonden. Een minnelijke regeling is niet tot stand gekomen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende wijziging eis, met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende vermeerdering eis, met producties.
Vervolgens heeft een mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden op 8 september 2021. Bij deze gelegenheid hebben beide partijen producties in het geding gebracht. Aan de hand van pleitnotities, die aan het hof zijn overgelegd, heeft mr. Van der Poel namens [appellant] en mr. Van den Broek namens [geïntimeerde] het woord gevoerd. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft, met wijziging van zijn eis, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad – (alsnog) zijn primaire dan wel subsidiaire vordering zoals geformuleerd in het petitum van de memorie van grieven zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, primair, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de voor het eerst in hoger beroep door [appellant] ingestelde primaire vordering, subsidiair, tot toewijzing van haar vorderingen zoals geformuleerd en vermeerderd onder (ii) en (iii) van het petitum in de memorie van antwoord, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof als uitgangspunt. Voor zover [appellant] , met
grief 1, bezwaren heeft geuit tegen de weergave van de feiten in 2.3 en 2.4 van het bestreden vonnis, houdt het hof hiermee rekening bij de beoordeling van het hoger beroep en komt de inhoudelijke behandeling van die bezwaren hierna, onder 3.4 e.v., aan de orde. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] is eigenaar van de eenmanszaak [X] onder welke naam hij handelt. [appellant] koopt, fokt en houdt paarden, met een focus op merries om mee te fokken na hun koerscarrière. [appellant] neemt met zijn paarden actief deel aan koersen.
2.2
[geïntimeerde] is een onderneming gericht op groothandel in onder meer veevoederproducten en kunstmest. [naam 1] is (indirect) bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder van [geïntimeerde] [naam 2] is de vader van [naam 1] en heeft een adviserende rol.
2.3
Vanaf 2010 zijn partijen een samenwerking aangegaan ten aanzien van diverse paarden. De samenwerking hield onder meer in dat:
- het prijzengeld van een paard tijdens de koerscarrière voor de helft voor [geïntimeerde] is,
- het eerste veulen na de koerscarrière van een gezamenlijk paard in gezamenlijke eigendom van partijen komt,
- out of pocket kosten, te weten kosten die aan derden betaald moeten worden voor onder meer stalling, verzorging en training van een paard, door partijen bij helfte worden gedragen.
2.4
Partijen hebben eveneens afspraken gemaakt over het prijzengeld dat verdiend werd met koersen van het paard [naam paard 1] (hierna: [paard] ). Afgesproken is dat [geïntimeerde] de helft van de opbrengst van het prijzengeld kreeg. Daarnaast was afgesproken dat [geïntimeerde] de helft van kosten aangaande [paard] zou betalen en [appellant] de andere helft.
2.5
[paard] is op 4 maart 2013 in Italië geboren en als veulen, tezamen met haar moeder [naam paard 2] , in mei 2013 naar Nederland gekomen. In diezelfde maand heeft [appellant] [paard] gekocht van de toenmalige eigenaar, [naam 3] .
2.6
Op 10 juli 2013 heeft [geïntimeerde] in verband met de aankoop van [paard] een som geld (€ 9.000,00), overeenkomend met de helft van het door [appellant] betaalde aankoopbedrag van [paard] (€ 18.000,00) betaald aan [appellant] .
2.7
Op 12 juli 2013 hebben partijen een formulier ondertekend van de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport (hierna: de NDR). Volgens dat formulier heeft [appellant] aan [geïntimeerde] verkocht een half deel in het [paard] .
2.8
In juli 2018 is [naam 1] benaderd door [naam 4] met de vraag of [paard] te koop was en voor welk bedrag. [naam 1] heeft [appellant] hiervan op de hoogte gesteld. Er zijn geen verkoopafspraken gemaakt.
