ECLI:NL:GHAMS:2022:1638

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
200.299.264/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee minderjarige kinderen. De moeder had verzocht om de vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) die de omgang met de kinderen had beperkt. De kinderrechter had dit verzoek eerder afgewezen, en het hof heeft deze beslissing nu bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de GI de schriftelijke aanwijzing toereikend heeft gemotiveerd en voldoende heeft onderbouwd. De omgangsfrequentie is vastgesteld op één omgangsmoment per kind per maand, wat het hof in het belang van de kinderen acht. De moeder heeft begrip voor de wens om meer tijd met de kinderen door te brengen, maar het hof concludeert dat de huidige regeling de kinderen meer rust en stabiliteit biedt. De kinderen zijn sinds januari 2019 uit huis geplaatst en wonen bij hun grootouders. De omgangsregeling is in het verleden al meerdere keren aangepast, en de GI heeft geadviseerd om de contacten te beperken om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in de situatie van de kinderen, maar oordeelt dat uitbreiding van de omgangscontacten op dit moment niet in hun belang is. De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en het verzoek van de moeder wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.299.264/01
zaaknummer rechtbank: C/15/317427 / JU RK 21-1130
beschikking van de meervoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente]
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M. Stam te Zaandam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (verder te noemen: de vader), advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer;
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] );
- de grootouders (vz) / pleegouders [de grootmoeder] en [grootvader]
(verder te noemen: de grootmoeder respectievelijk de grootvader, tezamen de grootouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) van 19 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 26 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 19 juli 2021.
2.2
De vader heeft op 19 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De GI heeft op 10 december 2021 een verweerschrift ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 april 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [cliëntondersteuner] (cliëntondersteuner bij MEE);
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de grootmoeder.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2012 te [gemeente] ;
- [minderjarige 2] , [in] 2014 te [gemeente] ,
(hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De vader heeft de kinderen erkend en de ouders oefenen sinds 24 oktober 2018 gezamenlijk het gezag over hen uit.
Uit een eerdere relatie heeft de moeder een (inmiddels meerderjarige) zoon, [meerderjarige zoon] .
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 21 juni 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI en de ondertoezichtstelling is sindsdien telkens verlengd, laatstelijk tot 21 juni 2022. Ook is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de grootouders verleend, welke machtiging nadien telkens is verlengd, laatstelijk tot 21 juni 2022.
3.3
De kinderen wonen sinds januari 2019 in het netwerkpleeggezin van de grootouders. Tot eind 2021 woonde de vader daar ook.
3.4
Bij aanvang van de plaatsing van de kinderen bij de grootouders is een regeling tussen de moeder en de kinderen vastgesteld van twee omgangscontacten per week. Bij schriftelijke aanwijzing van 17 maart 2020 heeft de GI de omgang beperkt tot één keer per week uit school (14.15 uur) tot 16.00 uur onder begeleiding van Odion.
3.5
De GI heeft op 27 mei 2021 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de moeder en de kinderen verder beperkt, zoals hieronder vermeld:
“- U heeft met ingang van 21 mei 2021 één keer per maand een omgangsmoment met [minderjarige 1] en een omgangsmoment met [minderjarige 2] begeleid door Odion.
- De omgangsmomenten zullen plaatsvinden op de dinsdagmiddagen van 14.30 tot 16.00 uur bij de [Odion vestigingsplaats] ( [minderjarige 1] 25 mei, [minderjarige 2] 8 juni, Beide kinderen 22 juni, [minderjarige 1] 6 juli, [minderjarige 2] 20 juli, [minderjarige 1] 10 augustus, [minderjarige 2] 24 augustus, Beide kinderen 7 september gezamenlijk ivm met verjaardag [meerderjarige zoon] , [minderjarige 1] 21 september, [minderjarige 2] 5 oktober, [minderjarige 1] 19 oktober, [minderjarige 2] 2 november, [minderjarige 1] 16 november, [minderjarige 2] 30 november, [minderjarige 1] 14 december, Beide kinderen 24 december ipv 28 december verjaardag [minderjarige 2] en kerst, [minderjarige 1] 4 januari 2022).
(…)
Om de omgangsregeling goed te laten verlopen volgt u altijd de aanwijzing van de aanwezige begeleidende hulpverlener op. In ieder geval geldt voor u in het bijzijn van de kinderen de voorwaarden:
- U doet geen beloften of uitspraken over terug naar huis en/of andere zaken;
- U bent niet negatief over hulpverlening en/of opa, oma en of vader;
- U zorgt ervoor dat het tijdens de contactmomenten gaat over leuke dingen dus er wordt niet negatief gepraat.
