ECLI:NL:GHAMS:2022:1666

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
23-003236-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging en opzetheling van betaalpassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976, was aangeklaagd voor diefstal in vereniging van blikjes Red Bull en opzetheling van betaalpassen. De tenlastelegging omvatte twee zaken: zaak A, waarin de verdachte samen met een medeverdachte op 23 augustus 2018 in Amsterdam een grote hoeveelheid blikjes Red Bull heeft weggenomen uit een tankstation, en zaak B, waarin hij op 24 november 2018 pinpassen heeft verworven die afkomstig waren van een woninginbraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte voorafgaand aan de diefstal hebben samengewerkt, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van medeplegen. De verdachte heeft geprobeerd de caissière af te leiden terwijl zijn medeverdachte de blikjes meenam. In zaak B heeft het hof vastgesteld dat de verdachte wist dat de betaalpassen van diefstal afkomstig waren, aangezien deze kort voor de betalingen waren ontvreemd. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De straf is vastgesteld op een voorwaardelijke gevangenisstraf van 40 dagen, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn verbeterde gedrag sinds de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003236-19
datum uitspraak: 1 juni 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2019 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-251251-18 (zaak A) en 13-050197-19 (zaak B) alsmede 13-032777-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.
Tenlasteleggingen
Aan de verdachte is tenlastegelegd
in
zaak Adat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een grote hoeveelheid blikjes) Red Bull, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation] (gevestigd aan de [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 23 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (een grote hoeveelheid blikjes) Red Bull, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [medeverdachte] en/of verdachte toebehoorde, te weten aan [tankstation], heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 23 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- die (blikjes) Red bull (in een mandje) (in de winkel) klaar te zetten voor die [medeverdachte] en/of
- ( vervolgens) de cassiere van [tankstation] af te leiden;
en in
zaak Bdat:

1.1.hij op één of meer tijdstip(pen)in of omstreeks 24 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedrag(en) (in totaal 88,53 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van het gebruik van een valse sleutel;