2.9
Partijen hebben op 25 september 2018 een bespreking gehad. [naam 1] heeft tijdens deze bespreking aangegeven een paard, te weten het paard [naam paard 3] , van [appellant] te willen kopen. [appellant] heeft op diezelfde dag een e-mail aan [naam 1] gezonden. In die e-mail schrijft [appellant] het volgende:
[naam 1] , zoals besproken, hierbij de aangepaste versie van de factuur / credit nota. Ik heb [naam paard 3] er aan toegevoegd. Veel succes met hem. Een leuk paard en zoals de geschiedenis leert, hij kan ongetwijfeld de Derby winnen tenzij je nog sneller bent met [naam paard 4]
Ik maak het geld over, je kunt het maar hebben.
groeten,
[appellant]
2.1
Op 25 september 2018 heeft [appellant] een factuur opgesteld (productie 15 bij inleidende dagvaarding) die hij dezelfde dag heeft aangepast. De aangepaste factuur die [appellant] bij de e-mail van 25 september 2018 aan [geïntimeerde] heeft verzonden (productie 42 bij conclusie van antwoord in reconventie) luidt als volgt:
Afhandeling belangen [naam paard 5] .
Aan u verkocht per 1/10/2018: veulen [naam paard 4] (…) en [naam paard 3] (…) bij [X] .
Aankoop door [X] van uw 50% deel in merries [naam paard 6] en [naam paard 7] (en veulen) per 1/10/2018.
Verkoop aan [X] van uw 50% belang in [naam paard 1] onder volgende twee condities:
  • overdracht als fokmerrie aan het einde koers-carriere, uiterlijk na winterseizoen 2019/2020. Tot einde koers-carriere zijn kosten en prijs-opbrengsten 50% [geïntimeerde] , 50% [X]
  • eigendom en kosten eerste veulen [geïntimeerde] 50% , [X] 50%. Uitzondering hierop is het veulengeld, dit wordt volledig betaald door [X] . (…)
Te ontvangen door [geïntimeerde]
Excl.BTW
BTW 21%
Incl.
BTW
[naam paard 5] , [naam paard 6] en veulen,
[naam paard 7] en veulen, [naam paard 1]
Prijzengeld [naam paard 1]
29257,00
3141,41
6143,97
35400,97
3141,41
Totaal
32398,41
6143,97
38542,38
2.11
In reactie op de e-mail van [appellant] van 25 september 2018 heeft [naam 1] per e-mail van 25 september 2018 als volgt geschreven:
Top geregeld. Bedankt en dat we met [paard] nog maar een hoop bij elkaar mogen schrapen!
Fijne vakantie.
Een vriendelijke groet
[naam 1]
2.12
[appellant] heeft het in deze factuur genoemde bedrag van € 38.542,00 overgemaakt aan [geïntimeerde]
2.13
Op 2 oktober 2018 heeft [naam 1] aan [appellant] het volgende Whatsapp bericht gestuurd:
Hoi [appellant] , mijn vader heeft erg slecht geslapen vannacht en heeft besloten om te stoppen met de paarden, je wordt bedankt. Je mag [naam paard 3] en [naam paard 4] houden, doe een goed bod op [paard] en dan zijn we klaar. Gr. [naam 1] .
2.14
Op 2 oktober 2018 heeft [appellant] het Whatsapp bericht van [naam 1] als volgt beantwoord:
[naam 1] deze reactie is voor mij onbegrijpelijk. Ik ga nu naar de US. Wellicht dat jullie er anders over denken na deze emotionele reactie. Ik ben altijd een man van afspraken. Ook in dit geval en verwachtte dat zeer zeker ook van jullie kant.
2.15
Bij e-mail van 25 oktober 2018 heeft [naam 1] aan [appellant] geschreven, voor zover hier van belang:
[appellant] ,
Naar aanleiding van jou factuur kan ik je mededelen dat we allebei ( [geïntimeerde] . en [X] ) voor 50% eigenaar zijn van [naam paard 1] , dit blijft ook zo.
Na het einde van [naam paard 1] haar koers carrière gaan we met haar fokken. Ik neem het eerste veulen, waarvan ik ook de hengst bepaal en de fokpremie van dit veulen ook voor mij is. Alle kosten hieraan verbonden zijn voor mij.