- U zorgt ervoor dat het tijdens de contactmomenten gaat over de kinderen en niet over persoonlijke problemen (zoals gezondheid, emoties, rechtszaken en/of geld).
- Als u boos of verdrietig bent geeft u dit op tijd aan en zal gekeken worden of het bezoek door kan gaan.
3.6
Op 5 augustus 2021 is de raad op verzoek van de GI een onderzoek gestart naar de vraag of een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is. Uit het raadsrapport van 29 september 2021 blijkt dat dit onderzoek heeft geresulteerd in het besluit van de raad de rechtbank te verzoeken het gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen, zodat de vader alleen het gezag zal uitoefenen.
Inmiddels heeft de rechtbank het verzoek van de raad ter zitting behandeld en heeft geoordeeld de beslissing op het verzoek aan te houden tot november 2022.
3.7
De kinderen wonen sinds februari 2022 bij de vader en zijn partner in [plaats B] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter afgewezen de verzoeken van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 27 mei 2021 en tot vaststelling van een nieuwe omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, waarbij:
- wekelijks, één keer in aanwezigheid van een medewerker van Stichting Odion, omgang plaatsvindt tussen de moeder en de kinderen gezamenlijk voor de duur van drie uur,
- subsidiair te bepalen dat de omgang ieder week twee uur per kind apart plaatsvindt;
- meer subsidiair een omgangsregeling vast te stellen van twee keer in de maand waarbij de kinderen ieder apart voor de duur van vier uur omgang met de moeder hebben;
- nog meer subsidiair een omgangsregeling vast te stellen waarbij de kinderen één keer in de maand ieder apart voor de duur van vier uur omgang met de moeder hebben,
- alsmede een bijzondere curator voor de kinderen te benoemen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard haar grief met betrekking tot de benoeming van een bijzondere curator niet meer te handhaven, zodat dit punt geen bespreking meer behoeft.
5.2
Vervolgens is aan de orde de vraag of de kinderrechter het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing terecht heeft afgewezen.
5.3
Op grond van artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor de duur van de uithuisplaatsing. Ingevolge lid 2 van genoemd artikel heeft de beslissing van de gecertificeerde instelling te gelden als een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:263 BW.
De kinderrechter kan, voor zover hier van belang, op grond van artikel 1:265f lid 2 BW in verbinding met artikel 1:264 lid 1 BW een dergelijke schriftelijke aanwijzing op verzoek van een met het gezag belaste ouder geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige omgangsregeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de algemene bepalingen over besluiten en de bijzondere bepalingen over beschikkingen van die wet van toepassing zijn, houdende onder meer algemene voorschriften over zorgvuldigheid en belangenafweging, voorschriften over de bekendmaking van besluiten en over het vooraf horen van de belanghebbenden.
Blijkens artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is hoger beroep mogelijk van een beschikking ingevolge artikel 1:265f, tweede lid, BW.
5.4
De moeder heeft betoogd dat de kinderrechter ten onrechte haar verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing heeft afgewezen en voert daartoe aan dat de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd.
Het beperken van het contact vormt een inbreuk op het family life en mag daarom in elk geval niet verder gaan dan in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De beperking van de omgang is niet in het belang van de kinderen. De beslissing van de GI moet worden aangemerkt als uiterst disproportioneel en daarmee in strijd met het evenredigheidsbeginsel, aldus de moeder.
5.5
De GI heeft betoogd dat de kinderrechter op goede gronden de verzoeken van de moeder heeft afgewezen. De schriftelijke aanwijzing is voldoende gemotiveerd. De betrokken hulpverleningsinstanties De Bascule en Odion hebben gezamenlijk geadviseerd over de omgang tussen de moeder en de kinderen. De instanties hebben hiervoor de Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg (CHOP) gebruikt. Hieruit is naar voren gekomen dat de bezoekregeling van één keer per week in frequentie te hoog is voor de kinderen. De GI heeft daarop besloten de omgang te beperken om meer rust en stabiliteit voor de kinderen te creëren. Het verminderen van de bezoekmomenten past ook goed bij het perspectief dat de kinderen niet meer bij de moeder zullen opgroeien. Voor de kinderen is het belangrijk om positief contact met hun moeder te behouden. Met de huidige regeling verlopen de bezoeken beter en leveren deze voor de kinderen een fijn contact met hun moeder op, aldus de GI.