2.hij op of omstreeks 24 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten een of meer pinpas(sen) (op naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, strafoplegging en beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde diefstal in vereniging. Daartoe heeft zij aangevoerd dat bij de verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de blikjes Red Bull ontbrak.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte op 23 augustus 2018 bij het [tankstation] aan de [adres 2] in Amsterdam een winkelmandje heeft gevuld met blikjes Red Bull. Vervolgens liet hij dit met blikjes gevulde mandje staan en liep naar de kassa, waar hij de caissière vroeg om sigaretten. Precies op dat moment kwam de medeverdachte de winkel van het tankstation binnen, en liep hij richting de plek waar de verdachte het gevulde winkelmandje had achtergelaten, vulde nog een ander winkelmandje met blikjes Red Bull en verliet vervolgens zonder te betalen met beide winkelmandjes de winkel van het tankstation. De verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de diefstal samen met de medeverdachte bij het tankstation aanwezig was.
Het hof is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden blijk geven van vooraf met elkaar afgestemde gedragingen en een verdeling van taken tussen de verdachte en de medeverdachte, zodat er gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. Daarbij is ieders bijdrage van een zodanig gewicht geweest dat deze als essentieel voor het tot stand komen van het delict moet worden bestempeld. Daaraan doet niet af dat de verdachte zelf niet met de met blikjes gevulde mandjes de winkel van het tankstation is uitgelopen. Kennelijk heeft de verdachte een mandje met een grote hoeveelheid blikjes klaargezet en vervolgens geprobeerd de caissière af te leiden, zodat zijn handlanger in de gelegenheid kwam om zonder te betalen met dit volle winkelmandje de winkel te verlaten. Dat de medeverdachte zelf ook nog een winkelmandje vulde en ook dit zonder te betalen meenam, maakt het niet anders. Het hof hecht dus geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij en de medeverdachte de diefstal niet tevoren hadden afgesproken. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is het voornoemde samenstel van gedragingen van de verdachte (en zijn mededader) bovendien zozeer gericht op wederrechtelijke toe-eigening van de blikjes Red Bull, dat het naar het oordeel van het hof niet anders kan zijn dan dat zijn oogmerk (en dat van zijn mededader) op die wederrechtelijke toe-eigening (in vereniging) was gericht. Dat de verdachte op instigatie van de caissière, die het plan doorhad, achter zijn handlanger is aangegaan en (slechts) één van de winkelmandjes met blikjes Red Bull aan haar heeft geretourneerd, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de verdachte toen al was betrapt, maar kennelijk nog een tevergeefse poging heeft gedaan er alsnog mee te kunnen wegkomen. Van solide contra-indicaties is het hof ook overigens niet gebleken.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het in zaak A primair tenlastegelegde medeplegen van winkeldiefstal wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof het voorwaardelijk verzoek gedaan de medeverdachte [medeverdachte] als getuige te horen ingeval het hof op basis van zijn verklaring zou komen tot een bewezenverklaring van hetgeen in zaak A ten laste is gelegd. Er bestaat geen aanleiding voor inwilliging van dit verzoek reeds nu de daaraan verbonden voorwaarde niet is vervuld.
Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak B tenlastegelegde feiten. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat niet uit het dossier volgt dat de verdachte wist dat de pinpassen van diefstal afkomstig waren.
Het hof neemt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen het volgende als vaststaand aan. In de nacht van 23 op 24 november 2018 (tussen tien uur ’s avonds en zes uur ’s ochtends) heeft er een inbraak plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (hierna: de aangevers). Bij deze inbraak zijn onder andere twee betaalpassen van de aangevers weggenomen. Diezelfde nacht is er vanaf 04.05 uur viermaal met de betaalpassen betaald bij het [tankstation] op de [adres 2] in Amsterdam. Op de camerabeelden van de beveiligingscamera’s van voornoemd [tankstation] is te zien dat de verdachte en zijn medeverdachte de winkel van het tankstation binnen komen lopen, dat de verdachte driemaal contactloos betaalt – op tijdstippen die overeenkomen met die van met de Gold Card (credit card) van de aangevers verrichte pintransacties – en dat de medeverdachte éénmaal een contactloze betaling verricht, eveneens op een tijdstip dat overeenkomt met van dat van een betaling die met een pas van de aangevers is verricht. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij en de medeverdachte samen naar het tankstation zijn gegaan, dat hij aan de medeverdachte één van de pasjes heeft gegeven en tegen hem heeft gezegd: “Hier, ga jij ook maar boodschappen doen”.
De opvallende omstandigheid dat de verdachte zeer kort, te weten maximaal enkele uren nadat de betaalpassen bij een inbraak in de woning van de aangevers zijn buitgemaakt, over deze betaalpassen, waaronder een creditcard (Gold Card), kon beschikken acht het hof redengevend voor het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde, in die zin dat het hof daaruit afleidt dat de verdachte de betaalpassen heeft verkregen onder omstandigheden waarin hij wist dat deze van diefstal afkomstig waren.
De verdachte heeft een lezing gepresenteerd waarin hij de betaalpassen zou hebben gekregen van ene ‘[naam]’, die kort voor de komst van de politie aanwezig zou zijn geweest in de woning waarin de verdachte is aangehouden, en dat die [naam] hem vroeg om daarmee sigaretten te gaan kopen en hem daarvoor twee pasjes meegaf. Die lezing acht het hof niet geloofwaardig en schuift deze terzijde. Van deze ‘[naam]’ heeft de verdachte immers verder geen persoons- of contactgegevens kunnen noemen en geen van de overige in die woning ten tijde van de aanhouding aanwezige personen heeft iets over een ‘[naam]’ verklaard.
Nu de verdachte geen betrouwbare, verifieerbare, de voornoemde redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, staat voor het hof buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte op het moment van het voorhanden krijgen van de betaalpassen wist dat die van enig misdrijf afkomstig waren. Daarom kan de onder 2 tenlastegelegde opzetheling wettig en overtuigend worden bewezen als hierna te melden. Het tot vrijspraak van dat feit strekkende onderdeel van verweer wordt verworpen.
Nu voor het hof is komen vast te staan dat de verdachte wist dat de betaalpassen van criminele komaf waren, en hij vervolgens met één van die passen drie betalingen heeft verricht, mist ook het op vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde onderdeel van het verweer doel.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A primair tenlastegelegde en in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A
hij op 23 augustus 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid blikjes Red Bull, toebehorende aan [tankstation] (gevestigd aan de [adres 2]);
zaak B

1.hij op 24 november 2018 te Amsterdam een geldbedrag (in totaal 65,68 euro), dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het gebruik van een valse sleutel;

2.hij op 24 november 2018 te Amsterdam pinpassen (op naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.