Het 2e veulen mag jij dan bepalen welke hengst en alle kosten die hieraan verbonden zijn, zijn voor jou. En zo gaan wij om de beurt fokken.
De opmerking (top, geregeld) die ik je gemaild heb als antwoord op jou mail heeft betrekking op het prijzengeld en de opbrengst van [naam paard 5] . (…)
2.16
Op 6 februari 2019 heeft [appellant] conservatoir beslag tot levering gelegd op het onverdeelde aandeel in [paard] , met bevel dat [paard] ter gerechtelijke bewaring zal worden afgegeven aan [naam 5] te [plaats] , die als gerechtelijk bewaarder is aangewezen.
2.17
Op een niet gedateerd formulier van de NDR heeft [appellant] onder meer ingevuld dat [geïntimeerde] aan [appellant] een deel van een paard verkoopt, te weten haar 50% belang in [naam paard 1] .
2.18
Op 22 februari 2019 heeft [naam 6] (hierna: [naam 6] ) van [bedrijf 1] in opdracht van [geïntimeerde] de waarde van [paard] getaxeerd op € 450.00,00.
2.19
Op 17 juli 2020 heeft [naam 7] (hierna: [naam 7] ) van [bedrijf 2] in opdracht van [appellant] de waarde van [paard] getaxeerd op € 85.000,00 inclusief btw.
2.2
Bij e-mail van 22 oktober 2020 heeft het stamboeksecretariaat van de NDR aan [geïntimeerde] een op die datum gedateerd kopie bewijs van inschrijving van [paard] gestuurd, waarop de namen van zowel [appellant] als [geïntimeerde] zijn vermeld.
2.21
In een e-mail van 26 augustus 2021 heeft de NDR aan de advocaat van [geïntimeerde] geschreven:
Zoals al eerder gemeld, kan een paard alleen worden overgeschreven indien wij in het bezit worden gesteld van een door beide partijen ondertekend verkoopformulier en het bewijs van inschrijving van het paard.
[naam paard 1] staat nog steeds in eigendom geregistreerd van uw cliënte en [X] .
Zodra een eventueel hieruit geboren veulen voor registratie bij ons wordt aangeboden, zijn de beide eigenaren automatisch fokker en eigenaar van het veulen.
2.22
Ten tijde van de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 8 september 2021 droeg [paard] een veulen.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [appellant] , in conventie, na eiswijziging, gevorderd, samengevat:
(i) toedeling aan [appellant] van het aandeel van [geïntimeerde] in [paard] aan het einde van haar koers carrière, om niet, althans tegen een vergoeding van 50% van de netto opbrengst van de koersinkomsten van [paard] , onder een aantal voorwaarden,
(ii) een gebod aan [geïntimeerde] om het overdrachtsformulier van de NDR te ondertekenen en af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
[appellant] heeft in eerste aanleg zijn vorderingen gebaseerd op de stelling dat partijen mondeling met elkaar zijn overeengekomen dat [paard] na het einde van haar koerscarrière om niet aan [appellant] zal worden overgedragen. [appellant] vorderde nakoming van die overeenkomst.
[geïntimeerde] heeft, op haar beurt, in reconventie gevorderd dat [appellant] wordt gelast om alle gelegde beslagen en de bevolen gerechtelijke bewaring op zijn kosten op te (doen) heffen.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en de tegenvordering van [geïntimeerde] toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in conventie en reconventie, met rente en nakosten. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat de facturen van 25 september 2018 geen deugdelijke onderbouwing opleveren van de stelling van [appellant] dat partijen overeengekomen zijn dat [paard] na het einde van haar koerscarrière om niet aan [appellant] overgedragen zou worden. Ook de stelling van [appellant] dat partijen met betrekking tot alle paarden op basis van dezelfde afspraken hebben gehandeld is, in het licht van de betwisting door [geïntimeerde] , onvoldoende onderbouwd, aldus de rechtbank. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met zes grieven.
