In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] en de zorgregeling tussen de ouders, de man en de vrouw. De man, verzoeker in principaal hoger beroep, verzoekt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem in [plaats A] te bepalen, terwijl de vrouw, verzoekster in incidenteel hoger beroep, verzoekt om de hoofdverblijfplaats bij haar in [plaats B] te vestigen. De rechtbank had eerder aan de vrouw vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] naar [plaats B] te verhuizen en haar daar in te schrijven op school. De man betoogt dat deze beslissing niet in het belang van [minderjarige] is, omdat de reisafstand en -duur voor hem en [minderjarige] aanzienlijk zijn, en dat [minderjarige] in [plaats A] geworteld is.
Het hof heeft de belangen van beide ouders en de minderjarige afgewogen. De vrouw heeft een vaste werkkring in [plaats B] en heeft een betere woonsituatie weten te creëren. Het hof oordeelt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw in [plaats B] dient te zijn, omdat dit in het belang van haar ontwikkeling is. De zorgregeling wordt in stand gehouden, waarbij de man in plaats van zes weken, nu twee weken van tevoren moet aangeven wanneer [minderjarige] bij hem verblijft. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek van de man af.