5.6
De vader heeft betoogd dat de kinderrechter op goede gronden de verzoeken van de moeder heeft afgewezen. Het gaat eindelijk de goede kant op met de dochters van partijen. De psycholoog van de kinderen ziet ook een duidelijke verbetering. Zodra langere contactmomenten plaatsvinden tussen de moeder en de kinderen heeft vooral [minderjarige 2] last van driftbuien. In de afgelopen periode is toegewerkt naar een definitief verblijf van de kinderen bij de vader. Zij zijn in februari bij hem komen wonen. De wens van de moeder om de kinderen meer te zien, is begrijpelijk maar druist volledig in tegen het belang van de kinderen. Zij hebben nu rust nodig om te wennen aan hun nieuwe leven in gezinsverband met hun vader en aan het feit dat hun oma niet langer hun opvoeder is, maar ‘gewoon’ weer een oma. Op dit moment is het niet wenselijk dat het contact van de moeder met de kinderen wordt uitgebreid en de onrust weer toeneemt, aldus de vader.
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het raadsrapport van 29 september 2021 schetst een beeld van gevoelige kinderen in een ingewikkelde opvoedsituatie. De positie van de moeder is ingewikkeld. Zij moet bepaalde stappen maken en de kinderen voelen haarfijn aan dat zij daar moeite mee heeft. Vanuit hun loyaliteit willen de kinderen voor hun moeder zorgen, terwijl van belang is dat zij weer een zekere onbevangenheid kunnen herkrijgen. De raad meent dan ook dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen, hoe pijnlijk dat ook voor de moeder is. Hoe de kinderen zich voelen, dient in deze procedure leidend te zijn, aldus de raad.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling stelt het hof ten aanzien van de totstandkoming en de inhoud van de schriftelijke aanwijzing het volgende vast.
De kinderen zijn in januari 2019 uit huis geplaatst en gaan wonen in het netwerkpleeggezin van de grootouders. Aanvankelijk betrof dit een vrijwillige plaatsing en later is dit een plaatsing in het dwingendrechtelijk kader geworden. De GI heeft sinds de aanvankelijke omgangsregeling die gold bij aanvang van de plaatsing de omgang tussen de moeder en de kinderen beperkt.
In de zomer van 2020 is besloten niet langer te werken aan het vergroten van de opvoedvaardigheden van de moeder, maar is ingezet op een laagdrempelig positief contact, om de bezoeken zo ontspannen mogelijk voor de moeder en de kinderen te laten verlopen.
Uit de aanwijzing blijkt dat vervolgens is geconstateerd dat ook een wekelijks omgangscontact
teveel was voor de kinderen. Gezien werd dat [minderjarige 1] zich niet voldoende kon openstellen voor haar behandeling bij de Bascule. Zij was alert, continu bezig met de reactie van de volwassenen om haar heen en extreem bang om iets verkeerds te zeggen. Ook Odion zag dit gedrag van [minderjarige 1] terug tijdens de begeleide bezoeken. Bij [minderjarige 2] werd gezien dat zij in toenemende mate controle op de situatie probeerde te houden door te vertragen, boos te worden of niets te zeggen en door op een negatieve manier aandacht te zoeken. Ook hadden de kinderen onderling strijd en vroegen zij veel (positieve en negatieve) aandacht van de moeder. Voor de kinderen was het lastig om de aandacht van de moeder met elkaar te delen en voor de moeder was het lastig om haar aandacht tussen de kinderen te verdelen. De betrokken hulpverleningsinstanties hebben daarop in gezamenlijk overleg de GI geadviseerd de contacten tussen de moeder en de kinderen verder te beperken tot één begeleid omgangsmoment per kind per maand gedurende anderhalf uur, waarbij de moeder de kinderen afzonderlijk van elkaar ziet. Dit advies heeft de GI overgenomen in de aanwijzing van 27 mei 2021, waarbij de GI heeft aangegeven dat zij verwacht dat deze beperking zal zorgen voor meer rust en stabiliteit voor de kinderen waardoor zij beter toekomen aan hun eigen ontwikkeling.
Voordat deze schriftelijke aanwijzing is afgegeven, heeft de GI op 11 maart 2021 de inhoud daarvan met de moeder besproken en is de moeder in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. De GI heeft in de aanwijzing opgenomen dat de moeder het niet eens is met de verdere beperking van haar contact met de kinderen.
Gelet op het voorgaande heeft de kinderrechter naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat de GI de schriftelijke aanwijzing toereikend heeft gemotiveerd en voldoende heeft onderbouwd. Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat de GI niet heeft gemotiveerd waarom het positieve verslag van de gezinsbegeleider van Odion over het verloop van de begeleide bezoeken en de leerbaarheid van de moeder geen aanknopingspunten vormen voor de GI om het voornemen tot inperking van de bezoekregeling te wijzigen. Odion is immers één van de hulpverleningsinstanties geweest die heeft geadviseerd de omgang verder te beperken en heeft daartoe een CHOP-lijst ingevuld. Uit de schriftelijke onderbouwing van deze lijst van 21 april 2021 blijkt dat de moeder in de afgelopen jaren heeft laten zien dat zij onvoldoende kan aansluiten bij de behoeften van de kinderen, de kinderen in een loyaliteitsconflict brengt en door haar onvoorspelbare gedrag verwarring en onveiligheid creëert. Omdat de moeder zich niet bewust is van haar gedrag en de schade die dit toebrengt aan de kinderen, moeten de bezoeken nog door een professional begeleid worden. Het door de moeder aangehaalde verslag van de gezinsbegeleider vormde voor Odion kennelijk geen aanleiding om tot een ander advies met betrekking tot de omgang te komen.