3.3
Daarnaast heeft [appellant] zijn vordering in hoger beroep gewijzigd; hij vordert nu:
Primair:
(I) een verklaring voor recht dat
(i) [geïntimeerde] uitsluitend een financiële deelname in [paard] heeft gehad, welke financiële deelname op grond van de gemaakte afspraken is geëindigd na de koerscarrière van [paard] ,
(ii) [appellant] de enig eigenaar is van [paard] ,
(iii) [appellant] geen enkele (verdere) vergoeding aan [geïntimeerde] verschuldigd is,
en dat
(iv) het eerste veulen van [paard] gewaardeerd wordt op 50% van de eventuele verkoopprijs en dit veulen onder aftrek van de veulenkosten en onder aftrek van de (out of pocket) kosten aan [appellant] wordt toegedeeld,
althans een zodanige verklaring voor recht als het hof vermeent te behoren;
Subsidiair:
(II) voor zover geoordeeld wordt dat [paard] wel in gemeenschappelijke eigendom van partijen verkeert, deze gemeenschap van goederen te verdelen;
(III) toedeling om niet aan [appellant] van het gemeenschappelijk aandeel van [geïntimeerde] in [paard] , althans tegen een vergoeding van 50% van de getaxeerde waarde van [paard] , te weten een bedrag van € 42.500,00, althans een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren onder aftrek van de (out of pocket) kosten en beheerkosten en met bepaling dat het eerste veulen om niet aan [appellant] wordt toegedeeld,
althans een zodanige toedeling als het hof vermeent te behoren;
(IV) een gebod aan [geïntimeerde] om de eigendom van [paard] aan [appellant] over te dragen op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Primair en subsidiair:
(V) veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Gemeenschappelijke eigendom?
3.4
Met de grieven 1 en 7 (ten dele) betoogt [appellant] (voor het eerst in hoger beroep) primair dat [paard] alleen hem in eigendom toebehoort. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de overgelegde producties echter dat [paard] toebehoort aan [appellant] en [geïntimeerde]
gezamenlijk, in de zin van artikel 3:166 lid 1 BW. Uit het NDR formulier van 12 juli 2013 (zie 2.7) blijkt dat [appellant] destijds een half deel in [paard] aan [geïntimeerde] heeft verkocht. Volgens het door de NDR afgegeven bewijs van inschrijving van [paard] (zie 2.20) en volgens de e-mail van de NDR van 26 augustus 2021 (zie 2.21) staat [paard] bij de NDR geregistreerd als eigendom van [appellant]
én[geïntimeerde] Ook de verklaringen van [naam 8] en [naam 3] (die [appellant] nota bene zelf heeft ingebracht, producties E en F bij memorie van grieven) gaan uit van gemeenschappelijke eigendom. Bovendien strookt het standpunt van [appellant] dat hij als enige de volledige eigendom heeft van [paard] niet met zijn stelling dat er afspraken met [geïntimeerde] zijn gemaakt over de overdracht van [paard] . Zulke afspraken waren immers niet nodig geweest als [appellant] reeds enig eigenaar was geweest. Vermeldenswaardig is verder dat [appellant] zelf reeds bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg heeft gesteld dat [paard] gemeenschappelijk eigendom van hem en [geïntimeerde] is, zulks nota bene met de toevoeging dat hij met die erkenning ‘eerlijk’ wil zijn en dat hij ter zitting bij de rechtbank met zoveel woorden heeft erkend dat [appellant] en [geïntimeerde] de gezamenlijke eigendom hebben van [paard] Deze grieven van [appellant] falen en de voor het eerst in hoger beroep ingestelde primaire vordering van [appellant] zal dan ook worden afgewezen.
Mondelinge afspraak?