Hetgeen in zaak A, en zaak B onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en hem, opdat hij zijn uitkering behoudt, geen langere gevangenisstraf op te leggen dan een van drie weken.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal bij een winkel van een tankstation. Daarbij hebben zij door middel van gewiekste en op elkaar afgestemde handelingen voor € 150,00 aan blikjes energiedrank buitgemaakt. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat schade en hinder veroorzaakt voor het gedupeerde bedrijf. Ook overigens draagt het bij aan het ontstaan van schade en overlast, doordat winkelbedrijven het verlies van goederen als gevolg van diefstal zullen doorberekenen in de verkoopprijs, terwijl ook aanzienlijke kosten zijn gemoeid met het treffen van maatregelen ter voorkoming van winkeldiefstallen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van twee betaalpassen, die kort daarvoor waren ontvreemd bij een woninginbraak, waardoor hij heeft bijgedragen aan de instandhouding van de markt voor gestolen voorwerpen. Vervolgens heeft de verdachte herhaaldelijk met één van deze passen betalingen verricht, waardoor bedragen van de rekening van de rekeninghouder(s) zijn afgeschreven. Hij heeft zich dus bovendien schuldig gemaakt aan diefstal met behulp van valse sleutels. Daarmee zal hij de rekeninghouder(s) ergernis en rompslomp hebben bezorgd, maar bovendien heeft de verdachte (ook nu weer) laten zien lak te hebben aan het eigendomsrecht van anderen en slechts uit te zijn op het ‘maken van snel geld’.
De verdachte is blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 mei 2022 al eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van (winkel)diefstallen en opzetheling. Mede gelet daarop en op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is het hof met de politierechter van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele weken in beginsel op zijn plaats is. Het hof zal daar in dit bijzondere geval echter niet voor kiezen, om reden van het volgende.
Bij het hof is de indruk ontstaan dat het sinds het bewezenverklaarde beter gaat met de verdachte. Hij heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij inmiddels uit de buurt probeert te blijven van mensen die een slechte invloed op hem hebben en dat hij geen diefstallen meer pleegt sinds hij niet meer met hen omgaat. Deze verklaring vindt in zoverre weerklank in een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 mei 2022, dat daaruit blijkt dat de verdachte na 21 december 2018 geen strafbare feiten heeft gepleegd die ter kennis van politie en justitie zijn gekomen, waarmee een hardnekkig recidivepatroon (vooralsnog) lijkt te zijn doorbroken. Daarnaast is sinds de bewezenverklaarde feiten de nodige tijd verstreken. Gelet op dit een en ander en teneinde de verdachte te motiveren om op het goede pad te blijven en niet opnieuw strafbare feiten te plegen, zal het hof de passend geachte gevangenisstraf deze keer nagenoeg geheel in voorwaardelijke vorm gieten. Het onvoorwaardelijk strafdeel overstijgt de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht niet.
Het hof acht, alles afwegende, een nagenoeg geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering, die door de politierechter is toegewezen, is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Zoals al bleek heeft de advocaat-generaal op de terechtzitting in hoger beroep tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep geconcludeerd, met inbegrip van de daarbij genomen beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. Het hof acht echter termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, zulks in verband met de hiervoor beschreven opwaartse lijn die de verdachte in zijn leven lijkt te hebben gevonden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-251251-18 primair en in de zaak met parketnummer 13-050197-19 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-251251-18 primair en in de zaak met parketnummer 13-050197-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
40 (veertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 19 juni 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2017, parketnummer 13-032777-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. J.J.I. de Jong en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 juni 2022.
=========================================================================
[…]