ECLI:NL:GHAMS:2022:1679

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
23-001336-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank Amsterdam in hoger beroep wegens overtreding van de Wegenverkeerswet met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2021. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij een vijftienjarige fietser zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte reed met een snelheid van boven de 100 km/u binnen de bebouwde kom en heeft daarbij onverantwoorde risico's genomen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met enkele aanpassingen in de strafmotivering. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar. Het hof heeft de ernst van het gedrag van de verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij de strafoplegging. De verdachte heeft geen interesse getoond in de situatie van het slachtoffer, wat het hof als een verzwarende omstandigheid heeft aangemerkt. Het hof heeft ook opgemerkt dat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden, ondanks vertraging door de verdediging. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001336-21
datum uitspraak: 2 juni 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-123367-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beslissingen dan die van de eerste rechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met dien verstande dat het hof:
  • de woorden “en 1 seconde voor de aanrijding met een snelheid van 90 km/u” in de laatste zin van de eerste alinea op pagina 4 van het vonnis niet overneemt;
  • uit het bewijsmiddel ‘de verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 20 april 2021 heeft afgelegd’ de laatste zin “Het zou ook kunnen dat ik op het moment van de aanrijding 63 km/u reed” niet overneemt;
  • de navolgende strafmotivering in de plaats stelt van die van de rechtbank.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd die het rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan de destijds vijftienjarige [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft onverantwoorde risico’s genomen door met een snelheid van boven de 100 km u binnen de bebouwde kom een kruising te naderen. Daardoor heeft hij een overstekende fietser in eerste instantie over het hoofd gezien en kon hij vervolgens de auto niet tijdig meer tot stilstand brengen. De rechtbank rekent dit verdachte aan als zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Het ernstig gevaarzettend gedrag van verdachte heeft ook directe gevolgen gehad voor de ernst van het aan het slachtoffer toegebrachte letsel. De gevolgen van het ongeval zijn van grote invloed geweest op het leven van het slachtoffer. Nadat hij gedurende twee maanden na het ongeval in coma heeft gelegen volgde een langdurige revalidatie in een revalidatiecentrum, waar hij als nagenoeg volledig invalide persoon met heel veel inspanning heeft kunnen komen waar hij nu is. Maar tot op de dag van vandaag
ondervindt het slachtoffer nog steeds verregaande fysieke en mentale gevolgen van het ongeval. Zo kan hij bijvoorbeeld niet meer traplopen en sporten. Hij raakt snel vermoeid, is erg prikkelbaar, kan zich moeilijk concentreren en heeft problemen met informatieverwerking. Zijn sociale leven ziet er heel anders uit dan voorheen. Evenals de rechtbank vindt het hof het pijnlijk om te constateren dat de verdachte geen interesse heeft getoond in de situatie van het slachtoffer en de gevolgen die de aanrijding voor hem heeft gehad. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft voor wat betreft de strafoplegging gekeken naar straffen die voor soortgelijke gevallen door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd, de oriëntatiepunten voor straftoemeting, en houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat het feit inmiddels meer dan vier jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden. Het hof merkt in dit verband op dat de proceshouding van de verdediging, door pas korte tijd voor de geplande behandeling bij de rechtbank op 13 december 2019 beelden aan te leveren, in relevante mate heeft bijgedragen aan een vertraging in het proces in eerste aanleg. De politie had blijkens het proces-verbaal al bij het verhoor van de bijrijder in februari 2018 gevraagd om eventueel beschikbaar beeldmateriaal te verstrekken. Als gevolg van dit pas in een laat stadium aangeleverd ‘nieuwe’ materiaal werd door de rechtbank – ook op verzoek van de verdediging – nader onderzoek bevolen en heeft het NFI de beelden ook toen pas kunnen onderzoeken.
Hoewel het hof anders dan de rechtbank van oordeel is dat er geen overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden acht het hof de door de rechtbank opgelegde straffen passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. N.A. Schimmel en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juni 2022.