3.5
Met de grieven 2 tot en met 6 komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank, kort gezegd, dat de door [appellant] gestelde overeenkomst tussen partijen op grond waarvan [geïntimeerde] haar aandeel in [paard] aan [appellant] zou moeten leveren, niet is komen vast te staan. Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 3:185 BW gelast de rechter, voor zover de deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling of stelt hij zelf de verdeling vast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. [appellant] betoogt in dit verband dat partijen mondeling (wel) tot overeenstemming waren gekomen over de wijze van verdeling, terwijl [geïntimeerde] dat betwist.
3.5.1
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] , in het licht van de gemotiveerde stelling van [appellant] , onvoldoende gemotiveerd betwist dat partijen (tijdens de bespreking) op 25 september 2018 (mondeling) zijn overeengekomen dat (de helft van het aandeel van [geïntimeerde] in) [paard] na de koerscarrière om niet zou worden overgedragen aan [appellant] , onder de voorwaarden zoals neergelegd in de aangepaste factuur van 25 september 2018. De volgende omstandigheden zijn daartoe redengevend.
3.5.2
In de eerste plaats staat vast dat [naam 1] , in antwoord op de e-mail van [appellant] van 25 september 2018 met daarbij de aangepaste factuur waarin het overdrachtsvoorstel omtrent [paard] mede is neergelegd, heeft geantwoord met de woorden:
‘Top geregeld. Bedankt en dat we met [paard] nog maar een hoop bij elkaar mogen schrapen!’Het verweer van [geïntimeerde] dat de woorden
‘Top geregeld’alleen maar betrekking hebben op de tekst van de e-mail van [appellant] van 25 september 2018 en niet op de daarbij gevoegde aangepaste factuur omdat [naam 1] de bijlage, vanwege moeilijke gezinsomstandigheden, pas in een later stadium had geopend, overtuigt het hof niet. Immers, in de e-mail van [appellant] van 25 september 2018 wordt met geen woord gerept over [paard] , terwijl [naam 1] in zijn antwoord op die e-mail op dezelfde dag wel het succes van [paard] aanhaalt. Zo lijkt hij naar het in de bijlage opgenomen prijzengeld te verwijzen met de woorden:
‘dat we met [paard] nog maar een hoop bij elkaar mogen schrapen’.Daar komt bij dat, zeven dagen later, [naam 1] aan [appellant] heeft gemaild dat zijn vader erg slecht heeft geslapen alsmede
‘doe een goed bod op [paard] en dan zijn we klaar’.Deze reactie duidt erop dat [geïntimeerde] op 2 oktober 2018 heeft begrepen wat er op 25 september 2018 was afgesproken over de toekomstige overdracht van [paard] maar dat zij alsnog haar instemming wilde intrekken, althans over een nieuw voorstel wilde onderhandelen. Waarom zou er anders in die e-mail van 2 oktober 2018 worden gesproken over de slechte nachtrust van [naam 2] en een verband worden gelegd met een bod op (en dus de overdracht van) [paard] ? In die e-mail heeft [geïntimeerde] bovendien niet ontkend dat er (eerder al) een afspraak over de overdracht van [paard] was gemaakt. Pas een maand na dato (op 25 oktober 2018) doet [geïntimeerde] aan [appellant] de mededeling dat partijen allebei eigenaar van [paard] blijven, ook na het einde van de koerscarrière. De bewoordingen van die e-mail (‘
gaan we met haar fokken’en
‘en zo gaan wij om de beurt fokken’ )bevatten wederom geen ontkenning van hetgeen volgens [appellant] eerder was afgesproken. Ook wordt er niet geantwoord dat [appellant] [geïntimeerde] op 25 september 2018 verkeerd heeft begrepen. De bewoordingen zijn veeleer op te vatten als een nieuw voorstel van de zijde van [geïntimeerde] heeft haar in de memorie van antwoord ingenomen blote stelling dat was afgesproken dat partijen na de koerscarrière van [paard]
samenzouden gaan fokken niet onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. Overigens heeft [geïntimeerde] ook geen specifiek bewijsaanbod aangaande deze blote stelling gedaan. Aldus ondersteunt de tussen partijen gewisselde e-mailcorrespondentie, zoals hiervoor geciteerd, op voldoende overtuigende wijze de stelling van [appellant] over de inhoud van de gemaakte mondelinge afspraak. Bij gebreke van een voldoende concrete en gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] van de door [appellant] gestelde (mondelinge) afspraak, wordt het in dit verband gedane bewijsaanbod van [geïntimeerde] ten aanzien van de uitleg van de e-mails van [naam 1] van 25 september 2018 en van 2 oktober 2018 als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.5.3