5.9
Vervolgens zal het hof de omgangsfrequentie zoals opgenomen in de schriftelijke aanwijzing beoordelen. De moeder stelt zich op het standpunt dat de situatie is gewijzigd en dat de argumenten die de GI destijds heeft opgeworpen om de omgang te beperken, inmiddels achterhaald zijn. Het hof kan constateren dat zich ten aanzien van de kinderen een aantal positieve ontwikkelingen heeft voorgedaan. Zo schrijft de raad in het rapport van 29 september 2021 dat uit het onderzoek een beeld naar voren is gekomen van twee meisjes die zich op dit moment positief en gezond ontwikkelen, ondanks hun belaste verleden. Daarnaast is het hof gebleken dat in de afgelopen periode is toegewerkt naar de (thuis)plaatsing van de kinderen bij de vader en dat deze plaatsing in februari 2022 heeft plaatsgevonden. Verder heeft [minderjarige 1] in augustus 2021 de therapie, die door de Bascule is ingezet vanwege haar klachten als gevolg van een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS), een aandachtstekortstoornis en een hechtingsstoornis, positief afgerond. Zij voelt nu minder angst, verdriet en spanning als zij aan het verleden denkt en heeft geleerd dat het niet haar schuld is. Ook [minderjarige 2] heeft een behandeltraject bij de Bascule gevolgd en positief afgerond. Tot slot vinden de contacten tussen de moeder en de kinderen niet langer plaats op het kantoor van Odion, maar thuis bij ‘de tweede moeder’ van de moeder, die ook de begeleiding van de contacten heeft overgenomen van Odion.
De vraag is of deze positieve ontwikkelingen dienen te leiden tot een uitbreiding van de omgangscontacten, zoals de moeder heeft verzocht. Het hof beantwoordt deze vraag net als de kinderrechter ontkennend. De hulpverlening heeft geconstateerd dat het beter gaat met de kinderen sinds de omgang met de moeder is verminderd. De kinderen komen rustiger terug van een omgangsmoment en de moeder heeft genoeg ruimte om beide kinderen apart de volle aandacht te geven. Maar ondanks dat de contactmomenten onder de huidige regeling beter verlopen, ontvangt de GI ook nog steeds signalen van onveiligheid. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI toegelicht dat het de moeder niet altijd lukt om zich aan de (veiligheids)afspraken te houden, waar het cadeautjes geven, (valse) hoop creëren, emoties en beschikbaarheid betreft. Het risico bestaat dan ook dat meer omgang tot meer onveiligheid voor de kinderen zal leiden, hetgeen het hof niet in hun belang acht.
Voor het hof speelt ook mee dat de kinderen door hun belaste verleden meerdere wisselingen in hun opvoedsituatie hebben meegemaakt en kort geleden opnieuw zijn verhuisd. De kinderen zullen de komende tijd nodig hebben om in alle rust te kunnen wennen aan (weer) een nieuwe opvoedsituatie en het vooruitzicht dat zij zullen opgroeien bij hun vader. Hoewel de kinderen weten dat zij bij hun vader blijven wonen – en de moeder zich inmiddels ook daarbij heeft neergelegd, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard – moeten zij volgens de GI nog leren daarop te durven vertrouwen.
Verder acht het hof van belang dat de kinderen aan de GI hebben laten weten dat zij het fijn vinden zoals de contactregeling nu is en dat daarnaast ook ruimte is voor uitzonderingen, zoals recent de verjaardag van de moeder gezamenlijk is gevierd. Het hof ziet dat de GI en de vader zich inspannen om het contact tussen de moeder en de kinderen zo goed als mogelijk te laten bestaan en de belangen van de moeder daarbij niet uit het oog worden verloren.
Het hof heeft begrip voor de wens van de moeder om meer tijd met de kinderen door te brengen, maar is gelet op het voorgaande met de kinderrechter van oordeel dat de omgangsfrequentie in de schriftelijke aanwijzing weloverwogen tot stand is gekomen en dat de frequentie van één omgangsmoment per kind per maand gedurende anderhalf uur op dit moment in het belang van de kinderen is, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J. Jonkers en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 31 mei 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.