ECLI:NL:GHAMS:2022:1692

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.301.295/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere omstandigheden rechtvaardigen voortzetting kinderalimentatie ondanks WSNP

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen voor hun minderjarige kind. De man en de vrouw hebben tot november 2017 een relatie gehad en zijn de ouders van een in 2009 geboren kind. De rechtbank had eerder bepaald dat de man vanaf 1 maart 2018 een bijdrage van € 385,- per maand moest betalen. Echter, na de uitspraak van de kantonrechter in april 2020, waarbij de man onder bewind werd gesteld vanwege problematische schulden, werd op 29 september 2020 de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) voor de man van toepassing verklaard. De man verzocht in hoger beroep om de kinderalimentatie op nihil te stellen, maar de vrouw verzocht om de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 april 2022 werd duidelijk dat de vrouw een WAO-uitkering ontvangt en dat de man een schuldenlast van bijna € 27.000,- heeft. Het hof oordeelde dat, ondanks de WSNP, er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de kinderalimentatie niet op nihil wordt gesteld. De vrouw heeft recht op een bijdrage, omdat deze niet in mindering komt op haar uitkering en zij de grootste schuldeiser van de man is. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de bijdrage op € 25,- per maand werd vastgesteld. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.301.295/01
zaaknummer rechtbank: C/15/313670/FA RK 21-1040
beschikking van de meervoudige kamer van 7 juni 2022 inzake

1.[verzoeker sub 1] , h.o.d.n. Bewindvoering [plaats A] ,

kantoorhoudende te [plaats B] ,
verzoeker in hoger beroep, handelend in de hoedanigheid van bewindvoerder (beschermingsbewind) van verzoeker sub 3,
hierna te noemen: Bewindvoering [plaats A] ,
advocaat: mr. P.R. Starink te Velsen-Zuid,
en

2.mr. [ verzoeker sub 2] ,

kantoorhoudende te [plaats C] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep, handelend in de hoedanigheid van bewindvoerder (WSNP) van verzoeker sub 3,
hierna te noemen: [ verzoeker sub 2] ,
advocaat: mr. P.R. Starink te Velsen-Zuid,
en

3.[verzoeker sub 3] ,

wonende te [plaats B] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.R. Starink te Velsen-Zuid,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats D] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.I. Vervest te Heemskerk.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 14 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Verzoekers zijn op 13 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 29 november 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een bericht van de zijde van verzoekers van 25 maart 2022 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 6 april 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- Bewindvoering [plaats A] , bijgestaan door mr. P.R. Starink;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man en [ verzoeker sub 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in persoon verschenen.
De advocaat van verzoekers heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.5
Zoals afgesproken bij de behandeling heeft de vrouw de jaaropgave 2021 van haar WAO-uitkering overgelegd. Verder is op 3 mei 2022 ingekomen een brief met bijlagen van de advocaat van verzoekers.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben tot november 2017 een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren [in] 2009. De man heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 13 maart 2019 is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 maart 2018 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te voldoen van € 385,- per maand.
3.3
Bij beschikking van 16 april 2020 heeft de kantonrechter in de rechtbank de goederen die (zullen) toebehoren aan de man onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Bewindvoering [plaats A] is tot bewindvoerder benoemd.
3.4
Op 29 september 2020 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling (WSNP) ten aanzien van de man uitgesproken, waarbij [ verzoeker sub 2] tot bewindvoerder is benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 13 maart 2019 in zoverre, bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te voldoen van € 25,- per maand met ingang van 29 september 2020 voor de duur van de periode waarin de WSNP op de man van toepassing is.
De man had primair verzocht de beschikking van 13 maart 2019 te wijzigen in die zin dat de bijdrage met ingang van de datum waarop de WSNP van toepassing is verklaard op de man op nihil wordt gesteld voor de verdere duur van de WSNP.
4.2
Verzoekers verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het primaire verzoek van de man alsnog toe te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van het verzoek en dat daarop Nederlands recht van toepassing is.
5.2
Verzoekers verzoeken de door de man te betalen bijdrage voor [minderjarige] op nihil te stellen onder verwijzing naar vaste jurisprudentie; daaruit volgt dat de rechter een verzoek tot nihilstelling in geval van toepassing van de WSNP toewijst behoudens bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft die bijzondere omstandigheden kennelijk aanwezig geacht op grond van de stelling van de vrouw dat zij en [minderjarige] onder de bijstandsnorm leven. Verzoekers wijzen erop dat de advocaat van de vrouw bij e-mail van 15 juli 2021 heeft verklaard dat de vrouw al jaren leeft van een bijstandsuitkering. Dat brengt mee dat vaststelling van een bijdrage van € 25,- per maand [minderjarige] niet ten goede komt omdat deze bijdrage in mindering strekt op de bijstandsuitkering van de vrouw, terwijl vaststelling van een bijdrage ten laste van de man negatief doorwerkt in de belangen van de crediteuren van de man.
5.3
In haar verweerschrift in hoger beroep heeft de vrouw gesteld dat zij geen bijstandsuitkering maar een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij voor 80-100% is afgekeurd. Haar uitkering bedraagt ruim € 1.000,- per maand en daarnaast ontvangt zij huur- en zorgtoeslag en een kindgebonden budget. In totaal heeft zij circa € 1.500,- netto per maand te besteden. Na de zitting heeft de vrouw haar jaaropgave van 2021 overgelegd waaruit een WAO-uitkering van € 16.012,- blijkt.
5.4
Het hof stelt vast dat de schuldenlast van de man bijna € 27.000,- bedraagt. Bewindvoering [plaats A] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat een gedeelte van circa € 12.000,- de vordering van het LBIO ter zake van achterstallige kinderalimentatie betreft. Verder is gebleken dat de man onder meer dankzij zijn inkomsten uit arbeid al ongeveer € 12.000,- heeft kunnen bijdragen aan de boedel. Naar verwachting zal de boedel bij het einde van de WSNP € 15.000,- à € 16.000,- inhouden en kan de helft van de schulden van de man worden afgelost. De vrouw zal dus vermoedelijk per september 2023 via het LBIO grofweg de helft van haar vordering van de man ontvangen. Gebleken is echter dat de vrouw er zeer bij gebaat is indien zij nu al een bijdrage van de man ontvangt. De vrouw lost af op schulden en leeft daarom van leefgeld van € 70,- per week. Het hof constateert dat, anders dan eerder werd verondersteld, de vrouw niet een bijstands- maar een WAO-uitkering ontvangt, zodat een bijdrage niet in mindering strekt op haar uitkering en [minderjarige] wel degelijk ten goede kan komen. Gezien de geringe inkomsten van de vrouw en in aanmerking genomen dat zij de grootste schuldeiser van de man is en dat het vrij te laten bedrag van de man (ad € 1.569,-) thans hoger is dan het besteedbaar inkomen van de vrouw, is het hof van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat in dit geval de door de man te betalen bijdrage voor [minderjarige] niet op nihil wordt gesteld. De rechtbank heeft de bijdrage terecht op € 25,- per maand bepaald en het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.F. Miedema en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 7 juni 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.