In de tweede plaats zijn er nog andere omstandigheden die de stelling van [appellant] ondersteunen: [geïntimeerde] heeft niet geprotesteerd tegen de betaling door [appellant] van € 38.542,00, conform de aangepaste factuur en kort na verzending daarvan op 25 september 2018; integendeel: in punt 159 van de memorie van antwoord erkent [geïntimeerde] dat zij de financiële afrekening van die factuur niet heeft betwist, maar wel de ‘vermeend gemaakte door [appellant] op de factuur vermelde afspraken’. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen om, als [appellant] haar inderdaad niet goed had begrepen over de gemaakte mondelinge afspraken, na ontvangst van de door [appellant] gedane betaling te protesteren tegen deze betaling. [geïntimeerde] heeft dat nagelaten
3.5.4
In de derde plaats merkt het hof op dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld voor de gevolgtrekking dat een verdeling overeenkomstig de door partijen gemaakte mondelinge afspraak gelet op de eisen van redelijkheid en billijkheid waarnaar partijen zich op grond van het bepaalde in de artikelen 3:166, derde lid, BW en 6:2 BW tegenover elkaar dienen te gedragen, onaanvaardbaar zou zijn en daarom buiten toepassing zou moeten worden gelaten. Zo is uit de processtukken en producties voldoende naar voren gekomen dat het [appellant] is geweest die zich al die jaren als het meest betrokken bij [paard] heeft gedragen en dat het [geïntimeerde] vooral om het prijzengeld te doen is geweest. Dit wordt bevestigd door een door [appellant] ingebrachte verklaring van [naam 9] en [naam 10] . Zij zijn sinds het allereerste begin de groom/verzorger respectievelijk de pikeur van [naam paard 1] geweest, verzorgen en trainen haar dagelijks en hebben met haar nationale en internationale koersen bezocht. Zij verklaren dat het [appellant] is geweest, en niet [geïntimeerde] , die [paard] al die jaren met zeer grote regelmaat op stal en op de koers heeft bezocht. [geïntimeerde] heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd weersproken, terwijl dit wel op haar weg had gelegen voor een oordeel als voormeld.
3.5.5
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 2 tot en met 6 slagen voor zover zij betrekking hebben op de tussen partijen gemaakte mondelinge afspraak zoals vervat in de aangepaste factuur van 25 september 2018. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover daarbij de vordering van [appellant] tot toedeling van het aandeel van [geïntimeerde] in [paard] aan het einde van haar koerscarrière is afgewezen.
3.5.6
Omdat de overige in de factuur van 25 september 2018 neergelegde afspraken en voorwaarden door geen van partijen zijn betwist en het hof gebleken is dat de koerscarrière van [paard] inmiddels is geëindigd, ziet het hof voldoende grond aanwezig om de subsidiaire (en in hoger beroep gewijzigde) vorderingen van [appellant] zoals in rov. 3.3 genoemd onder II, III en IV aldus toe te wijzen dat de verdeling van de gemeenschap van partijen in [paard] zal plaatsvinden volgens de wijze en voorwaarden zoals vervat in de aangepaste factuur van 25 september 2018. Omdat [appellant] aan zijn uit die factuur voortvloeiende financiële verplichtingen heeft voldaan, betekent dit thans een overdracht om niet. Het hof ziet aanleiding aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden als hierna te melden. [geïntimeerde] heeft tot slot nog als verweer aangevoerd dat een dergelijke verdeling in strijd is met de in artikel 3:185, eerste lid, BW genoemde billijkheid. Dat verweer slaagt niet, reeds omdat, zoals hiervoor is overwogen, partijen zelf tot overeenstemming zijn gekomen over deze wijze van verdeling en artikel 3:185, eerste lid, BW niet in de weg staat aan nakoming van de desbetreffende afspraak, respectievelijk een hiertoe strekkende beslissing.
