ECLI:NL:GHAMS:2022:1677

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
23-002161-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor verkeersdelict met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1961, was betrokken bij een verkeersongeval op 14 november 2019 te Amsterdam, waarbij een motorrijder zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die hem had veroordeeld voor het primair ten laste gelegde feit van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich onvoorzichtig had gedragen. Het hof oordeelde dat de verdachte, die goed bekend was met de verkeerssituatie, zich in een situatie bevond waarin hij moest anticiperen op andere verkeersdeelnemers. De verdachte reed tegen de rijrichting in, maar het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat hij de toegestane maximumsnelheid had overschreden. Wel werd bewezen dat hij gevaar op de weg had veroorzaakt, wat leidde tot de aanrijding met de motorrijder. Het hof legde een geldboete van €500 op en 10 dagen hechtenis, waarbij de verdachte als 'first offender' werd beschouwd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid en oplettendheid in het verkeer, vooral in situaties met beperkte zichtbaarheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002161-21
datum uitspraak: 2 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-152319-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 14 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Danzigerkade, zich zodanig, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een (dubbele) breuk aan de pols, werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Danzigerkade, komende uit de richting van de oplopende nummers van de Danzigerkade, en gaande in de richting van de Minervahavenweg/Haparandadam,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is voornoemde Danzigerkade ingereden en/of daarbij (in strijd met artikel 62 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) een voor zijn, verdachtes, rijrichting bedoelde geslotenverklaring (aangegeven met een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord C2 van bijlage I Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) genegeerd, althans niet opgemerkt,
verdachte is (vervolgens, telkens) doorgereden over de Danzigerkade en/of heeft (daarbij telkens) meermalen, althans eenmaal, de geslotenverklaring, (meermaals) aangegeven met bord C2 en/of C4 genegeerd, althans niet opgemerkt,
waarbij hij, verdachte, (aldus tegen de richting in) gereden heeft met een te hoge snelheid, althans een snelheid die (veel) hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die (veel) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
terwijl het zicht (in enige mate) werd belemmerd door een aan de, gezien verdachtes rijrichting, rechterzijde geparkeerd voertuig (bedrijfsauto),
verdachte heeft (vervolgens) niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of (gezien de verkeerssituatie) zijn snelheid voldoende aangepast,
verdachte is niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor voornoemde [slachtoffer] ,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden en en/of aangebotst, althans met voornoemde [slachtoffer] in botsing gekomen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Danzigerkade, zich zodanig, heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
bestaande dat gedrag hieruit,
verdachte heeft gereden over de Danzigerkade, komende uit de richting van de oplopende nummers van de Danzigerkade, en gaande in de richting van de Minervahavenweg/Haparandadam,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is voornoemde Danzigerkade ingereden en/of daarbij (in strijd met artikel 62 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) een voor zijn, verdachtes, rijrichting bedoelde geslotenverklaring (aangegeven met een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord C2 van bijlage I Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) genegeerd, althans niet opgemerkt,
verdachte is (vervolgens, telkens) doorgereden over de Danzigerkade en/of heeft (daarbij telkens) meermalen, althans eenmaal, de geslotenverklaring, (meermaals) aangegeven met bord C2 en/of C4 genegeerd, althans niet opgemerkt,
waarbij hij, verdachte, (aldus tegen de richting in) gereden heeft met een te hoge snelheid, althans een snelheid die (veel) hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 30 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid die (veel) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,
terwijl het zicht (in enige mate) werd belemmerd door een aan de, gezien verdachtes rijrichting, rechterzijde geparkeerd voertuig (bedrijfsauto),
verdachte heeft (vervolgens) niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of (gezien de verkeerssituatie) zijn snelheid voldoende aangepast,
verdachte is niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor voornoemde [slachtoffer] ,
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden en en/of aangebotst, althans met voornoemde [slachtoffer] in botsing gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat het weggedrag van de verdachte aangemerkt dient te worden als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag omdat hij ervoor heeft gekozen om met zijn personenauto tegen de rijrichting in te rijden en vervolgens een UPS bestelbus te passeren, ondanks dat de bestelbus zijn zicht op een uitrit belemmerde. Hij heeft geen rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de motorrijder die uit de uitrit kwam. De tekortkomingen in het rijgedrag van verdachte zijn dusdanig dat kan worden gesproken van aanmerkelijke schuld van de verdachte aan het ontstaan van het ongeval waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De advocaat-generaal acht het primair ten laste gelegde feit bewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend weggedrag aan de zijde van verdachte, zodat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Het hof overweegt als volgt.
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in, dat voor strafbaarheid minimaal sprake dient te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Handelen dat als ‘onvoorzichtig’ kan worden gekenmerkt, is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring van 'schuld' te kunnen komen.
Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De verdachte reed op 14 november 2019 met zijn auto over de Dantzigerkade te Amsterdam. Hij was goed bekend met de verkeerssituatie aldaar. Komende uit een parkeergarage wilde de verdachte de landtong waarop deze zich bevond afrijden. Hij reed daarbij ten tijde van de aanrijding op de Dantzigerkade tegen de verplichte rijrichting van het verkeer in. De verdachte heeft aangevoerd dat hij dit deed omdat de Minervahavenweg, die hij eigenlijk had moeten nemen, afgesloten was door een vrachtauto waarvan de lading werd gelost en dat hij voorzag dat deze weg hierdoor nog langdurig afgesloten zou zijn. Evenals de rechtbank acht het hof de verklaring van de verdachte dat de voor hem toegestane route via de Minervahavenweg in verband met bouwwerkzaamheden was afgesloten geloofwaardig. Zowel de Dantzigerkade als de Minervahavenweg zijn wegen met eenrichtingsverkeer. Op de Dantzigerkade stond vanuit de verdachte gezien aan de rechterzijde van de weg, deels op de rijbaan, een bestelbus geparkeerd die voor hem nagenoeg het gehele zicht op mogelijk verkeer uit richting van de daarachter gelegen uitrit ontnam. Er heeft vervolgens een aanrijding plaatsgevonden tussen de verdachte en een voor hem van rechts komende motorrijder, die vanaf de uitrit de weg op wilde draaien. Als gevolg van de aanrijding heeft de motorrijder lichamelijk letsel opgelopen.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte de
toegestane maximumsnelheid ter plaatse heeft overschreden, zodat verdachte van dit
onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de verdachte – overeenkomstig zijn eigen verklaring afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep – met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur heeft gereden.
Het hof acht de overwegingen van de rechtbank en de advocaat-generaal die tot de bewezenverklaring van artikel 6 WVW leiden op zichzelf begrijpelijk. In zijn algemeenheid zal het tegen de rijrichting in rijden gelden als een zwaarwegende verkeersovertreding bij het bepalen van de mate van schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet. In deze specifieke situatie komt het hof echter, gelet op hetgeen van een normaal handelende verkeersdeelnemer onder de gegeven omstandigheden mag worden verwacht, tot het oordeel dat van
aanmerkelijkeonvoorzichtigheid en/of onoplettendheid geen sprake is geweest en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte kan worden verweten dat hij bij nadering van een uitrit met een onverminderde snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur een voor die uitrit geparkeerde bestelbus is gaan passeren, terwijl het zicht van de verdachte op die uitrit door de bestelbus werd belemmerd. De verdachte heeft daarmee onvoldoende adequaat geanticipeerd op de mogelijkheid dat een andere verkeersdeelnemer – die geen rekening met een voor hem van links komende auto hoefde te houden – uit die uitrit zou kunnen komen.
Uit dit geheel van handelen volgt naar het oordeel van het hof niet dat de verdachte zich
aanmerkelijkonvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen als bedoeld in artikel 6 WVW. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Wel acht het hof op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat de verdachte door zijn gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW, waarbij [slachtoffer] is aangereden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 november 2019 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Danzigerkade, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit,
verdachte heeft gereden over de Danzigerkade, komende uit de richting van de oplopende nummers van de Danzigerkade, en gaande in de richting van de Minervahavenweg/Haparandadam,
- terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend was,
verdachte is voornoemde Danzigerkade ingereden en heeft daarbij (in strijd met artikel 62 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) een voor zijn, verdachtes, rijrichting bedoelde geslotenverklaring (aangegeven met een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd bord C2 van bijlage I Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) genegeerd,
verdachte is vervolgens doorgereden over de Danzigerkade en heeft daarbij meermalen de geslotenverklaring, aangegeven met bord C2 en/of C4 genegeerd,
waarbij hij, verdachte, aldus tegen de richting in gereden heeft terwijl het zicht werd belemmerd door een aan de, gezien verdachtes rijrichting, rechterzijde geparkeerd voertuig (bedrijfsauto),
verdachte heeft vervolgens niet tijdig en voldoende afgeremd en gezien de verkeerssituatie zijn snelheid voldoende aangepast,
verdachte is niet uitgeweken voor [slachtoffer] ,
verdachte is vervolgens met voornoemde [slachtoffer] in botsing gekomen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van 1000 euro, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 500 euro, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 1 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 500 euro, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Hij heeft – kort gezegd – als bestuurder van een personenauto onvoorzichtig gereden, waardoor gevaar op de weg is ontstaan en een aanrijding is veroorzaakt waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer ondervindt nog steeds de lichamelijke gevolgen van het ongeval.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 mei 2022 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof beschouwt hem dus als een zogenaamde
first offender.
Ondanks dat het hof, anders dan de advocaat-generaal, niet komt tot een bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde, is de door de advocaat-generaal gevorderde straf op zijn plaats voor het onder subsidiair bewezenverklaarde. Deze straf sluit aan bij straffen die in soortgelijke gevallen aan
first offendersworden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. N.A. Schimmel en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juni 2022.