Wijzigingen van eis in hoger beroep door [appellant] , voor zover hiervoor nog niet behandeld
3.6
Met
grief 8dient [appellant] in wezen een wijziging van eis in, waarop het hof hiervoor (in 3.5.6) gedeeltelijk al heeft beslist. Voor zover [appellant] daarbij ook heeft gevorderd dat het eerste veulen van [paard] gewaardeerd wordt op nihil zal het hof dit afwijzen. [appellant] heeft niet toegelicht op welke grondslag hij deze vordering baseert. Hetzelfde gebrek kleeft aan zijn subsidiaire vordering aangaande het veulen, inhoudende dat het hof zal bepalen dat bij het eerste veulen van [paard] bij verkoop de helft van de verkoopprijs (minus de out of pocket kosten) aan [geïntimeerde] dient te worden overgemaakt. De vordering strookt overigens niet met de mondelinge afspraak waarop [appellant] zich in deze procedure beroept, onder verwijzing naar de aangepaste factuur van 25 september 2018, waarin niets is opgenomen over de overdracht van het aandeel in het veulen. Integendeel, de aangepaste factuur van 25 september 2018 spreekt van gemeenschappelijke eigendom van het eerste veulen. Ook dit deel van de vordering van [appellant] zal daarom worden afgewezen.
De in hoger beroep gewijzigde tegenvorderingen van [geïntimeerde]
3.7
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] haar tegenvorderingen vermeerderd met een primaire en subsidiaire vordering. Zij vordert thans, ingeval de subsidiaire vordering van [appellant] niet wordt afgewezen, primair dat het 50% belang in [paard] aan
[geïntimeerde]wordt toegedeeld, tegen betaling aan [appellant] van een bedrag van € 42.500,00. Uit hetgeen hiervoor, in 3.5.1 tot en met 3.5.6 is overwogen, vloeit voort dat er geen grond is voor toewijzing van deze tegenvordering.
3.8
Subsidiair vordert [geïntimeerde] dat de toedeling van [paard] aan
[appellant]plaatsvindt tegen betaling aan [geïntimeerde] van de helft van de door [naam 6] getaxeerde waarde van € 450.000,00. Ook dit zal worden afgewezen om de hiervoor onder 3.5.1 tot en met 3.5.6 uiteengezette redenen.
Slotsom
3.9
De slotsom is dat de grieven gedeeltelijk slagen. Het vonnis waarvan beroep in conventie zal worden vernietigd. Het hof zal de in hoger beroep voor het eerst ingediende primaire vordering van [appellant] afwijzen en de subsidiaire vordering gedeeltelijk toewijzen op de wijze zoals hierna bepaald, en voor het overige afwijzen. De in hoger beroep gewijzigde tegenvorderingen van [geïntimeerde] zullen worden afgewezen. Bij deze uitkomst past het dat ieder der partijen de eigen proceskosten in eerste aanleg in conventie en in hoger beroep draagt. Tegen de toewijzing door de rechtbank van de reconventionele vordering van [geïntimeerde] en de desbetreffende kostenveroordeling heeft [appellant] geen grieven gericht, zodat het hof daarover niet behoeft te beslissen.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep in conventie;
gelast dat de verdeling van de gemeenschap van partijen in [paard] zal plaatsvinden volgens de wijze en voorwaarden zoals vervat in de aangepaste factuur van 25 september 2018;
gebiedt [geïntimeerde] om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest haar aandeel in [paard] om niet over te dragen aan [appellant] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [geïntimeerde] niet voldoet aan dit gebod, met een maximum van € 50.000,00;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten in eerste aanleg in conventie en in hoger beroep draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. R.J.M. Smit, mr. W.H.F.M. Cortenraad en mr. C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.